ECLI:NL:HR:2011:BP4445
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke gevangenisstraf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd. De verdachte had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof om de proeftijd van twee jaar te verlengen met een jaar, terwijl de proeftijd volgens de Hoge Raad al was geëindigd ten tijde van de bestreden uitspraak op 29 oktober 2008. De Hoge Raad oordeelde dat een beslissing tot verlenging van de proeftijd enkel kan worden genomen gedurende de proeftijd zelf, zoals vastgelegd in artikel 14f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwierp het beroep voor het overige. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof, maar enkel wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de tijdigheid van beslissingen omtrent proeftijden in het strafrecht.