Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Brilmij van een bedrag van € 329.666,14 als voorschot op het door [gedaagde] aan Brilmij verschuldigde totaalbedrag voortvloeiende uit de franchiseovereenkomst en de daarmee samenhangende overeenkomsten, althans een in goede justititie vast te stellen bedrag;
- veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Brilmij van een bedrag van € 4.804,-- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan Brilmij van een bedrag van primair
€ 3.857,39 en subsidiair € 3.379,39 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Aan de vereisten voor toewijzing van de geldvordering in kort geding is voldaan. Gelet op de omvang van de vordering, het feit dat [gedaagde] al twee en een half jaar haar afspraken niet nakomt, in die periode geen betalingen heeft verricht, en haar onredelijke eis dat zij schuldenvrij uit de samenwerking kan stappen, wordt de kans dat Brilmij haar vordering nog zal kunnen verhalen, steeds kleiner. Dit maakt dat Brilmij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Het bestaan en de omvang van de vordering is voldoende aannemelijk. De vorderingen vinden hun grondslag in de tussen partijen gesloten overeenkomsten en zien op de geleverde goederen, de huur voor het winkelpand en de franchisefee. De facturen zijn door [gedaagde] behouden, niet betwist en opeisbaar. Van een restitutierisico is geen sprake. Mocht Brilmij in een eventuele bodemprocedure onverhoopt in het ongelijk gesteld worden, dan kan en zal Brilmij, als financieel daadkrachtige organisatie, onmiddellijk aan haar (terug)betalingsverplichtingen voldoen.
De door [gedaagde] op grond van dwaling ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging van de tussen partijen gesloten overeenkomsten is niet onderbouwd en zal in een bodemprocedure om de volgende redenen geen stand houden. Aan het tekenen van de overeenkomsten tussen partijen is een periode van ruim vijf maanden voorafgegaan, in die periode is door Brilmij niet onderhandeld over de koopprijs en van enige tijdsdruk was geen sprake. [gedaagde] heeft drie maanden voor het sluiten van de franchiseovereenkomst wel degelijk de jaarstukken over de voorgaande vijf jaren van de vorige eigenaar van de onderneming ontvangen. Het verschil tussen de geprognotiseerde omzet en de gerealiseerde omzet is voor een belangrijk deel te wijten aan de gebrekkige ondernemerskwaliteiten van [gedaagde] . Het is onjuist dat er pas sprake kan zijn van deugdelijke prognoses als er een deugdelijk vestigingsplaatsonderzoek aan ten grondslag ligt. De prognoses waren deugdelijk. Vergelijkbare franchisenemers wisten de prognoses wel te realiseren en maakten zelfs meer omzet dan geprognostiseerd. Van een te hoge koopprijs voor de inventaris is geen sprake. Het bedrag van € 135.000,- zag immers niet alleen op de inventaris, maar ook op de goodwill en inrichting van de winkel. Bovendien heeft [gedaagde] de winkel niet van Brilmij gekocht, maar van [naam 1] . Voorts geldt dat Brilmij geen financier van [gedaagde] is. De franchisefinancieringsovereenkomst was slechts als tijdelijk bedoeld, ter overbrugging totdat een bancaire financiering rond was. Van het schenden door Brilmij van een bancaire zorgplicht is dan ook geen sprake. De door [gedaagde] aangehaalde Wet Acquisitiefraude ziet niet op franchiserelaties, zodat geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast ten aanzien van de duidelijkheid van de door haar gegeven prognoses, aldus Brilmij.
Brilmij heeft als franchisegever ondeugdelijke (omzet)prognoses gegeven op grond waarvan [gedaagde] , die op deze prognoses is afgegaan, heeft gedwaald bij het aangaan van de franchiseovereenkomst. Zij had door deze prognoses immers een onjuiste voorstelling van zaken. Afgezien van de omstandigheid dat de prognoses veel te hoog waren, maakt ook het ontbreken van een vestigingsplaatsonderzoek de prognoses reeds ondeugdelijk. Op grond van de Wet Acquisitiefraude is het overigens aan de franchisegever om te bewijzen dat haar prognoses deugdelijk zijn.
Onder tijdsdruk en met inmenging van Brilmij (in de persoon van de heer [naam 2] ) is een te hoge koopprijs voor de winkel tot stand gekomen. Brilmij heeft in het verkoopproces voorkomen dat [gedaagde] contact opnam met de vorige eigenaar van de winkel om nadere informatie te verkrijgen. Het verschil tussen de geprognotiseerde omzet en de gerealiseerde omzet is niet te wijten aan de ondernemerskwaliteiten van [gedaagde] .
Verder heeft Brilmij haar zorgplicht geschonden, doordat zij de achterstanden van [gedaagde] nodeloos heeft laten oplopen waardoor, gelet op de waarde van het winkelfiliaal, sprake was van overkreditering.
Bovendien heeft Brilmij de winkel op 2 januari 2019 opengebroken en in bezit genomen. Op basis van de door Brilmij voorgehouden potentie van de winkel heeft Brilmij drie jaar geleden aan [gedaagde] geadviseerd om circa € 309.000,-- te investeren in de winkel. Brilmij beschikt thans volledig over die investering. Daarmee wordt de door Brilmij gepretendeerde achterstand door middel van verrekening volledig gedekt, zodat zij ook om die reden van [gedaagde] niets meer te vorderen heeft. De geldvordering van Brilmij wordt dan ook betwist.
Het geschil tussen partijen leent zich gelet op de complexiteit niet voor behandeling in kort geding. Bovendien ontbreekt het Brilmij aan een spoedeisend belang. De vorderingen van Brilmij dienen dan ook te worden afgewezen, met veroordeling van Brilmij in de volledige proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente, aldus [gedaagde] .
4.De beoordeling
980,00
te vermeerderen met de verzochte wettelijke rente.