Op 5 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 oktober 2016 door Italië is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria in 1962 en thans gedetineerd in Nederland, wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden, waarvan nog 3 jaar, 5 maanden en 27 dagen resteert.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. Tijdens de zittingen op 20 februari, 20 maart en 27 maart 2018 zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, waarbij geen van de in artikel 12 van de Overleveringswet genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaring van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet voldoet aan de eisen van artikel 12 sub d van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet alleen moet voldoen aan de eisen voor het tijdig instellen van verzet, maar ook aan aanvullende voorwaarden die in de Italiaanse wet zijn opgenomen.
De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat er geen onvoorwaardelijke verzetgarantie is verstrekt. De overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is opgeheven. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.