ECLI:NL:RBAMS:2019:1376
Rechtbank Amsterdam
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Overlevering en detentieomstandigheden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechter bij het Kantongerecht Constanta in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Roemenië, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk tijdens de zitting. De rechtbank heeft eerder de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. Op 25 juli 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarbij het onderzoek ter zitting werd heropend en de beslissing over de overlevering werd uitgesteld.
Bij de beoordeling van de detentieomstandigheden in Roemenië heeft de rechtbank vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wat betreft onmenselijke of vernederende behandeling. Ondanks herhaalde verzoeken om garanties van de Roemeense autoriteiten, is er geen concrete aanleiding om aan te nemen dat deze garanties alsnog zullen worden verstrekt. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank heft tevens de geschorste overleveringsdetentie op.