ECLI:NL:RBAMS:2019:1376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
13/751278-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechter bij het Kantongerecht Constanta in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Roemenië, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk tijdens de zitting. De rechtbank heeft eerder de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. Op 25 juli 2017 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarbij het onderzoek ter zitting werd heropend en de beslissing over de overlevering werd uitgesteld.

Bij de beoordeling van de detentieomstandigheden in Roemenië heeft de rechtbank vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wat betreft onmenselijke of vernederende behandeling. Ondanks herhaalde verzoeken om garanties van de Roemeense autoriteiten, is er geen concrete aanleiding om aan te nemen dat deze garanties alsnog zullen worden verstrekt. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank heft tevens de geschorste overleveringsdetentie op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751278-17
RK nummer: 17/2962
Datum uitspraak: 8 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2016 door de Rechter bij het Kantongerecht Constanta (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1978,
verblijfadres: [verblijfadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. I.N. Güclü, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft op 25 juli 2017 tussenuitspraak gedaan, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst en de beslissing over de overlevering heeft uitgesteld, waardoor de beslistermijn is geschorst.
Op 8 februari 2019 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. I.N. Güclü, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense [naam land]nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 25 juli 2017

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 25 juli 2017, waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld, alsmede over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW heeft geoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4. Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden Roemenië
In de eerdergenoemde tussenuitspraak van 25 juli 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat met betrekking tot de mogelijke detentie van de opgeëiste persoon in Roemenië het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd, zodat voor de opgeëiste persoon bij overlevering nog steeds een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
De rechtbank heeft op 25 juli 2017 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Inmiddels is ruim anderhalf jaar verstreken en is meermaals – tevergeefs – door het Internationaal Rechtshulpcentrum om een individuele garantie verzocht, welke garantie - naar blijkt uit mededelingen van de Roemeense justitiële autoriteiten in andere overleveringszaken – mogelijk kon worden verstrekt. Bovendien is er geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat een dergelijke garantie in deze zaak alsnog (spoedig) zal worden verstrekt.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat in december 2018 nog contact met de Roemeense autoriteiten heeft plaatsgevonden en dat niet is gebleken van relevante ontwikkelingen.
Onder verwijzing naar het uitgangspunt dienaangaande van de rechtbank, zoals uiteengezet in haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) onder 5.3.3 en 5.4.3, is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2019.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.