ECLI:NL:RBAMS:2019:10056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
13/752018-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verweren tegen ongenoegzaamheid, onschuld en evenredigheid

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het District Court of Larnaca, Cyprus. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 28 oktober 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Groot-Brittannië en gedetineerd in Nederland, werd verdacht van betrokkenheid bij oplichting in augustus 2016. Tijdens de openbare zitting op 10 december 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het EAB besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde verweren aan, waaronder de ongenoegzaamheid van het EAB, de onschuld van de opgeëiste persoon en de onevenredigheid van de overlevering. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de verweren niet konden slagen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752018-19
RK nummer: 19/6348
Datum uitspraak: 24 december 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2019 door
the District Court of Larnaca(Cyprus) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 december 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. B.T. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Arrest warrant van 30 november 2018, uitgevaardigd door
the District Court of Larnaca,met kenmerk: 226/2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Cypriotisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de omschrijving van het feit niet genoegzaam is. Er zou zijn geprobeerd om een geldbedrag over te maken op een rekening van een bedrijf dat op naam zou staan van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon kent dit bedrijf niet Nergens is sprake van enige handeling van de opgeëiste persoon; de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijkt niet uit het EAB. Dit moet nader worden onderzocht; wellicht dat dit onderzoek in het Verenigd Koninkrijk moet plaatsvinden. Subsidiair heeft de raadsman daarom verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, zodat nader onderzoek kan plaatsvinden naar de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak aan deze vereisten is voldaan. De opgeëiste persoon wordt er – kort gezegd – van verdacht als mededader betrokken te zijn geweest bij de in onderdeel e) van het EAB omschreven oplichting in augustus 2016 door het misbruik maken van een e-mailadres van het bedrijf [naam bedrijf Ltd] ([naam bedrijf Ltd]) in Larnaca en het via die e-mail versturen van betalingsopdrachten. Niet is vereist dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van de verdenking vermeldt. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Evenmin dient de omschrijving van de feiten zodanig te zijn dat het de opgeëiste persoon in de gelegenheid stelt om een onschuldverweer te voeren. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en wijst het verzoek om aanhouding af.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 11 en 20 te weten:
informaticacriminaliteit
en
oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op het feit naar Cypriotisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niets weet van de verdenking die in het EAB wordt beschreven; er is waarschijnlijk sprake van identiteitsfraude, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De onschuld van de opgeëiste persoon is niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond. Onder punt 3.1. van deze uitspraak is het verzoek om aanhouding ter verkrijging van nadere gegevens omtrent de betrokkenheid van de opgeëiste persoon reeds afgewezen. Dit verzoek had mede tot doel om (ook) op een later moment een onschuldverweer te kunnen voeren. Nu ter zitting niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon het feit onmogelijk gepleegd kan hebben, kan de onschuldbewering niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Evenredigheid van het EAB

De raadsman heeft betoogd dat overlevering onevenredig is en daarom moet worden geweigerd. De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon altijd ingeschreven heeft gestaan in het Verenigd Koninkrijk en dus bereikbaar was voor justitie; zij is echter nooit benaderd voor een eventueel verhoor, maar wordt nu geconfronteerd met de verstrekkende gevolgen van een EAB. De raadsman heeft in het kader van de evenredigheid tevens gewezen op een rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 26 april 2018, waaruit weliswaar geen gevaar voor een flagrante mensenrechtenschending in Cypriotische detentie voortvloeit, maar dat wel duidt op barre omstandigheden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen (zie bijv. Rb. Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Al hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Larnaca(Cyprus).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 december 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.