ECLI:NL:RBAMS:2018:9886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
13/746022-17 en 13/702097-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal en gebruik van een motorrijtuig zonder rijbewijs, maar veroordeling voor het verlaten van de plaats van een verkeersongeval

Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal van een autosleutel en een auto, en het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2018 en de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, de zaak beoordeeld. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van de autosleutel en de auto, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de verdachte deze goederen wederrechtelijk had toegeëigend. De verklaring van de aangeefster werd niet voldoende ondersteund door ander bewijs, waardoor het bewijsminimum niet werd gehaald.

Echter, de rechtbank achtte het feit dat de verdachte de plaats van een verkeersongeval had verlaten, wel bewezen. Dit ongeval vond plaats op 14 januari 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat er schade was toegebracht aan een ander, maar desondanks de plaats van het ongeval had verlaten. Dit feit werd niet als strafbaar gekwalificeerd onder artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat deze wet enkel betrekking heeft op schade aan derden en niet op schade die de veroorzaker zelf heeft geleden.

De rechtbank heeft de verdachte wel strafbaar verklaard voor het rijden zonder rijbewijs en heeft hem daarvoor een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/746022-17 en 13/702097-17 (TUL)
Datum uitspraak: 30 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. van Megen, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos en/of een autosleutel (behorende bij een auto met het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk Fiat Punto en/of gekentekend [kenteken] ), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij,
verdachte, die weg te nemen (personen)auto onder zijn, verdachtes bereik heeft
gebracht door middel van een of meer valse sleutel(s) te weten een of meer
gestolen (auto)sleutels(s);
3.
hij te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of omstreeks 14 januari 2017 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (een (personen)auto, gekentekend [kenteken] )), toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [straat 1] en/of [straat 2], in elk geval op een weg;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op/aan de [straat 2] (ter hoogte van perceel [perceelnummer]), op of omstreeks 14 januari 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [persoon 1] en/of [persoon 2] ) schade was toegebracht;
5.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een (personen)auto, gekentekend [kenteken] )) heeft gereden op de weg, [straat 1] en/of de [straat 2], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig
behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw acht de rechtbank het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich de auto en sleutels van aangeefster [persoon 1] wederrechtelijk heeft toegeëigend. Er is weliswaar door [persoon 1] aangifte tegen verdachte gedaan, maar daar tegenover staat de gedetailleerde verklaring van verdachte dat hij met toestemming van aangeefster met de auto is gaan rijden om op haar verzoek sigaretten en drank te halen. Nu de verklaring van aangeefster ten aanzien van de wederrechtelijke toe-eigening van de auto en de sleutels op zichzelf staa(n)t en onvoldoende steun vind(en)t in overig bewijs is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het zogenoemde bewijsminimum.
Ten aanzien van de overige feiten
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte echter wel ontslaan van alle rechtsvervolging zoals onder punt 6 zal worden uitgelegd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
4.
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de [straat 2], ter hoogte van perceel [perceelnummer], op 14 januari 2017 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander te weten [persoon 2] schade was toegebracht.
5.
op 14 januari 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, gekentekend [kenteken] , heeft gereden op de weg, [straat 1] en de [straat 2], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

De rechtbank acht het onder 4 bewezen geachte feit niet strafbaar, nu de rechtbank van oordeel is dat artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 ziet op schade die bij een ongeval aan een ander is toegebracht en niet op schade die de veroorzaker van dat ongeval zelf heeft geleden. Dat verdachte in dit geval in de auto van een ander reed en daaraan schade heeft veroorzaakt, maakt dat niet anders. Dit feit kan niet worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte zal van dit feit dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde dient verdachte schuldig te worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht), nu een geldboete niet in de rede ligt gelet op de gevorderde straf voor de feiten zoals onder 1, 2 en 3 ten laste gelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Aan verdachte dient geen straf of maatregel te worden opgelegd, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Indien de rechtbank van oordeel is dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen, dan kan aan verdachte een taakstraf worden opgelegd. Aan verdachte dient geen gevangenisstraf te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft onder invloed van gasballonnen en een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (verdachte had bloeddoorlopen ogen en sprak met dubbele tong) een personenauto bestuurd, terwijl hij niet in het bezit is van een rijbewijs. Verdachte heeft vervolgens een eenzijdig ongeval veroorzaakt waarvan de rechtbank gelet op de hiervoor weergegeven feiten aannemelijk acht dat deze (mede) een gevolg is van die alcoholconsumptie. Door zo te handelen heeft verdachte het onaanvaardbare besluit genomen te gaan rijden en daarmee een onaanvaardbaar risico voor de verkeersveiligheid veroorzaakt. Uit de verklaring van verdachte dat hij niet veel had gedronken en nog gewoon kon rijden, blijkt dat hij geen enkel inzicht in zijn eigen handelen heeft. Ook ter zitting is van enig inzicht niet gebleken. De rechtbank acht dit zorgelijk en niet te tolereren. Dat een en ander “beperkt” gebleven is tot een eenzijdig ongeval is domweg geluk, terwijl een zeer veel ernstiger afloop van dit gedrag alleszins denkbaar is.
De rechtbank houdt bij de strafmaat rekening met het strafblad van verdachte van 19 oktober 2018, waaruit blijkt dat hij al meerdere malen voor overtreding van de Wegenverkeerswet is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de zaak en gelet op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd acht de rechtbank – nu sprake is van een overtreding – hechtenis voor de duur van twee maanden op zijn plaats. Dit is een andere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet bewezen acht.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 21 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702097-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 juli 2017 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 19 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
De vordering tenuitvoerlegging is reeds toegewezen in de niet onherroepelijke zaak met parketnummer 05/780001-18. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw is betoogd. Het Openbaar Ministerie kan immers in opeenvolgende strafzaken een vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf indienen (zie ECLI:NL:HR:2003:AL6828). De omstandigheid dat dat kan leiden tot onderscheiden executoriale titels schaadt de belangen van de veroordeelde niet, omdat een voorwaardelijke straf niet meer dan één keer kan worden geëxecuteerd.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 van het Wetboek van Strafrecht en 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het
onder 4bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het
onder 5bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het onder 5 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder
5bewezenverklaarde feit tot
hechtenis voor de tijd van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13/702097-17, namelijk een gevangenisstraf van 19 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. C. Klomp en J.J. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2018.