ECLI:NL:RBAMS:2019:1232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
13/752005-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat op 19 november 2018 door de Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Strasbourg is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Frankrijk onmenselijk zouden zijn, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond voor de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon geen reden waren om de overlevering te weigeren, maar dat deze omstandigheden wel een rol konden spelen bij de feitelijke overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752005-18
RK nummer: 18/8156
Datum uitspraak: 12 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 november 2018 door de
Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Strasbourg(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 19 november 2018 door rechter-commissaris bij de rechtbank van Straatsburg, parketnummer: 18292000045, nummer vooronderzoek JIJI218000032.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Frankrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
De raadsman heeft betoogd dat het dossier onvolledig is, omdat het EAB is uitgevaardigd door een
assistant Public Prosecutorin plaats van door een competente rechterlijke autoriteit. De raadsman is daarom van mening dat de overlevering dient te worden geweigerd.
De rechtbank verwerpt het verweer. De rechtbank overweegt hiertoe dat het nationale aanhoudingsbevel en het EAB beide zijn uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit. Het begrip ‘rechterlijke autoriteit’ doelt namelijk op de autoriteiten die in de lidstaten deelnemen aan de strafrechtsbedeling, met uitsluiting van politiediensten (HvJ EU 10 november 2016, C-452/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:858 (Poltorak), punt 38) en het Openbaar Ministerie, waar een
assistant Public Prosecutoronder valt, is een autoriteit die tot taak heeft in een lidstaat deel te nemen aan de rechtsbedeling in strafzaken (HvJ EU 10 november 2017, C-453/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:860 (Özçelik), punt 34).

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke gronden de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking baseert. De raadsman is daarom van mening dat de overlevering dient te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de feitsomschrijving voldoet aan de eisen die artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW daaraan stelt en dat het op basis van deze omschrijving voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. De opgeëiste persoon wordt er van verdacht zich op 12 oktober 2018 te Vendenheim schuldig te hebben gemaakt aan diefstal voorafgegaan door geweld. Niet is vereist dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking vermeldt. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Detentieomstandigheden in Frankrijk

De raadsman heeft betoogd - zakelijk weergegeven - dat er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon, mede gelet op zijn oorproblemen, in Frankrijk onmenselijk of vernederend zal worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De raadsman is daarom van mening dat de overlevering dient te worden geweigerd, dan wel dat de zaak dient te worden aangehouden zodat de uitvaardigende justitiële autoriteit kan garanderen dat de opgeëiste persoon een adequate medische behandeling krijgt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
In zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
De rechtbank is onder meer bij uitspraak van 17 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6648, ingegaan op de detentieomstandigheden in Frankrijk. Die beslissing ziet op een andere detentie instelling, te weten Nîmes. Daarbij is vastgesteld dat overeenkomstig het hiervoor weergegeven beoordelingskader blijkt dat daar sprake is van het genoemde reële gevaar. Hetgeen in algemene zin door de raadsman is aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat zich omstandigheid ook voordoet in deze zaak.
Bij e-mail van 7 december 2018 heeft de
vice-procureur de la République de Strasbourgmeegedeeld dat de opgeëiste persoon onder geen enkele omstandigheid in Nîmes zal worden geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank kan zodoende worden geoordeeld dat in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake zal zijn van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie.
De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon, die naast zijn mededeling ter zitting, niet overigens is onderbouwd, kan ook niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden.
De beslissing over de feitelijke overlevering staat los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Strasbourgten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2019.
De jongste rechter en oudste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.