4.3.Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Het verspreiden van een flyer als waarvan hier sprake is kan strafbaar zijn op grond van artikel 137e Sr indien de flyer of delen daarvan uitlatingen bevatten die strafbaar zijn op grond van artikel 137c of 137d Sr.
De rechtbank dient daarom te beoordelen of de inhoud van de flyer beledigend is voor homoseksuelen en of de uitingen aanzetten tot discriminatie van deze groep. Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze uitlatingen beledigend waren voor homoseksuelen of aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.
Artikel 137c, eerste lid, Sr stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. In de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) zijn toetsingscriteria ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van drie toetsingscriteria: 1) is de uitlating naar haar bewoordingen beledigend, en zo ja;
2) neemt de context het beledigende karakter weg, en zo ja;
3) is de uitlating onnodig grievend?
Voor de beoordeling van de vraag of uitlatingen aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras of geaardheid, in de zin van artikel 137d Sr, dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken.
De vraag of sprake is van het aanzetten tot groepsdiscriminatie dient ook aan de hand van dezelfde toetsingscriteria te worden vastgesteld:
1) is de uitlating naar haar bewoordingen discriminerend voor een groep, en zo ja;
2) neemt de context het discriminerende karakter weg, en zo ja;
3) is de uitlating onnodig buitensporig en/of grievend?
Vaststaat dat in de flyer verwezen wordt naar teksten uit heilige geschriften waaruit zou volgen dat homoseksualiteit binnen het Christendom, het Jodendom en de Islam verboden is. In de geciteerde passages worden homoseksuele handelingen onder meer bestempeld als tegennatuurlijk, schandelijk, walgelijk en een gruweldaad. Vervolgens wordt aan de andere kant van de flyer vermeld dat 29% van de kinderen van homoseksuele ouders seksueel worden misbruikt, dat homoseksuele personen 50% meer kans hebben op depressies dan heteroseksuele personen en dat het zelfmoordpercentage meer dan 200% is (de rechtbank begrijpt, na een nadere uitleg van verdachte ter terechtzitting: 200% hoger). Tevens bevat de flyer een oproep aan alle Moslims, Christenen en Joden om hun morele verantwoordelijkheid voor ‘deze kinderen’ te nemen en zich te verenigen voor komende generaties.
De rechtbank zal vervolgens de toetsingscriteria voor zowel artikel 137c als 137d Sr bespreken teneinde de vraag te beantwoorden of de bovengenoemde uitingen vallen binnen het bereik van de strafbaarstelling van groepsbelediging en/of het aanzetten tot groepsdiscriminatie vallen.
Stap 1:
Groepsbelediging?
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of haar kenmerk gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bovengenoemde uitlatingen op de flyer in samenhang bezien beledigend voor een groep mensen, te weten homoseksuelen. De combinatie van de uitlatingen maakt dat er over deze groep mensen niet alleen negatieve conclusies worden getrokken, maar tevens worden ze in verband gebracht met een ernstig strafbaar feit, namelijk kindermisbruik. Deze uitlatingen hebben onmiskenbaar de strekking homoseksuelen bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast. Dat er geen scheldwoorden of krachtversterkende termen worden gebruikt zoals de verdediging heeft gesteld, doet hier niet aan af.
Stap 1:
Aanzetten tot discriminatie?
Bij aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De uitlatingen op de flyer in samenhang bezien zetten naar het oordeel van de rechtbank aan tot discriminatie van homoseksuelen. De rechtbank is van oordeel dat de flyer er naar zijn aard op is gericht anderen te overtuigen en mogelijk ook tot actie aan te sporen. Dit volgt met name uit de zin
“(..) moeten alle Moslims, Christenen en Joden zich verenigen”. Het is daarbij niet vereist dat de discriminatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een krachtversterkend element is bij het aanzetten tot discriminatie niet vereist.
Stap 2:
De context van de uitlatingen
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating in een bepaalde context is gedaan en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte heeft ter terechtzitting uitgelegd dat het doel van het verspreiden van de flyer onder meer was om aandacht te vragen voor de zaak van de familie [naam familie] woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. De kinderen van dit van oorsprong Roemeense gezin werden uit huis geplaatst en ondergebracht bij homoseksuele pleegouders. Dit leidde tot grote verontwaardiging bij vader [naam familie] , omdat zijn geloofsovertuiging homoseksualiteit niet toestaat. Verdachte deelt de overtuiging van de heer [naam familie] en denkt dat deze situatie ook in Nederland voorkomt. Daarom wilde hij in een stad als Amsterdam aandacht vragen voor deze problematiek.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen niet dienstig aan enige publiek maatschappelijk debat. De ter zitting geschetste context blijkt niet of nauwelijks uit de flyer zelf. Op de flyer staat immers alleen een kleine, onopvallende link naar de Facebook pagina getiteld
the pain of the Family [naam familie], zonder enige verdere uitleg over wie de familie [naam familie] is en in welke situatie de gezinsleden zich bevinden. De uitlatingen zijn evenmin dienstig aan een artistieke expressie.
De rechtbank neemt echter wel aan, anders dan de officier van justitie, dat de beledigende uitlatingen door verdachte zijn gedaan op basis van een geloofsovertuiging. De uitlatingen staan immers in direct verband met de Islamitische geloofsovertuiging van verdachte. Desgevraagd heeft verdachte immers erkend dat hij geen spijt heeft van zijn uitingen, omdat hij vindt dat personen met een religieuze overtuiging ook mogen opkomen voor hetgeen zij geloven. Verdachte heeft benadrukt dat de flyer niet bedoeld was om mensen te kwetsen maar om op te komen voor zijn standpunt, dat voortkomt uit zijn geloof. De rechtbank neemt in dat verband in aanmerking dat in de flyer uitdrukkelijk passages uit de heilige geschriften van drie wereldreligies worden aangehaald en dat Moslims, Christenen en Joden ook opgeroepen worden om zich te verenigen. Dat de flyer door (een deel van) de ontvangers ook is begrepen vanuit een religieuze context blijkt uit meerdere aangiften/meldingen die bij de politie zijn binnengekomen en uit de reactie van verschillende kerken die zich hebben gedistantieerd van dit door verdachte aangehangen gedachtengoed. Het voorgaande leidt er toe dat anders dan door de officier van justitie is betoogd ook de derde stap dient te worden beoordeeld.
Stap 3:
Onnodig grievend?
De Nederlandse samenleving kent veel, ook zeer, uiteenlopende levens- en geloofsovertuigingen. Dit leidt er toe dat mensen soms geconfronteerd kunnen worden met uitingen van anderen die botsen met eigen principes of overtuigingen. Dat verdachte in het kader van zijn geloofsovertuiging uitlatingen kan en mag doen, ook wanneer die uitlatingen andere groepen binnen de samenleving mogelijk kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten, is van groot gewicht. Ook in een stad als Amsterdam, waar gelovigen ondertussen mogelijk een minderheid vormen, is het van groot belang om de wederzijdse standpunten te respecteren en te beschermen. De vraag is echter waar de grens ligt tussen uitingen die in het kader van de vrijheid van meningsuiting en religie toelaatbaar zijn en welke uitingen strafrechtelijk te ver gaan.
In deze zaak moet getoetst worden of de uitlatingen op de flyer in dat verband onnodig grievend zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De mededelingen op de flyer waaraan de genoemde percentages zijn gekoppeld zijn gepresenteerd als feiten en zijn niet voorzien van enige bronvermelding. Daar komt bij dat het nadien door verdachte aan de rechtbank overgelegd wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van het seksueel misbruik dateert van 22 jaar geleden en is uitgevoerd door het Family Research Institute te Colorado Spring (VS). Voorts worden de cijfers die daaruit vervolgens in de flyer zijn opgenomen, ten onrechte als feit gepresenteerd nu ook de onderzoekers zelf vaststellen dat het percentage van 29% slechts een beperkte inschatting behelst. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat er rond de 5.000 (Amerikaanse) personen zijn bevraagd en dat daarvan 17 personen hebben geantwoord dat zij zijn opgevoed door homoseksuele ouders. Bij 5 van die 17 personen zou volgens hun eigen (niet getoetste) verklaring sprake zijn (geweest) van seksueel misbruik door de ouders. Het op deze wijze koppelen van homoseksuele gerichtheid (en ouderschap door homoseksuele ouders) aan een zeer ernstig strafbaar feit als kindermisbruik is naar het oordeel van de rechtbank volkomen ongefundeerd, verwerpelijk en daarmee onnodig grievend. Daar komt bij dat verdachte, door zijn op geloofsovertuiging gebaseerde opvattingen te onderbouwen met (quasi) wetenschappelijke statistieken, zijn uitingen daarmee juist zelf uit de context van zijn religieuze overtuiging haalt.
Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat de uitlatingen op de flyer, in samenhang bezien, als onnodig grievend moeten worden beschouwd.
Wetenschap van verdachte
Hoewel verdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om homoseksuelen te kwetsen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de flyer beledigend was voor homoseksuelen en ook dat die uitlatingen in de flyer aanzetten tot discriminatie van homoseksuelen.
Medeplegen
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat
sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn twee medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de tekst van de flyer geschreven. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de lay-out van de flyer gemaakt en verdachte heeft geholpen met de verspreiding ervan. Alle drie hebben zij financieel bijgedragen aan het project en alle drie stonden zij achter de boodschap die zij met de flyer wilden uitdragen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank ziet voorts zich gesteld voor de vraag of de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 EVRM een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de weg staat.
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Het voorgaande betekent echter niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is.
Artikel 10, lid 2, EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. Artikelen 137e Sr is een bij wet voorziene beperking, welke beperking een geoorloofd doel dient.
Niet kan worden gezegd dat in dit geval de veroordeling van de verdachte in strijd zou zijn met artikel 10 EVRM, in die zin dan zij niet noodzakelijk is (in een democratische samenleving) ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen, in dit geval mensen met een homoseksuele gerichtheid
.De uitlatingen van de verdachte waren immers, zoals hiervoor al is overwogen, voor hen niet alleen sterk diffamerend, maar hadden ook de strekking het publiek aan te zetten hen te discrimineren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, te weten het verspreiden van flyers waarin homoseksuelen werden beledigd en waarin werd aangezet tot discriminatie van deze groep.