Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiseres] ,
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 6 en 7 maart 2019,
- de akte overlegging producties tevens intrekking dagvaarding aan [investeerder] , met producties,
- de conclusie van antwoord van Airbus,
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 11 Rv van Deutsche Bank, met producties,
- de conclusie van antwoord van Clearstream en Deutsche Börse, met producties,
- de conclusie van antwoord van IGB, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 11 Rv.
2.De feiten in het incident
3.Het geschil
in de hoofdzaak
4.De beoordeling
in het incident
Freeport/Arnoldsson, HvJ 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, r.o. 58-65,
Kolassa/Barclays Bank, HvJ 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, r.o. 42-46,
Universal Music/Schilling).
Kalfelis/Schröder). Die uitleg mag zich enkel uitstrekken tot de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen (HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 35,
Freeport/Arnoldsson).
Roche/Primus, HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 40,
Freeport/Arnoldsson, HvJ 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, r.o. 79,
Painer/Standard Verlagsen HvJ 12 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:445, r.o. 24,
Solvay/Honeywell).
5.De beslissing
4 december 2019voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie na antwoord,