ECLI:NL:RBAMS:2019:1531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
13/684477-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en belediging van ambtenaren door verdachte tijdens incident op Rembrandtplein

Op 27 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 2 november 2018 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreiging en belediging van meerdere ambtenaren tijdens een incident op het Rembrandtplein in Amsterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en de verdediging door raadsman mr. J.F. van der Brugge. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een teamleider en het beledigen van politieambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling van de teamleider, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en belediging van de teamleider. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar en mishandeling van een andere politieambtenaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling van de teamleider, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 194 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden van begeleiding door Clup Welzijn. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de teamleider en de politieambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684477-18 en 15/700603-14 (tul)
Datum uitspraak: 27 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich op 2 november 2018 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. een poging zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [teamleider hosts] , subsidiair mishandeling van [teamleider hosts] ;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [teamleider hosts] ;
3. belediging van [teamleider hosts] ;
4. een poging zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [politieambtenaar 1] , subsidiair mishandeling van [politieambtenaar 1] ;
5. mishandeling van [politieambtenaar 2] ;
6. belediging van [politieambtenaar 3] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en van feit 4 primair. In beide gevallen heeft verdachte geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. De feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4 subsidiair, 5 en 6 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 primair en feit 4 primair, omdat verdachte geen (al dan niet voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook voor feit 2 en 3 dient vrijspraak te volgen, omdat niet is gebleken dat verdachte de bedreigende en beledigende bewoordingen specifiek tegen [teamleider hosts] heeft geuit.
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 4 subsidiair, 5 en 6 heeft de raadsman geen inhoudelijk verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door [teamleider hosts] in een wurggreep te pakken en kracht uit te oefenen op zijn nek en/of hals. [teamleider hosts] heeft verklaard dat hij door verdachte in een wurggreep werd gehouden en dat hij door de kracht van die wurggreep minder zuurstof binnen kreeg en pijn voelde aan de zijkanten van zijn nek totdat hij door collega’s werd ontzet. Getuige [getuige] heeft daarentegen verklaard dat verdachte [teamleider hosts] naar zijn keel greep, maar dat [teamleider hosts] zich (zelfstandig) uit deze greep wist weg te draaien en verdachte vastpakte in een houdgreep. De verklaringen van [teamleider hosts] en [getuige] komen op het punt van de duur van de greep om de keel niet overeen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte hiervan dus dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 1 subsidiair
Zowel [teamleider hosts] als [getuige] hebben verklaard dat verdachte [teamleider hosts] bij de keel heeft gepakt. [teamleider hosts] heeft verklaard dat hij daarvan pijn heeft ondervonden. Het zuurstofgebrek wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de duur van de greep, niet bewezen verklaard. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat verdachte een vuistslag gaf in de richting van [teamleider hosts] en dat [teamleider hosts] daardoor op zijn slaap en zijn keel werd geraakt. [teamleider hosts] heeft echter verklaard dat hij de vuistslag van verdachte heeft kunnen ontwijken. De rechtbank acht daarom alleen de mishandeling door het door verdachte bij de keel pakken van [teamleider hosts] bewezen en spreekt verdachte van het overige vrij.
Bewijsoverweging feit 2 en 3
De rechtbank leidt uit de aangifte van [teamleider hosts] en de verklaring van [getuige] af dat verdachte de bedreigende en beledigende bewoordingen heeft geuit zoals deze in de tenlastelegging staan, en dat hij deze bewoordingen ook specifiek tegen [teamleider hosts] heeft geuit. Verdachte heeft in de ogen althans de richting van [teamleider hosts] gekeken toen hij de bewoordingen uitte, zoals door [teamleider hosts] en [getuige] is verklaard. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en belediging van [teamleider hosts] .
Bewijsoverweging feit 4 primair
Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [politieambtenaar 1] . Verdachte werd in een politiebus naar het cellencomplex gebracht. Op het moment dat [politieambtenaar 1] verdachte wilde vastpakken om hem uit de bus te halen, verzette verdachte zich door om zich heen te schoppen. Hij heeft daarbij [politieambtenaar 1] op haar achterhoofd geraakt, waardoor zij buiten bewustzijn is geraakt. Door zich op deze wijze te verzetten, namelijk het maken van schoppende bewegingen met geschoeide voeten, in een politiebus, een kleine ruimte waar de aanwezigen geen andere kant op konden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verbalisanten die in de bus zaten zouden worden geraakt op kwetsbare lichaamsdelen en daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde daarom bewezen.
Bewijsoverweging feit 5
Op basis van de aangifte van [politieambtenaar 2] en het proces-verbaal van bevindingen kan de mishandeling worden bewezen. Verdachte heeft [politieambtenaar 2] tijdens het vervoeren in de politiebus tegen haar been geschopt.
Bewijsoverweging feit 6
De rechtbank leidt uit de aangifte van [politieambtenaar 3] en het proces-verbaal van bevindingen van [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 4] af dat verdachte [politieambtenaar 3] in zijn gezicht heeft gespuugd. De belediging kan dan ook worden bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair
op 2 november 2018 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [teamleider hosts] bij de hals heeft gepakt, waardoor voornoemde [teamleider hosts] pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van feit 2
op 2 november 2018 te Amsterdam, [teamleider hosts] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte tegen die [teamleider hosts] gezegd "ik maak je dood" en "ik ga je doodmaken" en "ik maak die kanker zwarte af”;
ten aanzien van feit 3
op 2 november 2018 te Amsterdam, opzettelijk [teamleider hosts] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door die [teamleider hosts] in zijn tegenwoordigheid de volgende woorden toe te voegen: "kanker zwarte" en "zwarte aap" en "vieze vuile kankeraap”;
ten aanzien van feit 4 primair
op 2 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [politieambtenaar 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [politieambtenaar 1] met kracht tegen de nek heeft geschopt;
ten aanzien van feit 5
op 2 november 2018 te Amsterdam, een ambtenaar, te weten [politieambtenaar 2] (aspirant van politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door voornoemde [politieambtenaar 2] tegen het been te schoppen;
ten aanzien van feit 6
op 2 november 2018 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar [politieambtenaar 3] (surveillant van politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd, door in het gezicht van voornoemde [politieambtenaar 3] te spugen (waarbij speeksel op het gezicht van voornoemde [politieambtenaar 3] terecht is gekomen).

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Daarvan zouden vier maanden voorwaardelijk moeten worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Verdachte moet zich in die proeftijd houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van reclasseringscontact en begeleiding door Clup Welzijn. Het onvoorwaardelijk strafdeel zou maximaal het aantal dagen moeten bedragen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is tijdens het uitgaan op het Rembrandtplein in Amsterdam uit een café gezet. Hij heeft vervolgens [teamleider hosts] , de teamleider van de hosts die op het Rembrandtplein aan het werk was, mishandeld, bedreigd en beledigd. Dit gebeurde op de openbare weg, waar uitgaanspubliek getuige van was. Verdachte heeft [teamleider hosts] hierdoor bezeerd en in zijn eer en goede naam aangetast. Tijdens het overbrengen naar het politiebureau heeft verdachte verbalisant [politieambtenaar 1] tegen haar nek geschopt waardoor zij een moment buiten bewustzijn is geraakt. Bovendien heeft hij verbalisant [politieambtenaar 2] tegen haar been geschopt en verbalisant [politieambtenaar 3] in zijn gezicht gespuugd. Dergelijk gedrag jegens politieambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden getuigt van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Verdachte zegt zich niets van het voorval te kunnen herinneren en onder invloed te zijn geweest van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ten tijde van het plegen van deze feiten liep verdachte bovendien nog in een proeftijd. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Verdachte heeft – op advies van zijn raadsman – geweigerd om mee te werken aan een Pro Justitia rapportage. Hierdoor heeft de rechtbank geen antwoord gekregen op de vraag of de gedragingen van verdachte in de bewuste nacht wellicht te verklaren zijn door een eventueel bij hem aanwezige persoonlijkheidsstoornis, hetgeen gelet op de wel beschikbare informatie omtrent het verleden en het (psychische) welzijn van verdachte niet kan worden uitgesloten. Uit het reclasseringsrapport van 4 februari 2019 volgt dat verdachte al geruime tijd begeleiding krijgt van Clup Welzijn in Purmerend en dat deze begeleiding goed verloopt. Ter zitting is bovendien naar voren gekomen dat verdachte een speciale jongerenwoning in Purmerend toegewezen heeft gekregen die hij voor langere tijd kan huren. De raadsman van verdachte heeft een brief overgelegd van [begeleider] , werkzaam bij Clup Welzijn en begeleider van verdachte. Uit deze brief blijkt dat verdachte in persoon dient te tekenen voor de toegewezen woning. Indien dit niet gebeurt krijgt verdachte de woning niet en zal hij ook zijn opgebouwde woonjaren verliezen. De rechtbank acht stabiliteit op het gebied van huisvesting van belang. De rechtbank zal daarom een straf opleggen waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank geeft verdachte hiermee de kans om in persoon op de afspraak te verschijnen, de woning te bezoeken en het huurcontract te tekenen.
Naast dit onvoorwaardelijk strafdeel is een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van de bijzondere voorwaarde van begeleid wonen zoals door de reclassering geadviseerd. Ter zitting is uitvoerig toegelicht dat de begeleiding die verdachte al ontvangt van Clup Welzijn bij de praktische zaken in zijn leven niet afwijkt van de begeleiding die hij zou krijgen indien hij begeleid wonen opgelegd zou krijgen. Zij acht het in dit kader wel van belang dat het contact met Clup Welzijn behouden blijft.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 194 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. Hierbij wordt een proeftijd van twee jaren opgelegd, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door Clup Welzijn.

7.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering [teamleider hosts]
De benadeelde partij vordert € 656,- aan materiële schadevergoeding en € 450,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde materiële schade ten aanzien van het verlies van verdienvermogen (€ 271,-) komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering van het bedrag aan eigen risico (€ 385,-). Dit gedeelte van de vordering is – zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting van de verdediging - onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit is aangetast in de persoon. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Vordering [politieambtenaar 1]
De benadeelde partij vordert € 750,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. In haar toelichting heeft de benadeelde partij geschreven dat zij langdurig pijnklachten heeft ondervonden en zeer zware pijnmedicatie heeft moeten slikken, hetgeen een behoorlijke impact heeft gehad op haar gezinsleven en haar werk. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend zal de gevorderde vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Vordering [politieambtenaar 3]
De benadeelde partij vordert € 200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft het spugen in zijn gezicht door verdachte als minachtend, vernederend en smerig ervaren. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend zal de gevorderde vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 7 november 2018 op de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/700603-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
13 december 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 145 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, 119 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de hiervoor genoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De officier van justitie heeft ter zitting zijn vordering tot tenuitvoerlegging gewijzigd en heeft gevorderd de proeftijd met één jaar te verlengen omdat het zeer oude feiten, namelijk uit 2014, betreft. De rechtbank constateert dat de proeftijd is ingegaan op 28 december 2016 en niet meer loopt op het moment van het wijzen van dit vonnis. Het is daarom niet meer mogelijk om de proeftijd te verlengen (vergelijk Hoge Raad 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4445) en de vordering wordt dus afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 266, 267, 285, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
mishandeling;
ten aanzien van feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3
eenvoudige belediging;
ten aanzien van feit 4 primair
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 5
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 6
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
194 (honderdvierennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich laat begeleiden door Clup Welzijn te Purmerend.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De benadeelde partijen
Wijst de vordering van [teamleider hosts] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan [teamleider hosts] van een bedrag van € 521,- (vijfhonderdeenentwintig euro), bestaande uit
€ 271,- (tweehonderdeenenzeventig euro) materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat [teamleider hosts] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [teamleider hosts] van een bedrag van € 521,- (vijfhonderdeenentwintig euro), bestaande uit € 271,- (tweehonderdeenenzeventig euro) materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van [politieambtenaar 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan [politieambtenaar 1] van een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [politieambtenaar 1] van een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van [politieambtenaar 3] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan [politieambtenaar 3] van een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [politieambtenaar 3] van een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verlenging proeftijd voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering tot verlenging van de proeftijd na voorwaardelijke veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2019.
[(...)]