ECLI:NL:RBAMS:2018:9568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een aanvraag om maatschappelijke opvang had ingediend. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen op 10 december 2018, omdat er volgens het college geen sprake was van beperkte zelfredzaamheid in combinatie met problematiek op het gebied van geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg, schulden of werk en dagbesteding. De verzoekster, die met haar minderjarig kind vanuit Suriname naar Nederland was gekomen op een toeristenvisum, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 18 december 2018 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster geen onderdak heeft en dat haar dakloosheid niet automatisch betekent dat zij niet zelfredzaam is. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was, omdat er geen aanwijzingen waren voor beperkte zelfredzaamheid.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen redelijke kans van slagen was voor het bezwaar van de verzoekster. Tevens is er geen proceskostenveroordeling uitgesproken en wordt er geen griffierecht geheven gezien de financiële situatie van de verzoekster. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/7264

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2018 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E. ‘t Jong).
Partijen worden verder aangeduid als [verzoekster] en het college.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag om maatschappelijke opvang afgewezen.
[verzoekster] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De aanvraag
2. [verzoekster] heeft op 30 november 2018 het college om opvang gevraagd op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo), omdat zij hier geen onderdak (meer) heeft.
Het onderzoek naar de situatie van [verzoekster]
2.1
Het college heeft een zogenoemde screening laten verrichten. Daaruit blijkt het volgende. [verzoekster] woonde in Suriname met haar familie en haar twee kinderen. [verzoekster] is met haar minderjarig Nederlandse kind [naam 1] vanuit Suriname op [datum] 2018 naar Nederland gekomen, naar ter zitting is toegelicht op een toeristenvisum.
Zij heeft de reis naar Nederland gemaakt met de door [naam 2] , de vader van [naam 1] , betaalde retourtickets. Een ander kind van [verzoekster] is nog in Suriname bij een tante. [verzoekster] hoopt hem zo snel mogelijk naar Nederland te halen. Zij heeft enige tijd bij [naam 2] verbleven, maar is bij hem weggegaan omdat [naam 2] een andere relatie had. [verzoekster] is toen opgevangen door vriendinnen en kennissen. Toen zij door een vriendin op straat is gezet heeft zij noodopvang gehad tot 10 december 2018. Die noodopvang heeft zij moeten verlaten omdat de noodopvang van oordeel was dat terugkeer naar Suriname mogelijk is en dat [verzoekster] anders binnen het eigen netwerk opvang moet zoeken.
Volgens het screeningsrapport heeft [verzoekster] een huisvestingsvraag, maar er is geen sprake van een beperkte zelfredzaamheid in de zin van de Wmo.
Het besluit van het college
2.2
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van een beperkte zelfredzaamheid in combinatie met problematiek op het gebied van de GGZ, verslavingszorg, schulden en of werk en dagbesteding.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1
Het gaat hier om een besluit waarmee het college de aanvraag om maatschappelijke opvang heeft afgewezen. Het gaat hier niet om de beëindiging van de noodopvang waarover [verzoekster] het ook heeft. Het beoordelingskader beperkt zich dus tot het besluit tot weigering van de maatschappelijke opvang.
3.2
Zoals blijkt uit pagina vier van het screeningsverslag heeft zijn er bij [verzoekster] geen aanwijzingen van voor stoornissen die duiden op een beperkte zelfredzaamheid. Die zijn ook op zitting niet aangevoerd. Op de zitting heeft de gemachtigde van [verzoekster] wel gezegd dat het feit dat [verzoekster] geen dak boven haar hoofd heeft, al laat zien dat er sprake is van onvoldoende zelfredzaamheid.
3.3.
De voorzieningenrechter volgt de gemachtigde hierin echter niet. De dakloosheid op zich is geen grond voor het oordeel dat iemand niet zelfredzaam is; het kan wel een gevolg zijn van een gebrek daaraan.
Zoals ook al in het screeningsverslag staat, is de dakloosheid van [verzoekster] veel eerder het gevolg van het feit dat er geen adequaat plan gemaakt is voordat zij naar Nederland vertrok. Van een dergelijk plan is ook nu op de zitting niet gebleken. Dat dergelijk plan niet kon worden gemaakt, blijkt de voorzieningenrechter evenmin.
3.4
Het college heeft in de brief van 17 december 1918 en op de zitting benadrukt dat [verzoekster] nog maar kort in Nederland is. Ook heeft het college gewezen op de uitspraak van 4 december 2018 van de rechtbank Rotterdam [1] en ook op artikel 1.2.1 van de Wmo, dat de eis stelt van het zijn van ingezetene.
3.5.
[verzoekster] heeft zelf (al dan niet met behulp van [naam 2] ) de keuze gemaakt om naar Nederland te komen op een visum voor kort verblijf, met retourtickets. Daarbij past niet het door verweerder voorzien in huisvesting voor een verblijf van langere duur. Dat zou erop neer komen dat de gemeente dient te zorgen voor onderdak voor toeristen, en dat is waar de Wmo uitdrukkelijk niet in wil voorzien, waar de eis van ingezetenschap is gesteld.
3.6
De gemachtigde van [verzoekster] heeft aangevoerd dat de Rotterdamse uitspraak een misslag zou zijn. Dit leest de voorzieningenrechter niet in de door de gemachtigde van [verzoekster] aangehaalde uitspraak van 15 november 2018 [2] van de Rotterdamse rechtbank. Die uitspraak is ook juist van een eerdere datum dan de door het college aangehaalde uitspraak.
Verder passen de overwegingen in de uitspraak die het college aanhaalt geheel bij de wettelijke eis van het ingezeten zijn. Er is dan ook inhoudelijk geen reden om aan te nemen dat mogelijk van een misslag sprake is
3.7
De uitspraak die [verzoekster] aanhaalt van 30 mei 2011 van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep [3] kan haar ook niet baten. Die doet inhoudelijk niet af aan het voorgaande. Het is bovendien een oude uitspraak, gewezen onder de oude Wmo.
3.8
Ook het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 [4] kan niet leiden tot een toewijzing van de voorziening. In die zaak ging het om uitgeprocedeerde asielzoekers en de beëindiging van hun recht op opvang.
[verzoekster] is echter geen asielzoeker. Bovendien wordt haar recht op opvang niet beëindigd, maar is sprake van een aanvraag die is afgewezen.
Als gezegd ligt de gestelde gang van zaken rond de beëindiging van de noodopvang hier niet ter beoordeling voor.
3.9.
Ook is ter zitting door het college opgemerkt dat de gemeente niet wenst dat kinderen op straat belanden. Daarmee is echter niet gezegd dat aan de verzorgende ouder van dat kind een recht op opvang op grond van de Wmo moet worden geboden. Ook via noodopvang kan worden voorkomen dat kinderen in Amsterdam op straat moeten slapen.
4.1.
Al hetgeen is aangevoerd kan niet leiden tot conclusie dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. In dat geval is er ondanks dat er spoedeisend belang is geen reden om de voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
4.2.
Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen reden. Gelet op de financiële situatie van [verzoekster] wordt er geen griffierecht geheven.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2018.
de griffier
de voorzieningenrechter
is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.