ECLI:NL:RBAMS:2019:14

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
13/659330-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het verspreiden van anti-homoflyers in Amsterdam

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die samen met anderen op 15 en 16 oktober 2016 anti-homoflyers heeft verspreid in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan belediging en aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen. De flyers, die onder andere citaten uit heilige geschriften bevatten en statistieken over homoseksuelen vermeldden, werden door de rechtbank als beledigend en discriminerend beschouwd. De verdachte had bekend dat hij een van de verspreiders was en de rechtbank oordeelde dat de uitlatingen op de flyers niet alleen beledigend waren, maar ook aanzetten tot discriminatie. De rechtbank legde een geldboete van 500 euro op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet betaald zou worden. De rechtbank benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is en dat de uitlatingen van de verdachte de grenzen van het toelaatbare hadden overschreden. De zaak is behandeld in het kader van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht, dat groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie strafbaar stelt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659330-16 (Promis)
Datum uitspraak: 4 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A. Lobregt en A.J.M. Vreekamp (hierna: officier van justitie) en van wat de gemachtigden raadslieden van verdachte mrs. N.M. Wersch en J. Veensta naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 15 en 16 oktober 2016 ontvingen meerdere bewoners in de wijken Amsterdam West en Amsterdam Nieuw-West een flyer in de brievenbus met daarop een aantal uitlatingen over homoseksualiteit. Samengevat bevat de flyer aan de ene kant citaten uit de Bijbel, de Thora en de Koran die over homoseksualiteit gaan. Op de andere kant van de flyer wordt verwezen naar statistieken met betrekking tot homoseksuele personen en wordt tevens een oproep gedaan aan de drie grote religies om zich samen te verenigen. Tevens wordt verwezen naar een Facebookpagina genaamd ‘
the pain of the family [naam familie] ’en is een foto te zien van twee mannen die gearmd lopen met een kind aan de hand van één van hen. Naar aanleiding van verschillende meldingen op politiebureaus in Amsterdam West en Nieuw-West is de politie een onderzoek gestart. De melders wilden aangifte doen omdat zij de flyers als beledigend en discriminerend ervoeren. Via camerabeelden zijn drie verspreiders van de flyers (verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] ) in beeld gevat en is hun identiteit via de kentekenhouder van de auto waarin zij zich verplaatsen achterhaald. Verdachte heeft bekend dat hij één van de verspreiders is van de flyers. Daarbij zouden ook andere personen naast verdachte en zijn medeverdachten betrokken zijn. Desgevraagd wilden de verdachten de namen van deze personen niet noemen.
De rechtbank heeft de zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2016 tot en met 16 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, meermalen een voorwerp, te weten een flyer (zoals aan deze tenlastelegging gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd) waarin, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een of meer uitlating(en) was/waren vervat, die, naar hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, aanzet(ten) tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid en/of voor een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid, beledigend was/waren, (telkens) aan iemand, te weten een of meer bewoner(s) van (een) woning(en) (in Amsterdam West en Nieuw-West) gelegen (onder andere) aan de Ookmeerweg en/of Cliffordstraat en/of Fannius Scholtenstraat en/of Van Beuningenstraat en/of Van Boetzelaerstraat en/of het Oeverpad en/of de President Allendelaan en/of de Van Hogendorpstraat en/of het Osdorperban en/of het Langwater en/of het Dijkgraafplein anders dan op diens/dier verzoek, heeft/hebben doen toekomen en/of heeft/hebben verspreid, door voornoemde flyer in een of meer brievenbus(sen) van een of meer van voornoemde woningen te stoppen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Kort samengevat komt het standpunt op het volgende neer.
Groepsbelediging
Artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het verspreidingsdelict van de artikelen 137c Sr (groepsbelediging) en 137d Sr (het aanzetten tot (onder meer) discriminatie). De Hoge Raad heeft voor artikel 137c Sr een toets ontwikkeld waarin drie stappen moeten worden nagelopen. Aan de eerste stap van 137c Sr, waarin de vraag moet worden beantwoord of de uitlatingen beledigend zijn, is voldaan. De inhoud van de flyer treft de mensen, behorende bij een groep (namelijk homoseksuelen). Bij deze groep wordt collectief de aandacht gelegd op iets wat voor hen kenmerkend is, te weten hun seksuele geaard-en gerichtheid. Voorts kunnen de uitlatingen niet in de context van een maatschappelijk debat zijn gedaan, of als een geloofsopvatting of een artistieke uiting juridisch geïnterpreteerd worden. Er is geen, dan wel onvoldoende sprake van een context die het beledigende karakter wegneemt (stap 2), zodat men niet toekomt aan de derde stap, de vraag of de flyer onnodig grievend is. De conclusie is dan ook dat de flyer beledigende teksten bevat, zodat belediging bewezen kan worden verklaard. Subsidiair, voor het geval de rechtbank wel (voldoende) context ziet, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de uitlatingen onnodig grievend zijn. Met name de percentages waaruit zou moeten blijken dat homoseksuelen als gevaar worden gezien voor kinderen, in combinatie met een moreel appel op de drie grote godsdiensten, maken de flyer onnodig grievend. Er is sprake van groepsbelediging omdat de flyer, wanneer deze als geheel wordt bekeken, zijn eventuele context gevende functionaliteit verliest.
Aanzetten tot discriminatie
Voor de toets of er sprake is van aanzetten tot discriminatie als bedoeld in artikel 137d Sr geldt een vergelijkbare driestappentoets als voor groepsbelediging (137c Sr).
Voor wat betreft het aanzetten tot discriminatie concludeert de officier van justitie dat aan stap één van artikel 137d Sr is voldaan. De teksten op de flyer plaatsen homoseksuelen in een negatief daglicht, waardoor sprake is van het aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid. Voor wat betreft artikel 137d Sr is de context waarin de uitlatingen geplaatst moeten worden, niet (direct) kenbaar voor derden, zodat geen sprake is van een evidente bijdrage die dienstig is aan enig maatschappelijk debat. Hierdoor wordt het discriminerende karakter van de uitlatingen niet weggenomen. Dit brengt mee dat beoordeling van stap 3 overbodig is. Subsidiair stelt de officier van justitie dat de vorm en inhoud van de flyer in een wanverhouding staat tot het onderliggende maatschappelijk probleem en daarmee wordt de grens overschreden van de context van het debat. Dit maakt dat de tekst op de flyer onnodig buitensporig of eventueel onnodig grievend is, waardoor het doen van de uitlating valt onder het aanzetten tot discriminatie van een groep wegens hun homoseksuele gerichtheid.
Verspreiden
Voorts is aan alle bestanddelen van artikel 137e Sr voldaan. Het pamflet had geen voorlichtend karakter en het is niet als journalistiek of wetenschappelijk artikel te duiden, dus de strafuitsluitingsgrond, dat het ten behoeve van zakelijke berichtgeving werd verspreid, is niet aan de orde. Een veroordeling levert tot slot geen schending van artikel 10 van het Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de flyer wellicht provocatief of aanstootgevend is, maar door de verwijzing naar teksten uit de heilige geschriften en de statistieken, die afkomstig zijn uit wetenschappelijke publicaties, zijn de uitlatingen niet strafbaar. Dit geldt temeer omdat de boodschap zich hard maakt vόόr kinderen en toekomstige generaties en niet tegen homoseksuelen. Zodoende is de tekst op de flyer niet als beledigend aan te merken naar algemeen spraakgebruik. Tevens is van belang dat er op de flyer geen scheldwoorden worden gebruikt en dat geen sprake is van krachtversterkende termen. Het beledigende of discriminerende karakter ontbreekt zodat vrijspraak moet volgen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de context van godsdienstvrijheid en het maatschappelijk debat over de wenselijkheid van adoptie door homostellen het beledigende karakter wegneemt. Meer subsidiair stelt de verdediging dat de uitlatingen op de flyer, bij gebrek aan diffamerend woordgebruik en nu zij dienstig zijn aan een maatschappelijk debat, niet onnodig grievend zijn.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Het verspreiden van een flyer als waarvan hier sprake is kan strafbaar zijn op grond van artikel 137e Sr indien de flyer of delen daarvan uitlatingen bevatten die strafbaar zijn op grond van artikel 137c of 137d Sr.
De rechtbank dient daarom te beoordelen of de inhoud van de flyer beledigend is voor homoseksuelen en of de uitingen aanzetten tot discriminatie van deze groep. Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze uitlatingen beledigend waren voor homoseksuelen of aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.
Artikel 137c, eerste lid, Sr stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. In de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) zijn toetsingscriteria ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van drie toetsingscriteria:
1) is de uitlating naar haar bewoordingen beledigend, en zo ja;
2) neemt de context het beledigende karakter weg, en zo ja;
3) is de uitlating onnodig grievend?
Voor de beoordeling van de vraag of uitlatingen aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras of geaardheid, in de zin van artikel 137d Sr, dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken.
De vraag of sprake is van het aanzetten tot groepsdiscriminatie dient ook aan de hand van dezelfde toetsingscriteria te worden vastgesteld:
1) is de uitlating naar haar bewoordingen discriminerend voor een groep, en zo ja;
2) neemt de context het discriminerende karakter weg, en zo ja;
3) is de uitlating onnodig buitensporig en/of grievend?
Vaststaat dat in de flyer verwezen wordt naar teksten uit heilige geschriften waaruit zou volgen dat homoseksualiteit binnen het Christendom, het Jodendom en de Islam verboden is. In de geciteerde passages worden homoseksuele handelingen onder meer bestempeld als tegennatuurlijk, schandelijk, walgelijk en een gruweldaad. Vervolgens wordt aan de andere kant van de flyer vermeld dat 29% van de kinderen van homoseksuele ouders seksueel worden misbruikt, dat homoseksuele personen 50% meer kans hebben op depressies dan heteroseksuele personen en dat het zelfmoordpercentage meer dan 200% is (de rechtbank begrijpt, na een nadere uitleg van verdachte ter terechtzitting: 200% hoger). Tevens bevat de flyer een oproep aan alle Moslims, Christenen en Joden om hun morele verantwoordelijkheid voor ‘deze kinderen’ te nemen en zich te verenigen voor komende generaties.
De rechtbank zal vervolgens de toetsingscriteria voor zowel artikel 137c als 137d Sr bespreken teneinde de vraag te beantwoorden of de bovengenoemde uitingen vallen binnen het bereik van de strafbaarstelling van groepsbelediging en/of het aanzetten tot groepsdiscriminatie vallen.
Stap 1:
Groepsbelediging?
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of haar kenmerk gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bovengenoemde uitlatingen op de flyer in samenhang bezien beledigend voor een groep mensen, te weten homoseksuelen. De combinatie van de uitlatingen maakt dat er over deze groep mensen niet alleen negatieve conclusies worden getrokken, maar tevens worden ze in verband gebracht met een ernstig strafbaar feit, namelijk kindermisbruik. Deze uitlatingen hebben onmiskenbaar de strekking homoseksuelen bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast. Dat er geen scheldwoorden of krachtversterkende termen worden gebruikt zoals de verdediging heeft gesteld, doet hier niet aan af.
Stap 1:
Aanzetten tot discriminatie?
Bij aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De uitlatingen op de flyer in samenhang bezien zetten naar het oordeel van de rechtbank aan tot discriminatie van homoseksuelen. De rechtbank is van oordeel dat de flyer er naar zijn aard op is gericht anderen te overtuigen en mogelijk ook tot actie aan te sporen. Dit volgt met name uit de zin
“(..) moeten alle Moslims, Christenen en Joden zich verenigen”. Het is daarbij niet vereist dat de discriminatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een krachtversterkend element is bij het aanzetten tot discriminatie niet vereist.
Stap 2:
De context van de uitlatingen
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating in een bepaalde context is gedaan en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte heeft ter terechtzitting uitgelegd dat het doel van het verspreiden van de flyer onder meer was om aandacht te vragen voor de zaak van de familie [naam familie] woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. De kinderen van dit van oorsprong Roemeense gezin werden uit huis geplaatst en ondergebracht bij homoseksuele pleegouders. Dit leidde tot grote verontwaardiging bij vader [naam familie] , omdat zijn geloofsovertuiging homoseksualiteit niet toestaat. Verdachte deelt de overtuiging van de heer [naam familie] en denkt dat deze situatie ook in Nederland voorkomt. Daarom wilde hij in een stad als Amsterdam aandacht vragen voor deze problematiek.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen niet dienstig aan enige publiek maatschappelijk debat. De ter zitting geschetste context blijkt niet of nauwelijks uit de flyer zelf. Op de flyer staat immers alleen een kleine, onopvallende link naar de Facebook pagina getiteld
the pain of the Family [naam familie], zonder enige verdere uitleg over wie de familie [naam familie] is en in welke situatie de gezinsleden zich bevinden. De uitlatingen zijn evenmin dienstig aan een artistieke expressie.
De rechtbank neemt echter wel aan, anders dan de officier van justitie, dat de beledigende uitlatingen door verdachte zijn gedaan op basis van een geloofsovertuiging. De uitlatingen staan immers in direct verband met de Islamitische geloofsovertuiging van verdachte. Desgevraagd heeft verdachte immers erkend dat hij geen spijt heeft van zijn uitingen, omdat hij vindt dat personen met een religieuze overtuiging ook mogen opkomen voor hetgeen zij geloven. Verdachte heeft benadrukt dat de flyer niet bedoeld was om mensen te kwetsen maar om op te komen voor zijn standpunt, dat voortkomt uit zijn geloof. De rechtbank neemt in dat verband in aanmerking dat in de flyer uitdrukkelijk passages uit de heilige geschriften van drie wereldreligies worden aangehaald en dat Moslims, Christenen en Joden ook opgeroepen worden om zich te verenigen. Dat de flyer door (een deel van) de ontvangers ook is begrepen vanuit een religieuze context blijkt uit meerdere aangiften/meldingen die bij de politie zijn binnengekomen en uit de reactie van verschillende kerken die zich hebben gedistantieerd van dit door verdachte aangehangen gedachtengoed. Het voorgaande leidt er toe dat anders dan door de officier van justitie is betoogd ook de derde stap dient te worden beoordeeld.
Stap 3:
Onnodig grievend?
De Nederlandse samenleving kent veel, ook zeer, uiteenlopende levens- en geloofsovertuigingen. Dit leidt er toe dat mensen soms geconfronteerd kunnen worden met uitingen van anderen die botsen met eigen principes of overtuigingen. Dat verdachte in het kader van zijn geloofsovertuiging uitlatingen kan en mag doen, ook wanneer die uitlatingen andere groepen binnen de samenleving mogelijk kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten, is van groot gewicht. Ook in een stad als Amsterdam, waar gelovigen ondertussen mogelijk een minderheid vormen, is het van groot belang om de wederzijdse standpunten te respecteren en te beschermen. De vraag is echter waar de grens ligt tussen uitingen die in het kader van de vrijheid van meningsuiting en religie toelaatbaar zijn en welke uitingen strafrechtelijk te ver gaan.
In deze zaak moet getoetst worden of de uitlatingen op de flyer in dat verband onnodig grievend zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De mededelingen op de flyer waaraan de genoemde percentages zijn gekoppeld zijn gepresenteerd als feiten en zijn niet voorzien van enige bronvermelding. Daar komt bij dat het nadien door verdachte aan de rechtbank overgelegd wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van het seksueel misbruik dateert van 22 jaar geleden en is uitgevoerd door het Family Research Institute te Colorado Spring (VS). Voorts worden de cijfers die daaruit vervolgens in de flyer zijn opgenomen, ten onrechte als feit gepresenteerd nu ook de onderzoekers zelf vaststellen dat het percentage van 29% slechts een beperkte inschatting behelst. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat er rond de 5.000 (Amerikaanse) personen zijn bevraagd en dat daarvan 17 personen hebben geantwoord dat zij zijn opgevoed door homoseksuele ouders. Bij 5 van die 17 personen zou volgens hun eigen (niet getoetste) verklaring sprake zijn (geweest) van seksueel misbruik door de ouders. Het op deze wijze koppelen van homoseksuele gerichtheid (en ouderschap door homoseksuele ouders) aan een zeer ernstig strafbaar feit als kindermisbruik is naar het oordeel van de rechtbank volkomen ongefundeerd, verwerpelijk en daarmee onnodig grievend. Daar komt bij dat verdachte, door zijn op geloofsovertuiging gebaseerde opvattingen te onderbouwen met (quasi) wetenschappelijke statistieken, zijn uitingen daarmee juist zelf uit de context van zijn religieuze overtuiging haalt.
Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat de uitlatingen op de flyer, in samenhang bezien, als onnodig grievend moeten worden beschouwd.
Wetenschap van verdachte
Hoewel verdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om homoseksuelen te kwetsen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de flyer beledigend was voor homoseksuelen en ook dat die uitlatingen in de flyer aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.
Medeplegen
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat
sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn twee medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de tekst van de flyer geschreven. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de lay-out van de flyer gemaakt en verdachte heeft geholpen met de verspreiding ervan. Alle drie hebben zij financieel bijgedragen aan het project en alle drie stonden zij achter de boodschap die zij met de flyer wilden uitdragen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank ziet voorts zich gesteld voor de vraag of de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 EVRM een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de weg staat.
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Het voorgaande betekent echter niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is.
Artikel 10, lid 2, EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. Artikelen 137e Sr is een bij wet voorziene beperking, welke beperking een geoorloofd doel dient.
Niet kan worden gezegd dat in dit geval de veroordeling van de verdachte in strijd zou zijn met artikel 10 EVRM, in die zin dan zij niet noodzakelijk is (in een democratische samenleving) ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen, in dit geval mensen met een homoseksuele gerichtheid
.De uitlatingen van de verdachte waren immers, zoals hiervoor al is overwogen, voor hen niet alleen sterk diffamerend, maar hadden ook de strekking het publiek aan te zetten hen te discrimineren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, te weten het verspreiden van flyers waarin homoseksuelen werden beledigd en waarin werd aangezet tot discriminatie van deze groep.
4.4.
Bewijsmiddelen
4.4.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016224191-2 van 15 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 1-2).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 15 oktober 2016 om 14:30 uur vervroegde de heer [naam 1] zich aan de balie van het politiebureau Nieuw West Zuid. Meneer had een folder in zijn brievenbus gevonden.
Hij voelde zich niet persoonlijk aangesproken maar wilde wel aangifte doen.
Om 16:00 uur meldde zich vervolgens drie manspersonen aan de balie van Nieuw west Zuid. Zij wensten tevens aangifte te doen. Men had zelf al meldpunt discriminatie ingeschakeld.
De personen die zich tot heden hebben gemeld zijn woonachtig op de Ookmeerweg te Amsterdam.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016224818-4 van 17 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pagina 7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 16 oktober 2016 omstreeks 13:30 uur zijn uit de brievenbussen van de volgende straten folders verwijderd;
-Cliffordstraat
-Van Beuningenstraart
-Fannius Scholtenstraat
- Van Boetzelaerstraat
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016224818-9 van 17 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 8-11).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat bij [adres 1] en [adres 2] te Amsterdam nog een folder in lag.
4. Een proces-verbaal van aangifte van [naam 2] met nummer PL1300-2016224818-6 van 17 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (doorgenummerde pagina’s 12-13).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte samen met mijn collega [naam collega] . Wij zijn van het stadsdeel West en stadsdeel Nieuw-West. Wij zijn stadsdeelvoorzitters. De aangifte gaat over een folder welke bij een deel van onze bewoners in de bus is bezorgd. Wij vinden deze flyer aanstootgevend en discriminerend. Wij vinden dat deze folder haatzaaiend is en de burgers in West en Nieuw West oproept tot haat jegens onze homoseksuele bewoners.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (adres [adres 3] ) met nummer PL1300-2016224818-7 van 17 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 18-23).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Ik ging op 16 oktober om half één uur een rondje om de plas lopen. Toen ik thuiskwam was de brievenbus leeg. Even later hoorde ik de brievenbus klikken. Toen ik om half 11 thuis kwam en in de brievenbus keek zag ik de folder liggen.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (adres [adres 4] ) met nummer PL1300-2016224818-10 van 17 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 8] en [opsporingsambtenaar 9] (doorgenummerde pagina’s 24-25).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde getuige, zakelijk weergegeven:
Gisteren, 16 oktober, zouden vrienden van mij komen. Ik was aan het wachten en hoorde gerommel bij de brievenbus. Vanochtend trof ik 2 folders aan in mijn brievenbus, 1 folder van Taco Mundo en de folder waarover ik de politie gebeld heb.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016224818 van 17 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pagina 45-50).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 18 oktober 2016 werden van drie afzonderlijke flatgebouwen de camerabeelden veiliggesteld. Het betroffen de flatgebouwen aan de Osdorperban, Langswater en Dijkgraafplein.
Beelden Osdorperban
Op 15 oktober 2016 te 14:08 komt een grijskleurige stationwagen met donkere ramen, merk Audi, aanrijden. Uit het geparkeerde voertuig komen drie mannen gelopen. Deze mannen hebben allen iets in hun handen. Qua formaat lijkt dit op de verspreidde flyers. De mannen splitsen en lopen alleen naar een brievenbus. Op de beelden is verder te zien dat de mannen flyers in de brievenbussen doen.
Beelden Langswater
Op 15 oktober 2016 te 15:21 uur komt een grijskleurige stationwagen, Audi A6 met kenteken [kenteken] aanrijden. De Audi parkeert buiten beeld, vlak na het parkeren verschijnen drie personen in beeld. De Audi staat op naam van [medeverdachte 1] . De mannen zijn naar binnen gelopen en hebben de flyers, die ze zichtbaar in hun handen hebben, verdeeld over de brievenbussen. Vervolgens rijden de mannen weg in de Audi.
Beelden Dijkgraafplein
Te zien zijn drie mannen die op 15 oktober 2016 te 16:12 flyers verspreiden over de aanwezige brievenbussen. De mannen komen qua kleding, postuur en uiterlijk overeen met de mannen te zien op de beelden Osdorperban en Langswater.
8. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1300-2016224818-25 van 20 oktober 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 10] en [opsporingsambtenaar 11] met bijlagen (doorgenummerde pagina 57-66).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Zijn deze folders ook ergens anders dan in Amsterdam verspreid?
Alleen in Amsterdam.
Weet je nog welke dag het was?
Zaterdag 15 oktober 2016 tegen het middaguur.
Met wie heb je de flyers rondgebracht?
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in de periode van 15 oktober 2016 tot en met 16 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, meermalen een voorwerp, te weten een flyer (zoals hieronder weergegeven en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd) waarin, naar hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, uitlatingen waren vervat, die, naar hij, verdachte en/of zijn medeverdachten, redelijkerwijs moesten vermoeden, aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid en/of voor een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid, beledigend was, telkens aan bewoners van woningen in Amsterdam West en Nieuw-West gelegen onder andere aan de Ookmeerweg en Cliffordstraat en Fannius Scholtenstraat en Van Beuningenstraat en Van Boetzelaerstraat en het Oeverpad en de President Allendelaan en de Van Hogendorpstraat en het Osdorperban en het Langwater en het Dijkgraafplein anders dan op hun verzoek, heeft doen toekomen en/of heeft verspreid, door voornoemde flyer in brievenbussen van voornoemde woningen te stoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, verzocht om de zaak af te doen door verdachte schuldig te verklaren zonder opleggen van een straf, dan wel door het opleggen van een geldboete. Een taakstraf is in deze zaak buitenproportioneel. Tevens dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, door het verspreiden van een flyer met daarop zeer kwetsende, niet mis te verstane teksten, samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het beledigen en aanzetten tot discriminatie van een groep mensen, te weten homoseksuele personen. De flyer heeft geleid tot veel verontwaardiging, getuige de 192 meldingen die bij de politie binnen zijn gekomen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het niet gaat om een spontante/naïeve actie maar om een doordacht plan. De rechtbank acht met name de omstandigheid dat op de flyer homoseksuelen in verband worden gebracht met kindermisbruik op grote schaal, zeer kwalijk. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich daarmee uiterst kwetsend uitgelaten over homoseksuelen en hebben deze groep daarmee beledigd. Het krenken van anderen vanwege onder andere hun ras, godsdienst of seksuele geaardheid – kortom het wezen van een persoon – is onacceptabel. Het wekt bovendien ook beroering in de samenleving en druist in tegen de in die samenleving gerespecteerde normen en waarden. In Nederland moet iedereen, ongeacht zijn seksuele geaardheid, van de zich hem toekomende burgerrechten kunnen genieten en zich veilig kunnen voelen. Het religieuze debat over homoseksualiteit mag bestaan, mits dit met respect en zonder onnodig grievende en onware verwijzingen wordt gevoerd.
De rechtbank benadrukt dat het wettelijk strafmaximum voor een feit als onderhavig een gevangenisstraf van aanzienlijke duur is.
De officier van justitie heeft gekozen voor het eisen van een taakstraf, omdat een geldboete mogelijk door anderen dan verdachte zal worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet gebleken, zodat het uitgangspunt voor de rechtbank een geldboete blijft. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van artikel 9a Sr te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit zou geen recht doen aan de ernst van het feit. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop en met de omstandigheid dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geldboete van € 500,- passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57 en 137e van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
medeplegen van het anders dan ten behoeve van een zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vervat, aan iemand, anders dan op diens verzoek, doen toekomen en/of verspreiden, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 500,-(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2019.