ECLI:NL:RBAMS:2019:10081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
13/177056-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, poging zware mishandeling en mishandeling met vuurwapen in bijzijn van kinderen

Op 20 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging, poging zware mishandeling en mishandeling van zijn ex-partner, [persoon 1]. De feiten vonden plaats op 22 juli 2019, toen de verdachte een geladen pistool in de mond van [persoon 1] duwde, in de lucht schoot en haar met de kolf van het wapen sloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [persoon 1] heeft bedreigd met de dood in het bijzijn van hun kinderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en poging zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de zware mishandeling omdat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel werd gekwalificeerd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die psychische klachten ondervond door de gebeurtenissen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld in de privésfeer en de gevolgen daarvan voor slachtoffers en hun omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/177056-19
Datum uitspraak: 20 november 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in Justitieel Complex [detentieadres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 6 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging tenlastelegging - verweten dat hij zich op 22 juli 2019 kort samengevat schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:bedreiging van [persoon 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
Feit 2:toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (primair) door een vuurwapen in de mond van [persoon 1] te duwen en eruit te trekken dan wel (subsidiair) een poging door een vuurwapen in de mond van [persoon 1] te duwen, in de lucht te schieten en daarna het warme vuurwapen tegen haar gezicht te houden, haar met dat vuurwapen te slaan, haar bij de hals te grijpen en tegen de trap te duwen;
Feit 3:mishandeling van [persoon 1] door een vuurwapen in de mond van [persoon 1] te duwen, in de lucht te schieten en daarna het warme vuurwapen tegen haar gezicht te houden, haar met dat vuurwapen te slaan, haar bij de hals te grijpen en tegen de trap te duwen;
Feit 4:voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie;
Feit 5:aanwezig hebben van 501 gram hasjiesj.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Zij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Feit 1 (bedreiging)
Op 22 juli 2019 komt er een melding van huiselijk geweld binnen. [persoon 1] komt bij het politiebureau met de auto aangereden met twee kinderen op de achterbank enkel gekleed in hun ondergoed en bloedvegen op hun lichaam. De kinderen zijn een paar dagen bij hun vader. [persoon 1] wordt door verdachte gebeld om kleding te brengen. De volgende dag komt ze. Uit het niets haalt verdachte een wapen onder een kussen op de bank vandaan. [persoon 1] moet op haar knieën gaan zitten en verdachte roept dat hij haar gaat vermoorden. [persoon 1] springt van de trap maar verdachte haalt haar in. Hij duwt het wapen in haar mond, haalt het eruit en schiet in de lucht. Verdachte heeft [persoon 1] geslagen met het wapen en het warme wapen tegen haar gezicht gehouden. Het dossier bevat ondersteunende stukken voor de verklaring van [persoon 1] . De buren hoorden verdachte en de kinderen schreeuwen en hebben gezien dat [persoon 1] huilde en in paniek was. De tante van [persoon 1] verklaarde dat verdachte na het incident voor haar deur stond en heeft hem horen zeggen dat [persoon 1] dood moest. De oudste dochter van [persoon 1] , [persoon 2] , verklaart spontaan tegenover de politie dat verdachte een bedreiging uitte richting [persoon 1] . Verdachte zou het wapen in de richting van [persoon 1] houden. Heel nadrukkelijk zegt [persoon 2] dat verdachte het pistool omhoog hield en omhoog schoot.
Feit 2 primair (zware mishandeling)
[persoon 1] wilde haar mond niet openen en toen heeft verdachte met kracht het wapen in de mond van [persoon 1] geduwd. Hierbij zijn haar twee ondertanden afgebroken. Op de foto’s is duidelijk te zien dat stukjes zijn afgebroken van de voorste ondertanden, breed genoeg om daar een loop tussen te krijgen. De verklaring van verdachte dat [persoon 1] dit letsel heeft opgelopen doordat zij van de trap was gevallen is niet aannemelijk. Op het moment dat iemand van de trap valt, zou je verwachten dat andere tanden zouden afbreken. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel. Uit de tandartsverklaring volgt immers dat tanden blijvend beschadigd zijn en dat tandheelkundig ingrijpen noodzakelijk is. Ook heeft [persoon 1] duidelijke brandwonden in de vorm van een loop in haar hals en op haar wang. Kennelijk is het wapen na het schieten tegen haar gezicht aangehouden. Zij heeft hierdoor nu littekens in haar hals en op haar wang.
Feit 3 (mishandeling)
Verdachte heeft [persoon 1] mishandeld door haar te slaan met het vuurwapen en de warme loop van het net afgeschoten vuurwapen tegen haar gezicht en hals te houden. Ook heeft verdachte haar geduwd en bij de hals gegrepen. Op foto’s is te zien dat [persoon 1] krassen en blauwe plekken in haar gezicht en op haar lichaam heeft. Ook heeft [persoon 1] twee wonden op haar achterhoofd. Verdachte heeft tien keer met vermoedelijk de achterkant van het wapen op haar hoofd geslagen. Er is een letselverklaring negen dagen na het incident opgemaakt. De opgegeven toedracht kon volgens de arts goed passen bij het letsel.
Feit 4 (wapen en munitie) en feit 5 (hasj)
Deze feiten acht ik bewezen, nu de verdachte deze heeft bekend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van feit 2 en partieel van de feiten 1 en 3. Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt over de bewezenverklaring. Hij voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Partiële vrijspraak feit 1 (bedreiging)
Het klopt dat er met het vuurwapen is geschoten maar er is een verschil van inzicht over de wijze waarop dit wapen is afgegaan. Volgens verdachte is het schot gelost tijdens een worsteling met [persoon 1] . Verdachte erkent dat de kinderen de waarheid hebben verteld. De woorden die hij heeft gezegd, kun je als een bedreiging interpreteren. De officier van justitie hecht veel waarde aan de verklaring van de oudste dochter, [persoon 2] . Maar [persoon 2] verklaart niet over het wapen in de mond van [persoon 1] . De lezing van verdachte is dat [persoon 1] van de trap is gevallen en daardoor haar tanden heeft gebroken. Een val van de trap kan vervelend letsel opleveren. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het wapen in de mond van verdachte en het schieten in de lucht.
Vrijspraak feit 2 primair (zware mishandeling)
Uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:Nl:GHAMS:2017:2344) volgt dat gebroken tanden geen zwaar lichamelijk letsel zijn. De conclusie van de advocaat-generaal van de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2018:718) is gelijkluidend. Met de huidige stand van de tandheelkunde is dit letsel geen zwaar lichamelijk letsel. De verklaring van de tandarts dat het blijvend letsel kan zijn, moet met enige voorzichtigheid worden bekeken. Ook de plekken op de wang van [persoon 1] vallen niet onder zwaar lichamelijk letsel. Het hof Den Bosch heeft in 2009 (ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ8499) beslist dat een pigmentvlek geen zwaar lichamelijk letsel is. Er zijn teveel onduidelijkheden en een medische verklaring met betrekking tot de vlek ontbreekt. Het is daarnaast ook niet duidelijk of zulke brandplekken door een warme loop van het wapen zijn veroorzaakt en of verdachte deze vlek opzettelijk heeft toegebracht. Het is geen feit van algemene bekendheid dat een loop van een vuurwapen zo warm wordt dat de huid bij aanraking verschroeit.
Vrijspraak feit 2 subsidiair (poging zware mishandeling)
Er kan niet gezegd worden dat door een wapen in een mond te plaatsen verdachte geprobeerd heeft tanden af te breken. Datzelfde geldt voor het tegen iemand aan houden van een wapen waarmee net een schot is gelost; ook dat is geen poging zware mishandeling.
Partiële vrijspraak feit 3 (mishandeling)
Verdachte ontkent niet dat hij [persoon 1] bij de hals heeft gegrepen of tegen de trap heeft geduwd. Maar verdachte ontkent een wapen in de mond van [persoon 1] te hebben geduwd. Als het wapen al tegen haar gezicht zou zijn gekomen, is dat per ongeluk gebeurd door de worsteling en dus niet opzettelijk.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 22 juli 2019 vond een confrontatie plaats tussen verdachte en aangeefster [persoon 1] . Hun kleine kinderen, [persoon 2] en [persoon 3] , verbleven een paar dagen bij verdachte in diens woning. [persoon 1] kwam in de woning langs en er ontstond een woordenwisseling tussen haar en verdachte. Verdachte greep een pistool en deed de patroonhouder in het wapen. [persoon 1] rende de trap af. Verdachte kwam achter haar aan. Onderaan de trap was er weer een confrontatie tussen verdachte en [persoon 1] . Een kogel uit het pistool is daar in het plafond terechtgekomen. [persoon 1] heeft bij dit alles letsel opgelopen, onder meer twee afgebroken tanden en verkleuringen op haar wang en in haar hals. [persoon 1] is met de kinderen in haar auto naar het politiebureau gereden en heeft aangifte gedaan tegen verdachte van zware mishandeling en bedreiging met de dood.
3.3.2.
Vrijspraak feit 2 primair (zware mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [persoon 1] . Zij overweegt daartoe als volgt.
Zoals hierna onder 3.3.3. wordt overwogen, heeft verdachte de loop van het pistool in de mond van [persoon 1] geduwd en heeft hij, nadat hij in de lucht had geschoten, de warme loop van het pistool tegen de wang en hals van [persoon 1] aangeduwd. [persoon 1] heeft hierdoor letsel, in de vorm van twee afgebroken ondertanden en verkleuringen op haar wang en in haar hals, opgelopen.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit letsel geen zwaar lichamelijk letsel is in strafrechtelijk zin. De verkleuring op de wang en hals zijn nog herstellende. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit geen zwaar lichamelijk letsel. De afgebroken ondertanden vallen ook niet onder deze categorie omdat dit letsel kan worden verholpen door een tandheelkundige ingreep. Het letsel bij [persoon 1] is ook samengenomen niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt van de primaire variant van feit 2 vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 (bedreiging)
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [persoon 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Zij overweegt daartoe als volgt.
[persoon 1] heeft verklaard in haar aangifte dat verdachte haar in de woning met het geladen pistool op de knieën dwong en tegen haar zei dat hij haar ging doden in het bijzijn van haar kinderen. Ook heeft zij verklaard dat verdachte onder aan de trap het pistool in haar mond heeft geduwd en er weer uit heeft getrokken, waarna hij het pistool in de lucht heeft afgeschoten. De verklaring van [persoon 1] wordt ondersteund door de verklaring van hun dochter, [persoon 2] . Zij verklaarde spontaan tegenover verbalisanten dat ‘papa’ tegen ‘mama’ zei: “Dit is de dag dat je dood gaat.” Volgens [persoon 2] richtte verdachte het pistool op [persoon 1] en deed hij haar pijn. Verdachte heeft volgens [persoon 2] in de gang het pistool naar boven gericht en toen geschoten.
De bedreiging vindt ook steun in de verklaring van [persoon 4] , waarin staat dat verdachte zegt dat hij [persoon 1] gewoon bang wilde maken en al lang blij is dat hij haar niet heeft geraakt. Bovendien wordt de verklaring van [persoon 1] ondersteund door de letselverklaring. Daarin wordt verklaard dat het letsel past bij de door haar beschreven toedracht.
De lezing van verdachte dat, kort gezegd, het letsel van aangeefster is veroorzaakt doordat zij van de trap is gevallen en dat het pistool per ongeluk afging toen [persoon 1] het van hem af wilde pakken, wordt op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en vindt geen steun in het dossier. Verdachte heeft bovendien op zitting verklaard dat alles wat zijn dochter [persoon 2] heeft gezegd waar was en dat kinderen niet liegen. Hiermee heeft hij zijn eigen verklaring tegengesproken.
Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat de aangifte geloof verdient en de lezing van verdachte, voorzover deze de aangifte tegenspreekt, niet.
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van [persoon 1] tegen het leven gericht.
Feit 2 subsidiair (poging zware mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [persoon 1] . Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in het halletje met kracht een geladen pistool in de mond van [persoon 1] heeft geduwd, dit pistool er daarna weer uit heeft getrokken en daarna in die krappe ruimte met het pistool in de lucht heeft geschoten. In het proces verbaal forensisch onderzoek woning, is geconcludeerd dat door het afvuren in deze beperkte ruimte een onmiddellijk gevaar voor de personen in de gang was ontstaan om geraakt te worden door gefragmenteerde kogeldelen of gehoorbeschadiging op te lopen. Ook het tegen iemands wil in de mond drukken van een geladen pistool, met zo’n kracht dat de ondertanden afbreken, doet een groot gevaar ontstaan dat zwaar letsel ontstaat, door de krachtuitoefening met het wapen in de mond of door het afgaan van het pistool.
Verdachte heeft door voornoemde handelingen een dusdanig groot risico genomen op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [persoon 1] en dat risico ook aanvaard, dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Gelukkig heeft [persoon 1] geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is het bij een poging gebleven.
Feit 3 (mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft mishandeld, door een warm vuurwapen tegen haar wang en hals te duwen, haar meermaals met dat vuurwapen op het hoofd te slaan en haar bij de hals te grijpen. Met betrekking tot het duwen van het vuurwapen tegen wang en hals overweegt de rechtbank nog het volgende.
[persoon 1] heeft langwerpige verkleuringen op haar wang en in haar hals, ten gevolge van tijdens het incident opgelopen brandwonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een kogel wordt afgeschoten met een vuurwapen, de loop daarvan na het schot warm is. Als de loop korte tijd na het schot in aanraking komt met de huid, kan dat brandwonden veroorzaken. Aangeefster vermoedt dat de brandwonden door het pistool zijn veroorzaakt waarmee zij tegen hoofd en hals is geslagen. Ook verdachte denkt dat het pistool de oorzaak van de verkleuringen is, maar zegt dat het pistool tijdens de worsteling per ongeluk hoofd en hals van [persoon 1] geraakt zou kunnen hebben. De rechtbank heeft eerder in dit vonnis uitgelegd dat zij de verklaring van verdachte dat er een worsteling zou hebben plaatsgevonden waarbij aangeefster het pistool probeerde af te pakken niet gelooft. In de letselverklaring wordt beschreven dat [persoon 1] letsels heeft op haar behaarde hoofd, en verkleuringen op de wang en in de hals. [persoon 1] heeft bij de arts (evenals in haar nadere verhoor) verklaard dat verdachte haar meerdere keren met het pistool op haar hoofd en op de hals heeft geslagen. In de letselverklaring van de GGD te Amsterdam stelt de arts dat het geconstateerde letsel past bij de beschreven toedracht. Op grond van voorgaande overwegingen concludeert de rechtbank dat verdachte, die immers het pistool hanteerde, dit letsel opzettelijk heeft veroorzaakt door met het pistool tegen wang en hals van [persoon 1] te slaan. Daarom acht de rechtbank ook feit 3 bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte [persoon 1] tegen de trap heeft aangeduwd en door de ruimte heeft gesleurd. [persoon 1] verklaart hier zelf niet over en verdere ondersteuning in het dossier ontbreekt. Verdachte zal van die onderdelen worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1
op 22 juli 2019 te [plaats] , [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een vuurwapen te pakken en
- kogels met een houder aan de onderkant van dat vuurwapen te doen en
- tegen voornoemde [persoon 1] te zeggen: "ik ga je vermoorden in het bijzijn van je
kinderen" en "ik ga ze hier killen voor je neus", en
- tegen voornoemde [persoon 1] te roepen dat ze haar mond open moest doen en
- het vuurwapen met kracht in de mond van voornoemde [persoon 1] te duwen en daarbij tegen voornoemde [persoon 1] te roepen: "ik ga je vermoorden", en
- het vuurwapen uit de mond van voornoemde [persoon 1] te trekken en
- met dat vuurwapen in de lucht te schieten en
- vervolgens dat warme vuurwapen, tegen de wang en de hals van voornoemde [persoon 1] te duwen en
- met dat vuurwapen meermalen op het hoofd van voornoemde [persoon 1] te slaan;
2
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een vuurwapen met kracht in de mond van voornoemde [persoon 1] heeft geduwd en
- dat vuurwapen uit de mond van voornoemde [persoon 1] geeft gehaald en
- met dat vuurwapen in de lucht heeft geschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 22 juli 2019 te [plaats] [persoon 1] heeft mishandeld door
- dat warme vuurwapen tegen de wang en de hals van voornoemde [persoon 1] te slaan en
- met dat vuurwapen meermalen op het hoofd van voornoemde [persoon 1] te slaan en
- voornoemde [persoon 1] bij de hals te grijpen;
4
op 22 juli 2019 te [plaats] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool geschikt voor het afvuren van patronen met het kaliber 9x19 millimeter en munitie van categorie III, te weten een patroon (kaliber 9x19 millimeter) voorhanden heeft gehad;
5
op 22 juli 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 501 gram hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering. Het locatieverbod moet voor de hele gemeente [gemeente] worden opgelegd, omdat [persoon 1] nog moet verhuizen. Daarnaast vordert de officier van justitie dat de 38z maatregel en de 38v maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. Onder de 38v maatregel moeten de voorwaarden worden gesteld dat verdachte zich niet mag ophouden in de gemeente [gemeente] en geen contact mag zoeken met [persoon 1] , tenzij dat noodzakelijk is naar inzicht en onder begeleiding van de reclassering. Deze maatregel moet worden opgelegd voor de duur van 5 jaar, met een vervangende hechtenis van 2 weken bij elke overtreding, en de officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een straf met een voorwaardelijk deel op te leggen. Ten aanzien van feit 4 verzoekt de raadsman bij een bewezenverklaring niet aan te sluiten bij de recent aangepaste zwaardere Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, een poging zware mishandeling en een mishandeling van zijn ex-vrouw [persoon 1] . Verdachte heeft in zijn woning, in het bijzijn van zijn jonge dochters, een pistool gepakt en deze geladen. Verdachte heeft zijn ex gedwongen op haar knieën te zitten en heeft een pistool in haar mond geduwd, waardoor twee ondertanden afbraken. Hij haalde het pistool vervolgens uit haar mond en schoot daarmee in de lucht. Na dat schot heeft hij met de warme loop van het pistool brandwonden op haar wang en hals veroorzaakt. . Hier heeft zij twee verkleuringen aan over gehouden. Verdachte heeft [persoon 1] ook met de kolf van het pistool op haar achterhoofd geslagen en haar bij de hals gegrepen. Door op dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] en haar doodsangst bezorgd. Ook hebben de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel [persoon 1] als bij hun dochters veroorzaakt, zoals onder meer blijkt uit de slachtofferverklaring die door [persoon 1] op zitting is voorgedragen. [persoon 1] is in behandeling bij een traumapsycholoog vanwege psychische klachten en heeft angst- en stressaanvallen waardoor zij zich ziek heeft moeten melden en geen contractverlenging krijgt. Daarnaast heeft verdachte een pistool, munitie en meer dan 500 gram hasj voorhanden gehad. Het bezit van een vuurwapen is een ernstig feit, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan tot gevaarlijke en levensbedreigende situaties kan leiden. Dat gaat zeker op in dit geval. Het pistool lag voor het grijpen in de woning waar zich ook kinderen bevonden. Verdachte heeft het wapen geladen en ermee geschoten. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 30 september 2019, waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met justitie vanwege agressie- en geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 oktober 2019. De reclassering concludeert dat verdachte moeite blijkt te hebben met zijn agressieregulatie. Zijn gedrag, houding en omgaan met agressie en geweld zijn risico verhogende factoren. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog op basis van betrokkene 's justitieverleden in combinatie met risico verhogende factoren. Een meldplicht en een behandelverplichting acht de reclassering geïndiceerd. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij bereid is om daaraan mee te werken.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank zal bij de straftoemeting afwijken van de eis van de officier van justitie. Zij overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de ernst en de aard van de bewezen geachte feiten is gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats maar de rechtbank zal een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank ziet aanleiding om een relatief hoge gevangenisstraf op te leggen voor de bedreiging, poging zware mishandeling en mishandeling in deze zaak, gelet op de hierboven beschreven zeer ernstige feiten en omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, en acht hiervoor 28 maanden gevangenisstraf als passend. Het aanwezig hebben van hasjiesj is voor de strafoplegging niet van belang geweest.
De rechtbank ziet aanleiding om met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie aan te sluiten bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven van mei 2019, mede gelet op het feit dat het wapen werd bewaard in de woning waar ook de kinderen van verdachte verbleven en daar met het wapen in hun bijzijn is geschoten. De rechtbank komt dan op 12 maanden gevangenisstraf voor dit feit.
De rechtbank beschouwt de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 als voorgezette handeling in de zin van artikel 56 Wetboek van Strafrecht, omdat de feiten voorkomen uit één wilsbesluit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook een contactverbod en een locatieverbod voor de gemeente [gemeente] als bijzondere voorwaarde dienen te worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen die deze voor het slachtoffer hebben gehad, is van groot belang dat verdachte geen contact met [persoon 1] zal zoeken en zich niet in de nabijheid van haar (toekomstige) woning zal bevinden.
De officier van justitie heeft een proeftijd voor de duur van 3 jaren gevorderd. De rechtbank vindt een ruime proeftijd op zichzelf wenselijk maar ziet geen reden om de proeftijd langer te laten duren dan gebruikelijk, te meer omdat verdachte een lange gevangenisstraf krijgt opgelegd. De proeftijd zal 2 jaren zijn.
De rechtbank zal tevens bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor [persoon 1] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 45, 56, 57, 63, 285, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht
3 en 11 van de Opiumwet
26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1,2 en 3 bewezen verklaarde:
De voortgezette handeling van
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en
poging zware mishandeling,
en
mishandeling.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
10 (tien) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht
verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
verdachte meewerkt aan diagnostiek en laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Contactverbod
verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met mevrouw [persoon 1]
, geboren op [geboortedag 2] 1991 - zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij contact noodzakelijk is naar inzicht en onder begeleiding van de reclassering. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Locatieverbod (met politietoezicht)
verdachte zich niet bevindt in de gemeente [gemeente] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij contact noodzakelijk is naar inzicht en onder begeleiding van de reclassering. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft aan de reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveeltdat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 20 november 2019.
[...]