In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 23 februari 2018 door de Belgische onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de stukken beoordeeld, waarbij het onschuldverweer is overwogen.
De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 8 mei en 2 augustus 2018, het onderzoek ter zitting behandeld. De officier van justitie heeft de IND geraadpleegd over de gevolgen van een mogelijke veroordeling voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland. De IND heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen indien hij in Duitsland wordt veroordeeld voor de feiten die in het EAB zijn omschreven. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld in het licht van artikel 6 van de Overleveringswet (OLW) en de omstandigheden in de Belgische gevangenissen, die eerder zorgwekkend waren door stakingen van het gevangenispersoneel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de gezondheid van de opgeëiste persoon in acht moet worden genomen bij de feitelijke overlevering. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.