ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ8499

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825240-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade en mishandeling in gesloten instelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 september 2009, stond de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, had op 23 april 2009 in een gesloten afdeling van een instelling in Eindhoven een behandelaar, aangeduid als [slachtoffer], met kokend water en een stoel aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de brandwonden die het slachtoffer opliep, niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd volgens artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van letsel, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De verdachte had de waterkoker met kokend water in zijn hand en zwaaide met een stoel naar het slachtoffer, waarbij hij de aanmerkelijke kans op letsel bewust aanvaardde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, gezien zijn eerdere veroordelingen en de omstandigheden van het delict. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling in een beveiligde setting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825240-09
Datum uitspraak: 25 september 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juni 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 september 2009 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 april 2009 te Eindhoven aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (1e en 2e graads brandwonden aan/op aan de rug en/of de arm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk een hoeveelheid kokend water, althans heet water, over de rug en/of de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] te gieten;
(artikel 303/302 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2009 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een hoeveelheid kokend water, althans heet water, over de rug en/of arm, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 april 2009 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een of (meer)ma(a)l(en) (met kracht) met een (houten) stoel tegen het lichaam heeft gezwaaid en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een stoel (met kracht) tegen de arm(en) en/of zij, althans het lichaam van die [slachtoffer] gezwaaid en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Vaststaande feiten.
Bij vonnis van 6 april 2004 is verdachte onder meer de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) opgelegd. Sinds september 2008 verbleef verdachte in dat kader in een gesloten afdeling van (instelling) in Eindhoven.
Op 23 april 2009 bevond verdachte zich in de woonkamer van deze gesloten afdeling. Hij was naar eigen zeggen erg boos. Hij gooide meubilair en de inhoud van bloembakken door de woonkamer en smeerde de vloer in met wasmiddel. 1 Vervolgens is een van de behandelaars, te weten mw. [behandelaar 1], naar de woonkamer gekomen. Volgens haar was verdachte “erg boos en opgefokt”.2 Ondertussen had verdachte in de keuken de waterkoker aangezet. 3 Even later kwamen enkele collega’s van mw. [behandelaar 1] naar de afdeling, waaronder [slachtoffer]. Verdachte heeft toen de waterkoker in zijn hand gepakt. Op het moment dat [slachtoffer] op verdachte af kwam en dichtbij verdachte stond heeft verdachte met zijn andere hand een stoel gepakt en deze naar [slachtoffer] gezwaaid.4 Hierbij heeft verdachte [slachtoffer] geraakt doordat [slachtoffer] de stoel blokte met zijn arm. 5 Verdachte had de waterkoker op dat moment nog in zijn hand. Er is water uit de waterkoker op de schouder, rug en arm van die [slachtoffer] gekomen, waardoor [slachtoffer] eerste en tweede graads brandwonden opliep op linker arm en rug.6 Van de brandwond op de rug heeft [slachtoffer] naar eigen zeggen een pigmentvlek overgehouden van 15 bij 30 centimeter. 7
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het opzettelijk en met voorbedachte rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen. De eerste en tweede graads brandwonden hebben volgens de officier van justitie een ontsierende en blijvende aantasting van het lichaam van het slachtoffer tot gevolg. Dit levert volgens haar zwaar lichamelijk letsel op. Voorts heeft verdachte volgens de officier van justitie met opzet gehandeld door de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken en met de waterkoker met daarin het kokende water een zwaaiende beweging te maken naar het slachtoffer, die op korte afstand van verdachte stond. De voorbedachte rade blijkt volgens de officier van justitie uit de handelingen van verdachte voordat hij met het kokend water heeft gegooid, waaronder het eerst aanrichten van vernielingen, het daarna gevoerde gesprek met de getuige [behandelaar 1], het vervolgens aanzetten van de waterkoker en het daarna oproepen tot een gevecht. Gelet hierop was er volgens de officier van justitie geen sprake van een ogenblikkelijke gemoedstoestand, maar van kalm beraad en rustig overleg.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen. De verdediging wijst er in dit verband op dat verdachte volgens de geraadpleegde deskundigen op het moment van het plegen van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was en dat verdachte op dat moment boos en gestrest was, waardoor hij geen rationele beslissing kon nemen. Voorts betwist de verdediging dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verder is de verdediging van mening dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel omdat het gooien met het water en het slaan met de stoel één beweging was. Volgens de verdediging was er ook geen voorwaardelijk opzet omdat er geen sprake was van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer [slachtoffer] door het kokende water zou worden geraakt. De verdediging concludeert daarom tot vrijspaak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 82 Sr geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (zie HR 14 februari 2006, LJN AU8055). Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de slachtofferverklaring blijkt niet dat het slachtoffer nog steeds hinder ondervindt van zijn eerste en tweede graads brandwonden. De rechtbank neemt dan ook aan dat het slachtoffer volledig is hersteld van deze brandwonden . Wel heeft het slachtoffer een grote pigmentvlek overgehouden aan de brandwond op zijn rug. Deze pigmentvlek is naar het oordeel van de rechtbank naar algemeen spraakgebruik niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze vlek in de regel niet zichtbaar is als het slachtoffer deelneemt aan het openbare leven. In die zin is het niet te vergelijken met een litteken op het gezicht, zijnde letsel dat in de jurisprudentie wel wordt aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Nu de rechtbank niet komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank reeds op die grond niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
(Voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank baseert haar oordeel omtrent het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de navolgende bewijsmiddelen.
De verklaring van aangever [slachtoffer], verkort en zakelijk weergegeven.
Ik zag [verdachte] op de afdeling staan. Ik zag dat [verdachte] de waterkoker van de houder pakte. Hij dreigde met kokend water te gaan gooien. Ik heb geprobeerd de waterkoker met twee handen vast te pakken. Dit lukte niet omdat [verdachte] met zijn linkerhand een stoel pakte en mij hiermee sloeg. Hierdoor was ik gefixeerd op de stoel en blokte ik deze stoel met mijn armen en mijn zij. Vrijwel tegelijkertijd gooide [verdachte] met zijn rechterarm de kan met kokend water over mij heen. Het water kwam op de linkerkant van mijn rug en op de bovenkant van mijn linker arm en schouder. Toen mijn adrenaline was gezakt kreeg ik enorme pijn op de plaatsen waar het kokend water mij heeft geraakt.
Ik heb gedoucht om de brandwonden te koelen. Ik ben vervolgens naar de EHBO gegaan. Daar is de wond nog verder gekoeld en werd mij verteld dat het 1e en 2e graads brandwonden betrof.8
De verklaring van [behandelaar 1], verkort en zakelijk weergegeven.
Ik hoorde dat [verdachte] riep: “ga maar mannen halen, want ik ga vechten”. [verdachte] liep naar het aanrecht en pakte de waterkoker in zijn rechterhand. Er kwamen vervolgens verschillende collega’s aan rennen. [verdachte] hield de waterkoker recht voor zich, in de richting van mij en mijn collega’s. Het was mij op dat moment duidelijk dat er heet water in de waterkoker zat.
Collega [slachtoffer] stond in de buurt van [verdachte]. [verdachte] pakte de stoel op de tafel met zijn linkerhand en gooide deze met een zwaaibeweging tegen [slachtoffer]. Toen [verdachte] de stoel gooide had hij de waterkoker nog in zijn rechterhand. Hij maakte daardoor een zwaaibeweging met de waterkoker. Het deksel van de waterkoker ging van de waterkoker af.9
De verklaring van [behandelaar 2], verkort en zakelijk weergegeven.
[verdachte] greep de waterkoker. Hij riep: “Ik heb hier kokend water”. Hij pakte daarop gelijk een stoel. Hij strooide bewust de waterkoker in het rond. Ik voelde enkele spetters op mijn hoofd en mouw. Het was inderdaad gloeiend heet water. Ik voelde pijn op die plaatsen. [slachtoffer] liep naar [verdachte] toe. [verdachte] sloeg [slachtoffer] met de stoel en hij sloeg ook met de waterkoker in [slachtoffer] richting. 10
De verklaring van de heer [behandelaar 3], verkort en zakelijk weergeven.
In de huiskamer zag ik [verdachte] staan.
[verdachte] pakte in de keuken een waterkoker en kwam in onze richting. Ik zag dat er stoom uit de waterkoker kwam. [verdachte] had de waterkoker in zijn rechterhand. In zijn linkerhand pakte hij een stoel van tafel. [verdachte] was ontzettend boos. Hij riep:
”kom maar vechten, kom maar vechten.” Ik zag dat [verdachte] een stoel opzettelijk en met kracht naar [slachtoffer] gooide. Ik zag dat [verdachte] in de draaiende beweging met de waterkoker gooide. Ik zag dat over collega [slachtoffer] het meeste water was gegaan, want hij stond het dichtst bij [verdachte]. 11
De verklaring van verdachte, verkort en zakelijk weergegeven.
Ik greep een stoel en een waterkoker. Toen kwam de heer [slachtoffer]. Ik heb met de stoel gezwaaid. Ik had de stoel in mijn ene hand en de waterkoker in mijn andere hand. Door het zwaaien met de stoel kwam er water uit de waterkoker. Daarbij is er water uit de waterkoker ook op hem terecht gekomen.
Ik had van tevoren de waterkoker zelf aangezet. [slachtoffer] stond vlak bij mij, bijna schouder aan schouder.12
Er was personeel onderweg naar mij, dat wist ik. Ik had ondertussen de waterkoker in de keuken aangezet. Ik pakte de waterkoker en hielde deze voor mij uit. Er stond een stoel, deze pakte ik met mijn rechterhand en ik zwaaide met kracht de stoel naar achter. Ik had de waterkoker met het kokend water nog in mijn linkerhand. Bij het zwaaien van de stoel voelde ik dat er kokend water op mijn rechterkant van mijn gezicht kwam.13
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte had in zijn ene hand een waterkoker waarvan hij wist dat er kokend water in zat. Met zijn andere hand pakte hij een stoel waarmee hij al zwaaiend de dicht bij hem staande [slachtoffer] raakte. Door in die omstandigheden de zwaaibeweging met de stoel te maken, aanvaardde hij bewust de aanmerkelijke kans dat er bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Het water uit de koker kwam weliswaar tegen rug, arm en schouder van [slachtoffer], maar had door de zwaaibeweging naar algemene ervaringsregels even goed op het hoofd of andere vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] terecht kunnen komen.
De raadsman heeft aangevoerd dat van bewuste aanvaarding van voormelde aanmerkelijke kans geen sprake kan zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank waren de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel bewust heeft aanvaard (zie HR 25 maart 2003, LJN AE9049).
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte doelbewust en doelgericht het kokende water op het lichaam van [slachtoffer] heeft gegoten teneinde hem te zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte had naar eigen zeggen de waterkoker in zijn hand om ermee te dreigen. Weliswaar hebben zowel [behandelaar 1] als [behandelaar 3] verdachte horen spreken over “vechten”, maar daarmee is nog niet gezegd dat verdachte doelbewust en doelgericht met de waterkoker kokend water op verdachte heeft willen gieten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft ter zitting als getuige aanvankelijk verklaard dat verdachte het water niet over hem heen heeft gegooid, maar “gegoten”. Later in zijn verklaring kwam hij daarop echter terug en verklaarde hij dat dit gebaseerd was op een vermoeden en dat hij feitelijk geen armbeweging van verdachte heeft waargenomen die wees op het gieten van water.
Voorts heeft [slachtoffer] ter zitting verklaard dat er maar 1 of 2 seconden zat tussen het geraakt worden door de stoel en het geraakt worden door het water. Dat wijst erop
dat het water uit de koker is gekomen als onmiddellijk gevolg van de zwaaiende beweging van verdachte met de stoel. Dat past ook in de verklaring van getuige [behandelaar 3] die heeft verklaard dat verdachte “in de draaiende beweging met de waterkoker gooide”.
Dat verdachte niet doelgericht water over [slachtoffer] heeft gegoten teneinde hem te verwonden, leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van [behandelaar 1] dat het deksel van de waterkoker af ging en dat het water door de gehele huiskamer ging. [behandelaar 2] en verdachte zelf zijn naar eigen zeggen ook door het kokende water geraakt.
Gelet hierop is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte doelbewust [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft pogen toe te brengen. Alleen het opzet in voorwaardelijke zin acht de rechtbank bewezen.
Voorbedachte raad?
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven (zie Hoge Raad 5 februari 2008, NJ 2008, 94).
De rechtbank acht in dat verband de volgende verklaringen van belang.
[behandelaar 1] heeft verklaard dat zij naar de woonkamer liep en daar verdachte aantrof. “Ik hoorde dat [verdachte] riep: “ga maar mannen halen, want ik ga vechten”. (…) Ondertussen was collega [behandelaar 2] gekomen en wij probeerden [verdachte] naar zijn kamer te bewegen. (…) [verdachte] liep naar het aanrecht en pakte de waterkoker in zijn rechterhand. Er kwamen vervolgens verschillende collega’s aanrennen. [verdachte] hield de waterkoker recht voor zich, in de richting van mij en mijn collega’s.” 14
[behandelaar 2] heeft verklaard dat verdachte opriep tot vechten en de waterkoker greep. “Hij had tevoren de waterkoker aangezet. Ook uit zijn houding viel op te maken dat hij zich geheel voorbereid had op een aanstaande vechtpartij.” 15
[behandelaar 3] heeft het volgende verklaard: “[verdachte] pakte in de keuken een waterkoker en kwam in onze richting. [verdachte] had de waterkoker in zijn rechterhand. In zijn linkerhand pakte hij een stoel van tafel. Het leek erop dat het allemaal door hem was voorbereid. (…) [verdachte] was ontzettend boos. Hij riep: “kom maar vechten, kom maar vechten”. 16
Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank de voorbedachte rade wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen blijkt dat verdachte de intentie uitsprak te gaan vechten. Hij wist of kon weten dat het personeel zou ingrijpen en dat daarbij fysiek contact waarschijnlijk was. Desondanks liep hij naar de keuken, haalde de waterkoker met kokend heet water op en liep daarmee terug naar het personeel. Lopend naar en vanuit de keuken was er voor hem gelegenheid zich er rekenschap van te geven dat hij door het benaderen van het personeel met de waterkoker het aanmerkelijke risico nam dat personeelsleden door het kokend hete water zouden worden geraakt en daarbij brandwonden zouden oplopen.
Op grond van de voorgaande overwegingen acht de rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna is weergegeven in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat zij hiervoor vrijspraak vordert. De onder 2 subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling acht zij wel wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit primair vrijspraak voor zowel het onder 2 primair als subsidiair tenlastegelegde omdat er geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair is de verdediging van mening dat verdachte door het zwaaien met de stoel geen zwaar lichamelijk letsel heeft kunnen toebrengen, zodat hooguit de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling bewezen verklaard kan worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Gelet op hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is overwogen neemt de rechtbank aan dat verdachte met de stoel naar het slachtoffer [slachtoffer] heeft gezwaaid en hem daarbij tegen de arm heeft geraakt. Hierdoor heeft [slachtoffer] pijn ondervonden17.
De rechtbank is het eens met de officier van justitie en de verdediging dat het raken van het slachtoffer [slachtoffer] met de stoel in deze situatie niet aangemerkt kan worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank wel van oordeel dat verdachte door het zwaaien met de stoel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer] zou raken. Er is derhalve sprake van voorwaardelijke opzet. De rechtbank acht daarom de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair.
op 23 april 2009 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een hoeveelheid kokend water over de rug en arm van die [slachtoffer] heeft gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2 subsidiair.
op 23 april 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te
weten [slachtoffer]), met een stoel tegen de arm van die [slachtoffer] gezwaaid, waardoor
deze pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 37b, 45, 57, 300, 302, 303
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 subsidiair eist de officier van justitie een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is geïndiceerd omdat er andere minder ingrijpende mogelijkheden voor behandeling van verdachte zijn. De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan opleggen met een lange proeftijd en met bijzondere voorwaarden.
Ingeval de rechtbank deze optie te vrijblijvend acht is de verdediging van mening dat de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient op te leggen. Verdachte is bereid hieraan mee te werken en in te stemmen met te stellen voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd kort na een eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit en tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling. Voorts blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij reeds eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd binnen de gesloten setting van de hem opgelegde PIJ-maatregel en tegen een personeelslid van de inrichting waar verdachte verbleef. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Strafmatigend weegt de rechtbank mee dat de bewezenverklaarde feiten blijkens de hierna nog te vermelden rapportages van de deskundigen in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en zij van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen maatregel ernstig rekening gehouden met de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages.
De rechtbank overweegt dat het hierna onder 1 subsidiair te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op 1 september 2009 heeft de psychiater dr. P.J.A. van Panhuis, in samenwerking met psychiater in opleiding A.K. Boksem, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport behelst onder meer het volgende:
‘Bij betrokkene is sprake van een contactstoornis, hetzij PDD-NOS, hetzij MCDD. Daarnaast voldoet betrokkene aan kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en is er matig sprake van psychopathie. Betrokkene is, gezien zijn beperkte sociale vaardigheden, minder goed in staat situaties correct in te schatten, waardoor hij makkelijker boos en gefrustreerd raakt. Zijn onbegrip voedt zijn achterdocht. Dit onbegrip wordt versterkt door zijn beperkte intelligentie. Hij is, vanuit de genoemde problematiek, niet goed in staat empathie met anderen te voelen en zich in hen te verplaatsen. Wanneer er sprake is van oplopende spanning waarbij betrokkene bovendien toenemend boos en gefrustreerd is over afspraken die naar zijn interpretatie niet goed worden nagekomen, is de kans op reactieve agressie sterk vergroot. Een relatief klein incident kan op deze wijze leiden tot een ernstige agressiedoorbraak, die meer of minder impulsief kan plaatsvinden. Uit het dossier komt naar voren dat medicatie een positieve invloed had op betrokkenes impulscontrole, achterdocht en ervaren spanning. Gezien de ernst en uitgebreidheid van de problematiek en de grote invloed die hierdoor is uitgeoefend op het handelen van betrokkene adviseert onderzoeker dat het tenlastegelegde betrokkene (sterk) verminderd kan worden toegerekend.
Het risico op recidive van delictgedrag wordt door onderzoeker hoog ingeschat. Aan de hand van de HCR-20 wordt op een gestructureerde wijze een aantal risicofactoren voor herhaald delictgedrag nagelopen. Wat betreft de historische items scoort betrokkene positief op eerder gewelddadig gedrag. Op de psychopathische checklist is er sprake van tenminste matige psychopathie. In het kader van de HCR-20 zijn er problemen in de kinderleeftijd, er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en betrokkene heeft zich regelmatig onttrokken aan toezicht. Wat betreft de klinische items scoort betrokkene hoog. Er is een gebrek aan zelfinzicht, het is onduidelijk of er heel duidelijk negatieve opvattingen zijn,
er zijn geen aanwijzingen voor actuele psychotische symptomen, er is sprake van ernstige impulsiviteit en betrokkene reageert tot nu toe slechts beperkt op behandeling. Wat betreft de toekomstige items is er op dit moment slechts een geringe kans van slagen van de toekomstplannen van betrokkene. Zonder professionele begeleiding is het te verwachten dat de omgeving van betrokkene, gezien onder andere het gebrek aan structuur en begrenzing wat familie kan bieden, een destabiliserende invloed zal hebben. Tenslotte is het twijfelachtig in hoeverre betrokkene zal meewerken aan behandelmogelijkheden, vooral wanneer hij geen perspectief ziet of het nut niet inziet, en zal betrokkene in de toekomst naar verwachting een hoog niveau van stress ervaren.
Bovenstaande overwegingen, in combinatie met de problematiek van betrokkene en de vele behandelingen in een vrij strak justitieel kader, waarbij betrokkene toch diverse keren overgaat tot het plegen van geweldsdelicten, leiden tot de conclusie dat het herhalingsrisico op een nieuw delict met voornamelijk impulsieve en reactieve agressiedoorbraken groot is. Om dit risico te verkleinen is voortgezette behandeling nodig. Deze behandeling zal zich met name moeten richten op controle van buitenaf door structuur, beheersing, regelmaat en voorspelbaarheid.
In de behandeling neemt medicatie, naast de genoemde structuur, regelmaat en duidelijkheid, een belangrijke plaats in. Behandeling zal langdurig en intensief moeten zijn, gezien de beperkte mogelijkheid tot verandering en het zich ‘eigen maken’ van de aangeleerde vaardigheden. Behandeling zal zich moeten richten op het verbeteren van de sociale vaardigheden en het verbeteren van sociaal inzicht. Daarnaast zal de behandeling zich moeten richten op het verbeteren van de impulscontrole. Het is van belang dat de nadruk ligt op externe controle, dan op behandeling gericht op genezing, gezien de problematiek van betrokkene. Gezien de gebrekkige motivatie, het gebrekkige inzicht, de gebrekkige impulscontrole en de beperkte mogelijkheid tot verandering, is het de verwachting dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende houvast zal bieden om behandeling mogelijk te maken. Er is een stevig behandelkader nodig met een lange duur en een hoge mate van specialisatie en beveiliging. Daarbij valt te denken aan opname in een goed beveiligde gespecialiseerde forensische setting in het kader van een TBS met dwangverpleging. Een TBS met voorwaarden is te overwegen, maar de haalbaarheid hiervan is, ook gezien de voorgeschiedenis van betrokkene, twijfelachtig.’
Op 2 september 2009 heeft psycholoog drs. G.L.J. Fiddelers een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport behelst onder meer het volgende:
‘Uit het intelligentieonderzoek blijkt dat er sprake is van gemiddelde cognitieve capaciteiten. Uit het overige onderzoeksmateriaal blijkt een kwetsbare jongeman met een ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS dan wel MCDD) en antisociale en psychopathische persoonlijkheidstrekken. Deze trekken lijken secundair aan de ontwikkelingsstoornis.
Uit de voorgeschiedenis blijkt – op basis van het dossier – een tekort aan pedagogische begrenzing en onvermogen vanuit de ouders het complexe gedrag van betrokkene in goede banen te leiden. Gezien bovenstaande is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Interventies richting betrokkene hebben sinds het 10e levensjaar van betrokkene plaatsgevonden. Ambulante behandeling bleek niet toereikend, residentiële behandeling bleek onvermijdelijk. Uiteindelijk moest men overgaan tot behandeling in gedwongen kader (OTS) en moest betrokkene besloten behandeld worden omdat hij zich steeds onttrok aan de behandeling. In feite bleek hij niet ontvankelijk voor gedragsbeïnvloeding maar wel te profiteren van de geboden structuur en voorspelbaarheid van de setting. Sinds de in 2004 opgelegde PIJ-maatregel verblijft betrokkene binnen de geslotenheid in een behandelklimaat. Zowel in grote als in kleine behandelgroepen is er na verloop van tijd sprake van dusdanig agressief gedrag dat men tot separeren moet overgaan. Voor de omgeving soms onverklaarbare uitingen van forse boosheid blijken een gevolg van spanningsopbouw. Het betreft voornamelijk relationele kwesties waarbij betrokkene meent zichzelf te moeten verdedigen ten opzichte van de behandelaars dan wel groepsgenoten.
De kans op herhaling is aanwezig en gerelateerd aan spanning/stress dan wel onbegrip van gebeurtenissen waarbij betrokkene zichzelf centraal stelt en het perspectief van de ander niet volgt. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van spanningsopbouw. Deze spanning kon hij niet hanteren en moest hij uitageren. Betrokkene zocht de confrontatie op om de spanning te kunnen ontladen. Zijn gedrag lijkt een berekenend karakter te hebben, maar wordt toch vooral gezien als het gevolg van een gebrekkige affectregulatie en een tekortschietende controle. Geadviseerd wordt om betrokkene ten tijde van het hem tenlastegelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Na jaren van geslotenheid is er inmiddels veel weerstand en verzet vanuit betrokkene en wordt het steeds moeilijker een behandelrelatie met hem aan te gaan. Het effect van verdere behandeling zal dan ook minimaal zijn. Duidelijk is dat alle interventies van afgelopen jaren hem niet verder hebben geholpen.
Het onvermogen van betrokkene om stressvolle situaties het hoofd te bieden is hardnekkig en vloeit voort uit de ontwikkelingsstoornis (MCDD). Dit onvermogen maakt hem ook gevaarlijk buiten de geslotenheid omdat het dagelijks leven onvermijdelijk bij vlagen ook stress oplevert en dit een aanleiding tot een impulsdoorbraak kan zijn.
Betrokkene behoeft een gestructureerde en beschermde woonomgeving. De behandelprognose is minimaal; in feite is een gestructureerde leefomgeving, voorspelbaarheid in het dagritme, een passende dagbesteding dan wel werk met nabijheid van ervaren professionals en ondersteunende medicatie hetgeen betrokkene behoeft om de kans op recidive te minimaliseren. Het zoveel mogelijk vermijden van stress is wenselijk. Vanzelfsprekend is dit geen reële situatie in het gangbare leven en dient deze situatie binnen een professionele setting nagestreefd te worden.
Gedwongen inname van medicatie blijft noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen.
De behandelprognose is ongunstig omdat is gebleken dat betrokkene bij tijden een impulsdoorbraak laat zien en ondanks dat men spreekt van toenemend inzicht (wat rapporteur overigens betwijfelt) hij hier niet naar kan handelen.
Mogelijk zou men TBS met voorwaarden kunnen opleggen, was het niet dat betrokkene veel weerstand laat zien en weinig motivatie voor verdere behandeling. De kans dat hij zich aan de opgelegde voorwaarden zal weten te houden zal klein zijn. Het zal dan ook niet gemakkelijk zijn om betrokkene met een dergelijk voorwaardelijk kader ergens geplaatst te krijgen.
Een optie zou kunnen zijn om betrokkene af te straffen met een (deels) voorwaardelijke detentie met als bijzondere voorwaarde beschermd/ begeleid wonen en reclasseringsbegeleiding. Het is maar de vraag of deze optie kan voorzien in een voldoende langdurig en intensief resocialisatietraject, wat bij betrokkene noodzakelijk is. Het tempo waarin betrokkene vrijheden aankan zonder te vervallen in strafbaar gedrag is lager dan betrokkene zelf inschat.
Voorts is er de overweging om TBS met dwangverpleging als kader op te leggen om behandeling binnen een FPK te waarborgen waar het accent zal moeten liggen op het leren omgaan met de beperking. Tevens heeft men binnen dit kader de tijd de overgang van gesloten naar open – de resocialisatie – goed te begeleiden. Zorgelijk is wanneer de TBS met dwangverpleging leidt tot een focus op de antisociale persoonlijkheidstrekken terwijl onvermogen voortvloeiend vanuit de ontwikkelingsstoornis ten grondslag ligt aan het problematische en grillige gedrag van betrokkene. Het inmiddels dikke dossier met visies van diverse behandelaars en een vastgelopen ontwikkeling sinds de kinderjaren draagt niet bij tot een positieve verwachting van de levensloop van betrokkene. Omdat de problematiek zo complex is, bestaat het risico dat men de stap tot resocialisatie blijft uitstellen.’
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten van de rapporteurs over en maken deze tot de hare.
Met de rapporteurs is de rechtbank van oordeel dat behandeling van verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met voorwaarden geen reële optie is. Behandelinterventies hebben tot nu toe niet het gewenste resultaat gehad. Daar komt bij dat geweldsincidenten - zowel in het strafrechtelijk verleden als bij de onderhavige delicten - zich niet hebben voorgedaan nadat verdachte was behandeld en weer was geresocialiseerd, maar plaatsvonden binnen de setting van de behandelende instelling. Gezien deze voorgeschiedenis van verdachte en gelet op zijn volgens de rapporteurs geringe motivatie voor verdere behandeling acht de rechtbank ook een TBS met voorwaarden geen perspectief te bieden op vermindering van het gevaarrisico. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een TBS met dwangverpleging.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
mishandeling
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. P.J. Appelhof, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 25 september 2009.
1 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal, p. 37
2 Proces-verbaal van verhoor van [behandelaar 1], d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal, p. 27.
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal p. 38.
4 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 september 2009
5 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2009, eind proces-verbaal p. 22, en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 september 2009.
6 Medische verklaring van [arts], d.d. 4 mei 2009 en van het Catharina Ziekenhuis d.d. 23 april 2009.
7 Schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 9 september 2009.
8 proces-verbaal van aangifte, d.d. 27 april 2009, eind proces-verbaal p. 22.
9 Proces-verbaal van verhoor van [behandelaar 1], d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal p. 27-28.
10 Proces-verbaal van verhoor, d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal p. 31.
11 Proces-verbaal van verhoor van [behandelaar 3], d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal p. 33 en 34
12 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 september 2009
13 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal p. 38
14 Proces-verbaal van verhoor, d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal p. 27
15 Proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2009, eind proces-verbaal van verhoor, p. 30.
16 Proces-verbaal van verhoor, d.d. 28 april 2009, p. 33-34.
17De schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 9 september 2009