ECLI:NL:RBAMS:2019:124

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4092
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van AOW-pensioen voor in het buitenland wonende Nederlander

Op 8 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank waarin zijn AOW-pensioen werd vastgesteld op 30% op basis van de periodes waarin hij niet verzekerd was. Eiser betwistte de berekening van de AOW-periodes en stelde dat deze verkeerd waren afgerond en opgeteld. Hij voerde aan dat hij recht had op een hoger percentage AOW-pensioen, omdat hij volgens zijn eigen berekeningen een totale verzekeringsperiode van 18 jaar had.

De rechtbank oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank de periodes correct had berekend en dat de korting van 70% op het AOW-pensioen terecht was toegepast. De rechtbank verduidelijkte dat de wetgeving voorschrijft dat de periodes eerst moeten worden opgeteld en daarna herleid tot hele jaren, en dat de AOW-bedragen in het pensioenoverzicht niet gericht zijn op rechtsgevolg. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een pensioenoverzicht gestuurd. Verweerder heeft hem medegedeeld dat hij tot en met 21 maart 2018 30% pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft opgebouwd.
Bij besluit van 15 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is in Nederland geboren op [geboortedatum] . Hij is zes tijdvakken niet verzekerd geweest voor de AOW, te weten:
- van 1 oktober 1979 tot en met 28 februari 1998;
- van 10 juni 2001 tot en met 31 augustus 2001;
- van 1 januari 2004 tot en met 3 december 2006;
- van 4 december 2007 tot en met 13 januari 2008;
- van 20 juni 2008 tot en met 10 juli 2008;
- van 1 januari 2009 tot en met 21 maart 2018.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit weergegeven dat op basis hiervan eiser in totaal – naar beneden afgerond – 35 jaar niet verzekerd is geweest tot en met 21 maart 2018, de peildatum. Daarom ontvangt hij bij aanvang van zijn AOW-pensioenleeftijd 30% AOW-pensioen. Bij het primaire besluit heeft verweerder aangegeven wat eisers maandelijkse AOW-bedrag zou zijn bij aanvang van zijn pensioen per 7 juni 2022 indien hij alleen zou wonen en indien hij samen zou wonen met een partner.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stelt in beroep dat verweerder de periodes waarover eiser verzekerd is geweest verkeerd heeft berekend. Volgens eiser moeten de periodes per stuk worden afgerond en daarna worden opgeteld. Volgens eisers berekening heeft hij dan een totale verzekeringsperiode van 18 jaar, waardoor hij 36% AOW-pensioen krijgt. Eiser stelt verder in beroep dat hij wordt benadeeld tegenover een Nederlander met een Nederlandse partner die beiden AOW-pensioen krijgen. Zijn Duitse vrouw heeft geen recht op AOW-pensioen, maar omdat hij in de zin van de AOW een partner heeft wordt zijn AOW-pensioen wel verlaagd.
4. Niet in geschil is de periode waarover het pensioen wordt berekend. In geschil is of verweerder de AOW-pensioenopbouw van eiser in het pensioenoverzicht goed heeft vastgesteld. Daarbij is van belang of verweerder het AOW-pensioen juist heeft berekend. Ook is in geschil of verweerder eiser discrimineert door hem een lager pensioen toe te kennen, omdat hij met iemand samenwoont die geen recht heeft op AOW.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de AOW wordt op het bruto-ouderdomspensioen, een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde (na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd) niet verzekerd is geweest. Volgens het derde lid van dit artikel worden bij ministeriële regeling regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren en gedeelten van jaarpremies tot gehele jaarpremies.
6. Artikel 1, eerste lid, van de Regeling herleiding gedeelten van kalenderjaren en van jaarpremies (de Regeling) bepaalt dat gedeelten van kalenderjaren voor de vaststelling van de korting, als bedoeld onder 5, worden samengeteld en herleid tot gehele kalenderjaren.
Het oordeel van de rechtbank
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze periodes correct berekend en heeft verweerder zodoende terecht een korting van 70% op eisers AOW-pensioen toegepast, waardoor hij (tot en met 21 maart 2018) 30% AOW-opbouw heeft. Anders dan eiser heeft aangevoerd worden de losse periodes niet eerst afgerond (herleid) naar hele jaren en daarna opgeteld (samengeteld). Uit de tekst van de Regeling blijkt dat eerst moet worden samengeteld en daarna moet worden herleid. Anders dan eiser dacht tellen de in Nederland gewerkte periodes niet per stuk als één jaar mee. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft geschreven zou eiser anders een AOW-opbouw van twee jaar hebben over het jaar 2008. Dit is niet de bedoeling van de wetgever geweest en dat blijkt ook niet uit de Regeling.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep – en zoals ook door verweerder is aangevoerd – kan een pensioenoverzicht niet strekken tot rechtsgevolg vóór ingang van de pensioenleeftijd. [1] Het pensioenoverzicht strekt niet verder dan de vaststelling van de verzekerde tijdvakken tot aan de datum van het besluit. De vermelding van de AOW-bedragen in de situatie dat eiser al dan niet samenwoont, is niet op rechtsgevolg gericht. Het is afhankelijk van de toekomstige situatie en daarom nu niet toetsbaar. Of eiser wel of niet wordt gediscrimineerd is pas toetsbaar op het moment dat hij AOW-pensioen krijgt, dus vanaf het besluit tot toekenning van AOW-pensioen. Dan kan worden vastgesteld of hij samenwoont en hoeveel AOW-pensioen hij dan krijgt. Tegen dat besluit kan hij dan te zijner tijd bezwaar maken mocht hij daartoe aanleiding zien. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Daarom bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2611, r.o. 4.1.2. e.v.