ECLI:NL:RBAMS:2018:9877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
13/845017-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en overtredingen van de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van faillissementsfraude en overtredingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, geboren in 1985, was bestuurder van een rechtspersoon genaamd [naam B.V.], die op 8 december 2015 in staat van faillissement werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 september 2014 tot en met 8 december 2015 goederen ter waarde van € 208.641,38 heeft onttrokken aan de boedel van de failliete rechtspersoon, door onder andere contante opnames en het niet bijhouden van een deugdelijke administratie. Daarnaast heeft de verdachte zonder vergunning van de Nederlandsche Bank bedrijfsmatig betaaldiensten verleend en opzettelijk geen cliëntenonderzoek verricht, alsook geen melding gemaakt van ongebruikelijke transacties. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. Tevens is de verdachte ontzet van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaar. De curator van de failliete rechtspersoon heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vorderde schadevergoeding, welke door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845017-17
Datum uitspraak: 7 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht. Zij heeft verder acht geslagen op de ter zitting door mr. J.E.P.A. van Hooff namens de curator van [naam B.V.] , mr. M.CJ. Jonckers. gegeven toelichting op de vordering tot schadevergoeding.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is door middel van een nadere omschrijving ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, kort samengevat, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende misdrijven:
Bedrieglijke bankbreuk (artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht) subsidiair feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon (artikel 51 en 341 (oud) van het Wetboek van Strafrecht).
Zonder vergunning van de Nederlandsche Bank bedrijfsmatig verlenen van betaaldiensten (het ontvangen en doorzetten van betalingen voor derden) (artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht).
Als instelling (betaaldienstverlener) niet verrichten van cliëntenonderzoek (artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme).
Als instelling (betaaldienstverlener) niet melden van ongebruikelijke transacties (artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme).
2.2.
De gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Kan het ten laste gelegde worden bewezen?

3.1.
Bedrieglijke bankbreuk (faillissementsfraude)
3.1.1.
Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich in de periode van 18 september 2014 tot en met 8 december 2015 heeft schuldig gemaakt aan faillissementsfraude (benadeling van de rechten van schuldeisers) door kort gezegd goederen (geldbedragen) aan de boedel van zijn [naam B.V.] , waarvan hij de bestuurder was, te onttrekken en door geen deugdelijke administratie bij te houden en zijn administratie niet in haar geheel aan de curator in het faillissement van [naam B.V.] . te overhandigen.
3.1.2.
Uit het dossier blijkt onder meer het volgende. Verdachte heeft samen met een vriend een schoonmaakbedrijf opgestart en op 3 mei 2011 hebben zij dat bedrijf, een vennootschap onder firma (vof), genaamd [naam B.V.] , bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. Nadat de vennoten uit elkaar waren gegaan, is de vof omgezet naar een eenmanszaak. Mede omdat verdachte met zijn eenmanszaak geen offertes kon indienen bij scholen waar hij met zijn bedrijf schoonmaakwerkzaamheden wilde gaan uitvoeren, heeft hij op 18 september 2014 een bv overgenomen en ingeschreven in het Handelsregister. Deze bv heeft hij [naam B.V.] . genoemd. Verdachte was enig aandeelhouder en enig bestuurder van deze bv. Op 9 september 2015 heeft de rechtbank Amsterdam een faillissementsaanvraag ter zake van [naam B.V.] . ontvangen en op 8 december 2015 heeft zij het faillissement uitgesproken. Er is toen ook een curator benoemd. Laatstgenoemde heeft een melding van faillissementsfraude gedaan.
3.1.3.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte zich als bestuurder van [naam B.V.] . van meet af aan niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden. Hij heeft vanaf het begin de aanslagen loonheffing onbetaald gelaten, geen omzetbelasting betaald en geen pensioenpremies afgedragen. Verdachte heeft ook zijn administratieve verplichtingen verzaakt. Hij heeft geen deugdelijke boekhouding bijgehouden of laten bijhouden; er was bijvoorbeeld geen winst- en verliesrekening en ook geen crediteuren- en debiteurenadministratie. Hierdoor was het voor de curator niet mogelijk de rechten en verplichtingen van de bv vast te stellen.
3.1.4.
Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 31 oktober 2014 tot en met 6 december 2015 door middel van 120 geldopnames in totaal € 176.190,- is opgenomen van de bankrekening van [naam B.V.] . met de ABN AMRO-betaalpas die op naam stond van [naam 1] (alias van verdachte) en [naam B.V.] . Het personeel van de bv heeft in totaal € 35.882,10 contant aan salarissen betaald gekregen. Wat er met de rest van de contante opnames is gebeurd, is niet duidelijk of niet verantwoord. In de periode van 29 oktober 2014 tot en met 6 augustus 2015 is door klanten van [naam B.V.] . in totaal € 68.333,48 overgemaakt naar de bankrekening van de eenmanszaak [naam B.V.] . Dat bedrag is dus niet op de rekening van de bv terechtgekomen terwijl dat wel had gemoeten.
3.1.5.
Het is achteraf bezien duidelijk dat de bv vanaf het begin op een faillissement afstevende. De inkomsten werden contant opgenomen en sommige klanten maakten geld niet naar de rekening van de bv over. De bv voldeed niet aan haar financiële verplichtingen. Gelet op bovengenoemde bedragen is in totaal € 208.641,38 aan de boedel onttrokken. Verdachte heeft door het niet voeren van een deugdelijke administratie op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers het nakijken hadden. De rechtbank merkt op dat zelfs als het zo zou zijn dat verdachte bepaalde handelingen niet heeft verricht of dat anderen hebben verzuimd aan bepaalde verplichtingen te voldoen, die omstandigheid verdachte niet kan baten, omdat hij (formeel) de bestuurder van de bv was. De slotsom is daarom dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.1.6.
Hoewel de curator heeft gemeld dat verdachte bij diverse gelegenheden is gevraagd de volledige administratie, boeken, bescheiden en gegevensdragers van zijn bv te overhandigen en hij daaraan niet heeft voldaan, kan niet worden bewezen dat hij, zoals is ten laste gelegd, in de periode van 18 september 2014 tot en met 8 december 2015 de administratie van [naam B.V.] . niet (geheel) heeft overhandigd aan de curator in het faillissement, omdat de curator pas vanaf 8 december 2015 in beeld is gekomen.
3.2.
Bedrijfsmatig zonder vergunning van de Nederlandse Bank verlenen van betaaldiensten.
3.2.1.
Verdachte wordt onder 2 in de kern verweten dat hij zonder vergunning bedrijfsmatig betaaldiensten (geldtransfers) heeft verricht door op verzoek van [naam bedrijf 1] en/of Soedanese boeren contante geldbedragen in ontvangst te nemen, en die geldbedragen op de bankrekening van [naam B.V.] . of de bankrekening van [verdachte] h/o [naam B.V.] eenmanszaak te storten en vervolgens geld over te maken naar de bankrekeningen van [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] en/of [naam bedrijf 5] .
3.2.2.
Uit het dossier blijkt dat in de periode van 28 april 2015 tot en met 22 april 2016 door middel van 162 stortingen in totaal € 895.000,- op de bankrekening van [naam 1] h/o [naam B.V.] is bijgeschreven en dat vervolgens kort na elke storting geld werd overgemaakt naar [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] of [naam bedrijf 5] . In de periode van 21 tot en met 23 september 2015 werd in totaal € 39.500,- aan contante bedragen gestort op de rekening die op naam van [verdachte] en/of [naam B.V.] stond. Op de dag dat er geldbedragen werden gestort, werd door middel van verschillende overboekingen in totaal een soortgelijk bedrag (€ 39.550,-) overgemaakt naar [naam bedrijf 3] telkens met omschrijving: [naam bedrijf 1] .
3.2.3.
Verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de Fiod verklaard dat het voor boeren in Soedan niet mogelijk is om in Nederland zaden te kopen. De boeren mogen wel euro’s opnemen, maar zij kunnen vanuit Soedan geen banktransacties doen naar Nederland. De zadenbedrijven nemen echter geen contant geld aan, aldus verdachte. Hij heeft verder verklaard dat de boeren hem contant geld hebben gegeven dat hij vervolgens op een van zijn rekeningen stortte en dat hij ten slotte betalingen overmaakte naar de zadenbedrijven.
3.2.4.
Artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) verbiedt het zonder vergunning van de Nederlandsche Bank uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. Een betaaldienstverlener is degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten (art. 1:1 Wft). Wat betaaldiensten zijn, wordt nader gespecificeerd in de bijlage van de Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007. Tot de betaaldiensten die deze bijlage noemt, behoren ‘geldtransfers’. De definitie van een ‘geldtransfer’ luidt: “een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld” (artikel 4 lid 13 van de Richtlijn 2007/64/EG).
3.2.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 Wft. Verdachte beschikte niet over een vergunning van de Nederlandsche Bank om betalingsdiensten te mogen verlenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde – het zonder vergunning bedrijfsmatig verrichten van betaaldiensten – kan worden bewezen. Verdachte heeft toegegeven dat hij contant geld ontving, dat op een van zijn rekeningen stortte en vervolgens overmaakte naar het bedrijf waarvoor het geld was bestemd. Zijn verklaring wordt ondersteund door die van [naam 2] . Gezien de omvang, de duur en de frequentie is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3.3.
Opzettelijke overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
3.3.1.
Verdachte wordt samengevat onder 3 verweten als betaaldienstverlener opzettelijk geen cliëntenonderzoek te hebben verrichten en onder 4 dat hij als betaaldienstverlener opzettelijk geen melding heeft gedaan bij de Financiële inlichtingen eenheid van een groot aantal ongebruikelijke transacties (geldtransfers van 2000,- euro of meer). Hem wordt tevens verweten dat hij van die misdrijven een gewoonte heeft gemaakt.
3.3.2.
Uit artikel 1, lid 1, onderdeel a, sub 20° van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) zoals dat luidde ten tijde van het ten laste gelegde volgt dat onder ‘instelling’ onder meer wordt verstaan een betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
3.2.3.
Zoals onder 3.2. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als een betaaldienstverlener. Verdachte heeft erkend dat hij de (ongebruikelijke) transacties, zoals ten laste gelegd, heeft verricht. De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte niet aan zijn (bekennende) verklaring te houden, mede omdat die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [naam 2] .
Verdachte heeft echter geen cliëntenonderzoek verricht en de ongebruikelijke transacties niet gemeld bij het meldpunt, hoewel hij daartoe verplicht was. Hij kan zich er niet op beroepen dat hij niet wist dat hij dat moest doen. De voorschriften van de Wwft betreffen ordeningsrecht. In het ordeningsrecht is niet vereist dat het opzet van verdachte ook is gericht op het niet naleven van de op de verdachte rustende wettelijke verplichting zoals het melden van ongebruikelijke transacties te melden aan het meldpunt. Het gaat om zogenoemd kleurloos opzet. Er hoeft met andere woorden niet te worden bewezen dat er wetenschap was van het feit dat sprake was van een ongebruikelijke transactie (Hoge Raad 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783 en HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684).
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verdachte, gezien de duur (een jaar lang) en de hoeveelheid (gelijksoortige) transacties, er een gewoonte van heeft gemaakt geen cliëntenonderzoek te doen en ongebruikelijke transacties niet te melden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste heeft begaan met dien verstande dat hij
1. in de periode van 18 september 2014 tot en met 8 december 2015 te Amsterdam als bestuurder van een rechtspersoon, genaamd [naam B.V.] ., welke bv bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 8 december 2015 in staat van faillissement is verklaard, ter bedriegelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam B.V.] , goederen heeft onttrokken aan de boedel, immers heeft hij, verdachte, geldbedragen van in totaal een bedrag van 208.641,38 euro (te weten het totaal van de contante opnames en onttrekkingen via de rekening van eenmanszaak [naam B.V.] , minus contant uitbetaalde personeelskosten) onttrokken aan de boedel en niet voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, immers heeft hij geen (volledige) administratie van [naam B.V.] opgemaakt en/of bijgehouden;
2. in de periode van 28 april 2015 tot en met 29 april 2016 te Amsterdam opzettelijk, zonder vergunning van De Nederlandsche Bank, het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend, immers heeft hij, verdachte bedrijfsmatig betaaldiensten verricht, door telkens opzettelijk, op verzoek van en/of ten behoeve van [naam bedrijf 1] en/of onbekend gebleven Soedanese boeren en [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 4] en/of [naam bedrijf 5] , een groot aantal geldbedragen in contanten in ontvangst genomen, (in totaal ongeveer 934.540,- euro) en vervolgens die geldbedragen gestort op de bankrekening van [naam B.V.] . of de bankrekening van [verdachte] h/o [naam B.V.] eenmanszaak en vervolgens een groot aantal geldbedragen (in totaal ongeveer 926.940,- euro) overgemaakt naar de bankrekeningen van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] , van welk misdrijf verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
3. in de periode van 28 april 2015 tot en met 29 april 2016 te Amsterdam meermalen als instelling, te weten als betaaldienstverlener, opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen dan wel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen identiteit vastgesteld en gecontroleerd en geen uittreksel van de Kamer van Koophandel aangevraagd en gecontroleerd ten aanzien van een of meer (verrichte) transacties, van welk misdrijf verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
4. hij, in de periode van 28 april 2015 tot en met 29 april 2016 te Amsterdam meermalen, telkens als instelling, te weten als betaaldienstverlener, opzettelijk, in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, (verrichte) ongebruikelijke transacties niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden, heeft gemeld aan het meldpunt/de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft hij opzettelijk geen melding gedaan van een groot aantal geldtransfers voor een bedrag van 2000,- euro of meer, van welk misdrijf verdachte een gewoonte heeft gemaakt.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 2 tot en met 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest (105 dagen), waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een direct en indirect verbod een rechtspersoon te besturen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een taakstraf van 180 uur uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat hij de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.4.
Verdachte heeft zich als bestuurder van zijn bv schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft vanaf het begin alleen maar de lusten genoten en niet de lasten gedragen. Verdachte heeft geen belasting betaald en geen pensioenpremies afgedragen en voor zover hij al iets administreerde, heeft hij daar een potje van gemaakt. Er is meer dan € 200.000,- van de rekening van de bv opgenomen. Verdachte heeft door geld aan de boedel te onttrekken en door zijn administratieve verplichtingen te verzaken de schuldeisers van de bv, waaronder de fiscus, financieel benadeeld. Daar komt bij dat verdachte voor bank is gaan spelen terwijl hij daar geen vergunning voor had en ook de kennis ontbeerde. Verdachte heeft nagelaten om cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft te verrichten en heeft geen melding gemaakt van ongebruikelijke transacties. Verdachte heeft door zijn nalatigheid de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen.
7.5.
Gelet op de omvang van de faillissementsfraude zou, gelet op straffen in soortgelijke zaken, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend zijn.
7.6.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 maart 2018, opgemaakt door J. Boonk, reclasseringswerker.
7.7.
De rechtbank laat strafverminderend meewegen dat verdachte lange tijd (ruim 3 maanden) in voorarrest heeft gezeten op onder meer verdenking van witwassen, terwijl die beschuldiging naderhand niet hard gemaakt kon worden. Verdachte ervaart dat hij door de Soedanese gemeenschap in Amsterdam wordt verstoten omdat het gerucht de ronde deed dat hij vast zat voor de handel in drugs. Verder weegt strafverminderd mee dat verdachte zich in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis vaak heeft moeten melden bij de Fiod en dat hij niet vrij was om te reizen en daarom zijn ongeneeslijk zieke moeder in Soedan niet kon bezoeken. In het voordeel van verdachte wordt voorts meegewogen dat hij zijn lesje lijkt te hebben geleerd.
7.8.
De rechtbank is alles afwegend, waarbij zij veel gewicht heeft toegekend aan de strafverminderende factoren, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (3,5 maand) passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Wel zal zij verdachte ook een taakstraf van 150 uur opleggen. Om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken, zal hem ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2,5 maand worden opgelegd.
7.9.
Verdachte heeft het onder 1 bewezen verklaarde misdrijf begaan in de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon. Om de maatschappij verder te beschermen zal de rechtbank verdachte ontzetten van de uitoefening van dit beroep.

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1.1.
De curator van [naam B.V.] . heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en vorderde aanvankelijk € 174.635,- + kosten van de curator. Het betreft de schade van de gezamenlijke crediteuren van [naam B.V.] . die is ontstaan door dat verdachte bedragen contant heeft opgenomen van de rekening van de bv.
8.1.2.
Namens de curator is de vordering ter zitting gewijzigd. De benadeelde partij vordert in totaal € 271.435,32 als schadevergoeding. Het betreft de contante opnames van de rekening (€ 176.190,-), een betaling voor een truck die niet is gebruikt voor het schoonmaakbedrijf dat de bv uitoefende en waarvoor de bv geen wederprestatie heeft ontvangen (€ 24.100,-), het incasseren van debiteuren van de bv op rekening van de eenmanszaak van verdachte (€ 107.027,42) minus € 35.882,10 aan contant gedane salarisbetalingen.
8.2.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is niet persoonlijk aansprakelijk gesteld door de curator terwijl niet de bv maar verdachte wordt vervolgd. Ten tweede geldt dat de enkele omstandigheid dat de vordering van de curator, als één vordering namens de boedel aan de rechtbank wordt voorgelegd, de behandeling en beoordeling daarvan niet zonder meer eenvoudig maakt. Bij de beoordeling van de totale vordering moeten in verband met de hoogte van het eventueel toe te wijzen bedrag met betrekking tot vele afzonderlijk te beoordelen componenten van de vordering meerdere vragen door de rechtbank beantwoord worden. Het totaal van de pintransacties (hoogte van de onttrekkingen) is ook niet zonder meer gelijk te stellen aan het tekort in de boedel. Dit zou nader onderbouwd moeten worden, maar het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
8.3.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het requisitoir van de officier van justitie en verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij wel kan worden ontvangen in haar vordering. De curator vordert de bedragen die verdachte in persoon heeft onttrokken aan de bv. Dit is een onrechtmatige gedraging die verdachte niet namens de bv verricht of laat verrichten, maar die verdachte zelf heeft verricht. Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte een bedrag van € 208.641,38 aan de bv heeft onttrokken, zal de vordering tot dit bedrag worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.De in beslag genomen voorwerpen

9.1.
Bij verdachte zijn 109 voorwerpen en geldbedragen in beslag genomen die staan vermeld op de lijst met in beslag genomen voorwerpen die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht. De officier van justitie heeft samengevat gevorderd de voorwerpen en geldbedragen aan verdachte terug te geven dan wel aan de rechthebbende of uitgevende instanties. Ten aanzien van de geldbedragen heeft zij opgemerkt dat deze feitelijk niet teruggegeven zullen worden, omdat de Belastingdienst daar beslag op zal leggen omdat hij nog een vordering op verdachte heeft van ongeveer € 60.000,-.
9.2.
De rechtbank zal beslissen overeenkomstig de vordering van de officier van justitie.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 343 en 349 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 2:3 a van de Wet op het financieel toezicht;
- 3 en 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben, meermalen gepleegd en niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.
2. Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
3. Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
4. Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, opzettelijk begaan, terwijl van het plegen van het misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 75 (vijfenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig)dagen.
Ontzet de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 3 (drie) jaren.
Gelast de teruggave aan
  • verdachtevan de nummers 2 tot en met 9, 11 tot en met 59, 65 tot en met 109 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht;
  • INGvan de nummer 60 en 61 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht;
  • de RDWvan nummer 62 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht;
  • de uitgevende instantievan de nummers 63 en 64 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht;
Wijst de vordering van de benadeelde partij mr. M.C.J. Jonckers, curator in het faillissement van [naam B.V.] , toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 208.641,38 (zegge: tweehonderdachtduizend zeshonderdeenenveertig euro en achtendertig cent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2018.
Bijlage I – Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
1. Primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 september 2014
tot en met 08 december 2015 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging meer een ander of anderen, als bestuurder(s) of commissaris(sen) van een rechtspersoon, genaamd [naam B.V.] , welke B.V. bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 08 december 2015 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedriegelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam B.V.] ,
(sub1)
(telkens) een of meer lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of goederen heeft/hebben onttrokken aan de boedel, immers heeft hij, verdachte (onder meer) en/of zijn mededader(s) - een of meer geldbedragen van in totaal een bedrag van (ongeveer) 208.641,38 euro (te weten het totaal van de contante opnames en onttrekkingen via de rekening van eenmanszaak [naam B.V.] , minus contant uitbetaalde personeelskosten) en/of
(sub4)
(telkens) niet heeft/hebben voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, immers heeft hij geen (volledige) administratie van [naam B.V.] opgemaakt en/of bijgehouden en/of de administratie van [naam B.V.] niet en/of niet geheel overhandigd aan de curator in het faillissement van [naam B.V.] ;
Subsidiair: [naam B.V.] ., welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam bij vonnis van 08 december 2015 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 september 2014 tot en met 08 december 2015 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), (telkens) ter bedriegelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam B.V.] ,
(sub 1)
(telkens) een of meer lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of goederen heeft/hebben onttrokken aan de boedel, immers heeft hij, verdachte (onder meer) en/of zijn mededader(s)
- een of meer geldbedragen van in totaal een bedrag van (ongeveer) 208.641,38 euro (te weten het totaal van de contante opnames en onttrekkingen via de rekening van eenmanszaak [naam B.V.] , minus contant uitbetaalde personeelskosten) en/of
(sub 4)
(telkens) niet heeft/hebben voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, immers heeft hij geen (volledige) administratie van [naam B.V.] opgemaakt en/of bijgehouden en/of de administratie van [naam B.V.] niet en/of niet geheel overhandigd aan de curator in het faillissement van [naam B.V.] ;
zulks terwijl verdachte tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en)
2. hij, in of omstreeks de periode van 28 april 2015 tot en met 29 april 2016 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, zonder vergunning van De Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) bedrijfsmatig betaaldiensten verricht, door (o.a.) (telkens) opzettelijk, op verzoek van en/of ten behoeve van
  • [naam bedrijf 1] en/of een groot aantal onbekend gebleven Soedanese boeren/personen en/of een of meer anderen, in elk geval een of meer betaler(s) en/of
  • [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 4] en/of [naam bedrijf 5] , in elk geval een of meer begunstigde(n),
  • een groot aantal geldbedrag(en) (in contanten) in ontvangst genomen, (in totaal ongeveer 934.540,- euro) en/of
  • (vervolgens) die/een groot aantal geldbedrag(en) gestort op de bankrekening van [naam B.V.] . en/of de bankrekening van [verdachte] h/o [naam B.V.] eenmanszaak en/of
  • (vervolgens) die/een groot aantal geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 926.940,- euro) overgemaakt naar de bankrekening(en) van [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 4] en/of [naam bedrijf 5] ,
althans (telkens) een of meer geldtransfers, uitgevoerd, van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3. hij, in of omstreeks de periode van 28 april 2015 tot en met 29 april 2016 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als instelling, te weten als betaaldienstverlener, opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen dan wel onvolledig, cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd ten aanzien van een of meer (verrichte) transacties, althans in elk geval ten aanzien van twee contante stortingen/betalingen op 11 augustus 2015 met een gezamenlijke waarde van 15.000 euro, van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
4. hij, in of omstreeks de periode van 28 april 2015 tot en met 29 april 2016 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als instelling, te weten als betaaldienstverlener, opzettelijk, in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een of meer (verrichte) ongebruikelijke transactie(s) niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt/de Financiële Inlichtingen eenheid, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) opzettelijk geen melding gedaan van een groot aantal geldtransfers voor een bedrag van 2000,- euro of meer, van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;