ECLI:NL:RBAMS:2019:10363

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
13/654155-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met geweld en bedreiging in Amsterdam

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een 36-jarige man veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf voor verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 september 2016, waarbij de verdachte een vrouw in haar eigen woning in Amsterdam heeft verkracht. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een terechtzitting op 16 april 2019, waar de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, de vordering heeft gedaan en de verdediging door mr. L.E.G. van der Hut werd vertegenwoordigd.

De tenlastelegging omvatte geweld en bedreiging met geweld, waarbij de verdachte de vrouw dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten die zij naar een vriendin had gestuurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster heeft verricht, waarbij hij haar met geweld en bedreiging onder druk zette. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de aangeefster meegewogen in de strafmaat. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 153,95 bedraagt, plus wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654155-16 (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
[woonplaats] , maar in Nederland verblijvende op het adres:
[verblijfadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.E.G. van der Hut naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] (in haar woning in de badkamer) bij de keel gegrepen en/of meegenomen naar de woonkamer en/of gedwongen op de bank te gaan zitten en/of gedwongen zijn, verdachte's, broek open te maken en/of gedwongen om hem, verdachte, te
pijpen en/of eenmaal of meermalen zijn, verdachte's, penis in de vagina en/of anus van voornoemde [slachtoffer] gedaan en/of gebracht en/of (daarbij) (in de Engelse taal) heeft gezegd: "Je gaat nu op de bank zitten en respect voor me tonen. Je gaat nu relaxen. Ik breek je nek als je je beweegt. Ik vermoord je serieus" en/of "I want to come deep inside you" en "i want to hurt you because I love you.”

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.4. Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Primair omdat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn vanwege inconsistenties en tegenstrijdigheden, zodat deze van het bewijs moeten worden uitgesloten. Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken omdat er onvoldoende steunbewijs is in het dossier dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Deze handelingen vonden plaats in een vrijwillig kader. Meer subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken omdat er onvoldoende steunbewijs is in het dossier dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster tegen haar wil seksuele handelingen heeft ondergaan. Als de seksuele handelingen tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden, dan was verdachte zich hier niet van bewust.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Als uitgangspunt geldt dat ingevolge het tweede lid van artikel 342 Sv – dat ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Een bijzondere situatie geldt in zedenzaken waarin in de eerste plaats vaak steunbewijs ontbreekt voor de verklaringen van de aangeefster omtrent het misbruik. Dat hoeft niet aan een bewezenverklaring in de weg te staan, mits de verklaringen op bepaalde punten bevestiging vinden in overige bewijsmiddelen. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangeefster.
De Hoge Raad oordeelt in zedenzaken waarin geen direct steunbewijs is voor het misbruik, dat waarnemingen van (emotioneel) gedrag van een aangever/aangeefster dat wordt toegeschreven aan het misdrijf die direct, of kort, na het misdrijf worden gedaan, in beginsel niet in een te ver verwijderd verband staan tot het overige bewijs om de vereiste steun aan de verklaring van de aangever/aangeefster te bieden.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de inconsistenties in de verklaringen van aangeefster niet van dien aard zijn dat de rechtbank twijfelt aan de inhoud van de verklaringen. Aangeefster heeft niet op essentiële punten wisselend of tegenstrijdig verklaard. Het informatieve gesprek is weliswaar summier weergegeven en aangeefster is daarin niet bevraagd over de bewoordingen van de dreigementen, althans is in het verslag van dit gesprek hierover niets weergegeven, maar ze heeft daarin wel aangegeven dat ze door verdachte werd gedwongen, dat verdachte woedeaanvallen leek te krijgen, dat ze bang was geweest dat hij haar zou doden en dat ze daarom heeft gehoorzaamd om de seksuele handelingen te ondergaan terwijl ze dit niet wilde. In haar latere verklaringen heeft aangeefster niet wisselend verklaard omtrent de kern van wat er in de bewuste nacht is voorgevallen en heeft zij verder op gedetailleerde wijze nader verklaard over de gebeurtenissen. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster derhalve geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs. Dat de verklaringen van aangeefster op ondergeschikte punten enkele inconsistenties bevatten, doet hier niet aan af.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aangeefsters verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen zoals de verklaringen van getuige [getuige] die haar direct na de gebeurtenissen heeft gezien en gesproken. Aangeefster heeft aan [getuige] verteld dat zij was verkracht en dat de man haar had gedreigd te vermoorden als ze iets zou doen. Ook heeft [getuige] verklaard te hebben waargenomen dat aangeefster verwilderd haar en een betraand gezicht had, blootsvoets en overstuur was en begon te huilen toen de politie arriveerde.
Voorts acht de rechtbank van belang de als bijlage 1 bij de vordering benadeelde partij gevoegde brief van 10 april 2019 van GZ-psycholoog De Kaper, die inhoudt dat aangeefster in het najaar van 2016 bij haar praktijk in behandeling is geweest en dat er bij de intake van 12 oktober 2016 sprake bleek te zijn van acute PTSS, ontstaan na een verkrachting.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de WhatsApp-berichten die aangeefster naar haar vriendin [naam vriendin] stuurt nog voordat de verkrachting heeft plaatsgevonden, welke berichten kort gezegd inhielden dat verdachte haar woning niet wilde verlaten, haar verklaringen ondersteunen en zich moeilijk laten verenigen met de door de verdachte geschetste vrijwillige gang van zaken van die nacht.
Wel is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier onvoldoende vaststaat dat verdachte aangeefster bij de keel heeft gegrepen. Weliswaar verklaart aangeefster hierover in het informatieve gesprek, maar in haar uitgebreidere en meer gedetailleerde aangifte komt hierover niets terug.
De rechtbank acht bewezen op grond van de bewijsmiddelen genoemd in de bijlage dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] en overweegt daartoe als volgt.
In de nacht van 9 september 2016 is [slachtoffer] (aangeefster) samen met haar vriendin [naam vriendin] gaan stappen in Amsterdam. Op enig moment gedurende die nacht ontmoet zij verdachte en geeft ze hem een lift op haar fiets. Bij haar woning aangekomen gaat verdachte mee naar binnen. Aangeefster vraagt verdachte meerdere keren haar woning te verlaten, maar dat doet hij niet. Zij stuurt hierover WhatsApp-berichten aan haar vriendin [naam vriendin] . Op een gegeven moment neemt verdachte aangeefster naar haar woonkamer. Hij zegt op een dwingende en agressieve wijze in het Engels tegen haar: "Je gaat nu op de bank zitten en respect voor me tonen. Je gaat nu relaxen. Ik breek je nek als je je beweegt. Ik vermoord je serieus". Dit boezemt aangeefster dermate grote angst in dat zij hem gehoorzaamt omdat zij vreest voor haar leven. Verdachte zegt haar zijn broek open te knopen en hem te pijpen. Daarna hebben ze ook seks op de bank in de woonkamer. Vervolgens verplaatsen zij zich naar de slaapkamer, waar verdachte en aangeefster meerdere keren vaginale seks hebben en daarbij zegt hij tegen haar: "I want to come deep inside you" en "I want to hurt you because I love you.”. Ondanks dat aangeefster tegen verdachte zegt dat ze pijn heeft en geen seks wil, stopt hij niet. Verdachte tracht hij aangeefster ook anaal te penetreren. De gehele tijd is aangeefster zo bang dat verdachte haar zal vermoorden als ze niet doet wat hij wil, dat ze hem gehoorzaamt en de seksuele handelingen ondergaat. Dat de verdachte de seksuele handelingen tegen haar wil onderging, moet naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte zonder meer duidelijk zijn geweest. Als verdachte uiteindelijk in slaap valt, ziet aangeefster kans haar woning – op blote voeten – uit te vluchten en de politie te laten waarschuwen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 september 2016 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] in haar woning meegenomen naar de woonkamer en gedwongen op de bank te gaan zitten en gedwongen zijn, verdachte's, broek open te maken en gedwongen om hem, verdachte, te pijpen en zijn, verdachte's, penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en daarbij (in de Engelse taal) heeft gezegd: "Je gaat nu op de bank zitten en respect voor me tonen. Je gaat nu relaxen. Ik breek je nek als je je beweegt. Ik vermoord je serieus" en/of "I want to come deep inside you" en/of "I want to hurt you because I love you”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn meewerkende proceshouding en in elk geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om - bij een bewezenverklaring - uit te gaan van het oriëntatiepunt van het LOVS van 24 (vierentwintig) maanden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Anders dan de officier van justitie sluit de rechtbank hierbij aan bij het oriëntatiepunt van het LOVS voor verkrachting. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit oriëntatiepunt af te wijken.
Verdachte heeft op 9 september 2016 aangeefster in haar eigen woning verkracht. Verdachte heeft zich daarbij kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geenszins rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor aangeefster. Door zijn handelen heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Ook heeft hij op ernstige wijze het vertrouwen dat zij in hem had, geschaad. Aangeefster ondervindt nog steeds psychisch de nadelige gevolgen van wat verdachte haar heeft aangedaan, zoals is gebleken uit haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Gebleken is dat zij als gevolg van deze gebeurtenis EMDR therapie heeft gevolgd en lijdt aan PTSS. Delicten als onderhavige, gepleegd in een eigen woning, bij uitstek de plek waar je je veilig moet kunnen voelen, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in het algemeen bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van genoemde duur zou dan ook geen recht doen aan de ernst van het door de verdachte gepleegde feit.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 3.111,09,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering integraal toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft – in verband met de door haar bepleite vrijspraak – verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om niet-ontvankelijkverklaring omdat de gevorderde kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van het feit waarvan aangifte is gedaan, dan wel om aanzienlijke matiging van het gevorderde bedrag.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De zorgkosten voor een bedrag van € 153,95,- komen voor toewijzing in aanmerking.
De kosten van bijstand van een advocaat zijn niet als zodanig rechtstreekse schade aan te merken en komen daarom niet in aanmerking voor toewijzing. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2233). De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover deze betreft de kosten van rechtsbijstand.
Kosten van rechtsbijstand komen wel in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 922,- (2 punten à € 461,- per punt).
De vordering tot materiële schadevergoeding zal tot een bedrag van in totaal € 153,95,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal de rechtbank de verdachte verwijzen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, bestaande uit € 922,- ter zake van rechtsbijstand, alsmede de kosten die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

10.10. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en schadevergoedingsmaatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: verkrachting
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 153,95 (honderddrieënvijftig euro en vijfennegentig eurocent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 922,-.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 153,95,- (honderddrieënvijftig euro en vijfennegentig eurocent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 3 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.