ECLI:NL:RBAMS:2018:94

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
13/650031-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor ernstige geweldsdelicten in Amsterdam

Op 12 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 24-jarige man zonder vaste woon- of verblijfplaats, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De man was beschuldigd van twee ernstige geweldsincidenten, waaronder het steken van een politieagent en een Engelse toerist in januari 2017. Tijdens de zittingen op 21 december 2017 en 4 januari 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag op de politieagent en de toerist, maar sprak hem vrij van poging tot moord, omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de man zich ook schuldig had gemaakt aan wederspannigheid en belediging van de politieagent. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de psychische toestand van de verdachte, die tijdens de feiten in een psychotische episode verkeerde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, met de maatregel van TBS met dwangverpleging, om het recidiverisico te verminderen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650031-17 (Promis)
Datum uitspraak: 12 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [justitieel complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Verdachte en zijn raadsman waren aanwezig tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2017. Op 4 januari 2018 is het onderzoek op de terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partijen, de heer [slachtoffer 1] en de heer [slachtoffer 2] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Deze zaak draait om twee steekincidenten in het centrum van Amsterdam in januari 2017. Op 15 januari 2017 werd verdachte aangehouden onmiddellijk nadat hij een agent in functie uit het niets met een mes in de hals had gestoken. Op 13 januari 2017 vond een steekincident plaats waarbij een Engelse toerist door een persoon onverhoeds in de borst en hoofd was gestoken. Verdachte kwam bij politie en justitie in beeld als de mogelijke dader van deze steekpartij onder meer omdat het signalement van de dader overeenkwam met het signalement van verdachte.
In de strafzaak moet ook worden beoordeeld of verdachte op 15 januari 2017 tegen een politieagent geweld heeft gebruikt en een agent heeft gespuugd.
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1
poging tot moord dan wel doodslag op hoofdagent [slachtoffer 1] op 15 januari 2017, door hem met een mes in de hals te steken/prikken. Voor het geval de rechtbank dit niet bewezen acht, heeft de officier van justitie de handelingen van verdachte ten laste gelegd als een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
feit 2
belediging van hoofdagent [naam hoofdagent] op 15 januari 2017, door hem in het gezicht te spugen, terwijl [naam hoofdagent] als hoofdagent aan het werk was;
feit 3
wederspannigheid op 15 januari 2017, door zich met geweld te verzetten tegen hoofdagent [slachtoffer 2] , terwijl voornoemde [slachtoffer 2] hierdoor lichamelijk letsel heeft opgelopen
en/of
mishandeling van hoofdagent [slachtoffer 2] ;
feit 4
poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer 3] op 13 januari 2017, door hem met een mes of scherp/puntig voorwerp in zijn hoofd en borst te steken/prikken. Voor het geval de rechtbank dit niet bewezen acht, heeft de officier van justitie de handelingen van verdachte ten laste gelegd als een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en maakt deel uit van dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
feit 1 (steken politieagent op 15 januari 2017)
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft aangevallen. Hij heeft hem met een mes in de hals gestoken, vlakbij de halsslagader. Daarom kan de poging tot doodslag worden bewezen. Er kan niet worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daarom moet hij van de poging tot moord op [slachtoffer 1] worden vrijgesproken.
feit 2 en feit 3 (geweld tegen en bespugen van politieagent)
Uit de verklaringen van de politieagenten blijkt dat verdachte zich bij zijn aanhouding op 15 januari 2017 heeft verzet tegen [slachtoffer 2] en dat hij [naam hoofdagent] in het gezicht heeft gespuugd. Onder feit 3 is ook de mishandeling van [slachtoffer 2] ten laste gelegd. Hiervan moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat hij de opzet had om [slachtoffer 2] te mishandelen.
feit 4 (steken Engelse toerist [slachtoffer 3] op 13 januari 2017)
Hoewel verdachte heeft ontkend, kan bewezen worden dat verdachte ook dit feit heeft gepleegd. Meerdere getuigen hebben een signalement van de dader gegeven. Verdachte voldoet aan dit signalement. Daarnaast is verdachte, zoals hij ter zitting heeft erkend, te zien op camerabeelden vlakbij de plaats van het incident, kort voor en kort nadat de steekpartij heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat het incident met [slachtoffer 3] veel overeenkomsten met het incident met [slachtoffer 1] heeft, waarvan vast staat dat verdachte de dader is. Dit alles maakt dat kan worden bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. Verdachte heeft hierbij het slachtoffer met een mes geraakt, in het hoofd en de borst. Door te steken in kwetsbare delen van het lichaam als deze kan worden bewezen dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 3] te doden. Poging tot doodslag kan daarom worden bewezen. Van de poging tot moord moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld.
4.2.
Standpunt van de verdediging
feit 1 (steken politieagent op 15 januari 2017)
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot moord op [slachtoffer 1] , omdat niet kan worden bewezen dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld.
feit 3 (geweld tegen politieagent)
Voor de wederspannigheid bij aanhouding en/of de mishandeling van [slachtoffer 2] moet ook vrijspraak volgen. Op de camerabeelden van vlak na het steekincident, is te zien dat verdachte op de grond ligt, met agenten bovenop zich. Verdachte lijkt geen bewegingen te maken. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] in het door hem op de dag van het incident opgemaakte proces-verbaal niet heeft verklaard over schoppen of slaan door verdachte. Dit komt pas naar voren in zijn aangifte die hij drie dagen later heeft gedaan. In deze drie dagen kan de herinnering van [slachtoffer 2] zijn aangepast of aangetast.
feit 4 (steken Engelse toerist [slachtoffer 3] op 13 januari 2017)
Er kan niet worden bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. Op de camerabeelden is het steekincident niet te zien. Wel is te zien dat verdachte langs de plek loopt waar – volgens getuigen – het incident plaatsvindt. Pas 51 seconden later breekt er blijkens de camerabeelden op die plek paniek uit. Verdachte liep echter door, hij was toen dus al niet meer in de buurt. De gegeven signalementen zijn niet heel gedetailleerd, zodat hier niet veel waarde aan kan worden gehecht. Bovendien is het een vrij algemeen signalement en is op de camerabeelden te zien dat er meer mensen rondlopen die er zo uit zien. Ten slotte is er geen DNA gevonden van het slachtoffer op de jas van verdachte, terwijl hij op 13 januari en 15 januari 2017 dezelfde jas droeg. Ook op het mes, dat na het incident op 15 januari 2017 in beslag is genomen, is geen DNA van [slachtoffer 3] aangetroffen.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat de dader van het steekincident de opzet had om [slachtoffer 3] van het leven te beroven. Het letsel is beperkt en de wond aan de borst van [slachtoffer 3] past beter bij een worsteling dan bij een bewuste poging om hem daar te steken. Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte degene is die [slachtoffer 3] heeft aangevallen, dan moet vrijspraak volgen voor poging tot doodslag.
Bovendien kan niet worden bewezen dat er met voorbedachten rade is gehandeld. Verdachte moet daarom ook worden vrijgesproken van de poging tot moord op [slachtoffer 3] .
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Het zwaarste verwijt dat verdachte is gemaakt, is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Wil een poging tot moord bewezen worden verklaard, dan dient vast komen te staan dat de dader heeft gehandeld met voorbedachten rade.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Voor het aannemen van voorbedachten rade is vereist dat verdachte gedurende enige tijd heeft kunnen nadenken over zijn voorgenomen daad en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten en ook de verklaring van verdachte geeft hierin geen inzicht. Dit geldt zowel voor feit 1 als feit 4. Daarom zal verdachte van de ten laste gelegde pogingen tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] worden vrijgesproken.
4.3.2.
Oordeel ten aanzien van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , door hem met een mes in zijn hals, nabij de halsslagader, te steken.
4.3.3.
Oordeel ten aanzien van feit 3
Wederspannigheid
De rechtbank is van oordeel dat dit feit kan worden bewezen, op grond van het volgende.
Nadat verdachte verbalisant [slachtoffer 1] heeft gestoken, wordt hij door verbalisant [slachtoffer 2] naar de grond gewerkt. Op de camerabeelden, die op de terechtzitting zijn afgespeeld, is te zien dat verdachte op de grond ligt, met meerdere agenten bovenop hem. De rechtbank is het met de raadsman eens dat op deze beelden niet te zien is dat verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding. Dit betekent echter niet dat dit verzet niet heeft plaatsgevonden. Op het moment dat verdachte en de agenten in beeld komen, heeft het steekincident namelijk al plaatsgevonden en is verdachte al naar de grond gewerkt nadat hij had geweigerd mee te werken aan zijn aanhouding. Het is dus goed te verklaren dat het verzet van verdachte niet op de camerabeelden te zien is, omdat het eerste gedeelte van de aanhouding niet door de camera is geregistreerd.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt dat hij verdachte heeft vastgepakt, dat verdachte hem sloeg en dat zij samen ten val kwamen. Dat [slachtoffer 2] in zijn verklaring van 15 januari 2017 niet heeft opgenomen dat verdachte heeft getrapt en geslagen, terwijl hij dit in verklaringen van 18 januari 2017 en 13 december 2017 wel noemt, is geen reden om aan de betrouwbaarheid van de latere verklaringen van [slachtoffer 2] te twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 2] ook in zijn verklaring van 15 januari 2017 noemt dat verdachte zich verzette tegen de aanhouding.
Mishandeling
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat ook de mishandeling van [slachtoffer 2] kan worden bewezen. Verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding, onder meer door [slachtoffer 2] te slaan en te schoppen. Hoewel verdachte dat vermoedelijk deed om aan zijn aanhouding te ontkomen, wil dat niet zeggen dat hij geen opzet had op het mishandelen van [slachtoffer 2] . Door de wijze waarop verdachte zich heeft verzet, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 2] daarbij bezeert. De opzet van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus zowel op de wederspannigheid als op de mishandeling gericht geweest.
Eendaadse samenloop; geen dubbele bestraffing
De raadsman heeft gewezen op de wettelijke samenloopregeling. In artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat wanneer een feit in meer dan één strafbepaling valt, slechts één van die bepalingen wordt toegepast. In dit geval is het zo dat verdachte bij zijn aanhouding geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] . Dit levert zowel wederspannigheid als mishandeling op. Dit zijn twee verschillende strafbare feiten, terwijl verdachte één keer geweld heeft gebruikt. Op grond van artikel 55 Sr en recente overwegingen daarover van de Hoge Raad [1] , is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van eendaadse samenloop. Concreet betekent dit dat de wederspannigheid en mishandeling als één feit worden beschouwd bij het bepalen van de op te leggen straf, in plaats van als twee aparte feiten.
4.3.4.
Oordeel ten aanzien van feit 4
Voor de beoordeling van feit 4 gaat het allereerst om de vraag of kan worden bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. Als dit het geval is, dan moet de rechtbank beoordelen of sprake is van poging tot doodslag of een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Is verdachte de aanvaller?
Verdachte heeft tot aan de terechtzitting geen verklaring willen afleggen over dit verwijt. Op de terechtzitting op 21 december 2017 heeft verdachte ontkend dat hij de dader is. Verder heeft hij verklaard dat hij op 13 januari 2017 dezelfde jas, broek en schoenen droeg als bij zijn aanhouding op 15 januari 2017.
Camerabeelden
De rechtbank beschikt niet over de bewegende camerabeelden. Wel zijn in het dossier de stilstaande beelden,
stills, van camerabeelden gevoegd. Dit betreffen beelden van de omgeving van Hotel [naam hotel] , de plaats waar het steekincident heeft plaatsgevonden. De
stillszijn van 13 januari 2017 en vallen binnen de periode van 17.49.16 tot 17.54.58 uur. Het incident vindt plaats rond 17.51 uur. Verdachte heeft verklaard dat hij op deze beelden (dossierpagina’s 25 en 26) te zien is en dat hij daar bijna dagelijks liep.
Uit de
stillsvalt het volgende af te leiden.
Om 17.51.58 uur loopt verdachte rustig over straat ter hoogte van [naam hotel] , in de richting van de Sint Jansstraat. Om 17.52.49 uur breekt er paniek uit op de plek waar verdachte (51 seconden eerder) liep. Om 17.53.31 uur loopt verdachte de Sint Jansstraat in, in de richting van de Warmoesstraat. Om 17.54.02 uur loopt er een man naar de portier voor de ingang van [naam hotel] , die herhaaldelijk zijn hand op zijn hoofd houdt. Kennelijk is hij gewond. Dit betreft vermoedelijk slachtoffer [slachtoffer 3] .
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet de dader van het steken kan zijn, omdat hij van [naam hotel] wegloopt (dossierpagina 25) en er vervolgens pas na 51 seconden paniek uitbreekt (dossierpagina 27). De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de
stilldie op dossierpagina 27 te zien is, valt af te leiden dat het steekincident plaatsvindt aan die kant van [naam hotel] , waar verdachte naartoe is gelopen. Dat blijkt uit het feit dat de mensen die kennelijk in paniek weglopen op hun rug te zien zijn en komen uit de richting van waar verdachte heen is gelopen. Het steekincident heeft buiten het camerabereik plaatsgevonden. Het is daarom mogelijk dat verdachte de dader is geweest.
De rechtbank is het op dit punt met de officier van justitie eens. In dit scenario is het wel zo dat het slachtoffer het beeld moet zijn ingelopen, naar [naam hotel] . Hij wordt daar immers om 17.54.02 uur op beelden gezien. Hiervan bevindt zich geen
stillin het dossier. De rechtbank is echter van oordeel dat dit ontbrekende beeld het scenario van de officier van justitie niet uitsluit. Daar komt bij dat getuige [naam getuige] verklaart dat het incident enkele meters voor [naam hotel] plaatsvond, gezien vanuit de richting van de Sint Jansstraat.
Kortom, de rechtbank is het niet met de raadsman eens dat op grond van de camerabeelden kan worden uitgesloten dat verdachte de aanvaller is geweest.
Vaststaat dat hij op het moment van het steekincident in de zeer nabije omgeving van het incident is geweest.
Getuigenverklaringen
Verschillende getuigen hebben een verklaring afgelegd over het steekincident, waaronder [slachtoffer 3] zelf. De getuigen hebben een signalement gegeven van de dader.
De rechtbank stelt vast dat de gegeven signalementen voor een groot gedeelte met elkaar in overeenstemming zijn. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de dader rond de 1.90 meter lang is, dat hij een donkere, driekwart jas draagt, blank is en een bleke huid heeft, een Oost-Europees uiterlijk heeft en ongeveer 25 jaar oud is. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de getuigen elkaar onderling nauwelijks tegenspreken en dat elk van de hiervoor genoemde kenmerken door tenminste twee getuigen is genoemd. De rechtbank stelt ook vast dat al de genoemde kenmerken op verdachte van toepassing zijn. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij 1.96 meter lang is en dat hij een bruine jas droeg. Dit betrof een driekwart jas. Daar komt bij dat [slachtoffer 3] de dader iets heeft horen zeggen in een vreemde taal, hij gokt dat dat in het Pools was. Dit gegeven ondersteunt mede het scenario dat verdachte de dader is, nu verdachte afkomstig is uit Rusland en het Russisch en het Pools, beide Slavische talen, verwant aan elkaar zijn. Goed denkbaar is dat [slachtoffer 3] een uitlating door verdachte in het Russisch heeft opgevat als een uitlating in het Pools. Relevant tenslotte is hier dat ten tijde van het incident verdachte 23 jaar oud was.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen voor een belangrijk deel kunnen bijdragen aan het bewijs dat verdachte de dader is geweest.
De rechtbank acht de camerabeelden en getuigenverklaringen nog niet voldoende om te bewijzen dat verdachte de dader is geweest van het steekincident op 13 januari 2017. Maar door middel van het zogeheten schakelbewijs is er volgens de rechtbank wél voldoende wettig bewijs. De rechtbank legt dat hieronder uit.
Schakelbewijs
Als de feitelijke gang van zaken ten aanzien van twee aparte strafbare feiten heel erg op elkaar lijkt, kan de betrokkenheid van een verdachte bij het ene feit worden gebruikt als bewijs voor het andere feit. Dit wordt schakelbewijs genoemd. Hiervoor is vereist dat er belangrijke overeenkomsten zijn op essentiële punten. In dat geval maakt de gelijke
modus operandi(de handelwijze) het zeer waarschijnlijk dat het ene feit (in dit geval feit 4) op eenzelfde manier heeft plaatsgevonden als het andere feit (in dit geval feit 1).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de feitelijke gang van zaken ten aanzien van feit 1 en feit 4 dusdanig met elkaar overeenstemt, dat het bewijs dat verdachte de dader is van feit 4 mede volgt uit het bewijs voor feit 1. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Beide incidenten hebben plaatsgevonden in de Amsterdamse binnenstad, op ongeveer een kilometer (loopafstand) van elkaar. Het tijdsverloop tussen de incidenten is niet lang, ongeveer 30 uur. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de
modus operandivan beide steekpartijen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont. In beide gevallen vond een onverhoedse aanval plaats, werd een mes gebruikt en was de aanval gericht op de nek en/of het hoofd van het slachtoffer.
Tussenconclusie
Al het voorgaande bij elkaar genomen brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. Dat er geen DNA van [slachtoffer 3] op de jas van verdachte en het mes is aangetroffen, maakt deze conclusie niet anders.
Is er sprake van poging tot doodslag?
De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is van opzet op de dood van [slachtoffer 3] . De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. Verdachte heeft [slachtoffer 3] van achteren, vanuit het niets, met een mes aangevallen. [slachtoffer 3] heeft als gevolg hiervan een steekwond in de borst en een wond in zijn hoofd opgelopen. Deze handeling van verdachte kan, naar uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden gezien dan als handeling met vol opzet op de dood van het slachtoffer.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de als bijlage II aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op 15 januari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) van het leven te beroven, met dat opzet
- naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegelopen en
- zeer dicht op voornoemde [slachtoffer 1] is gaan staan en
- zijn hand naar de hals en/of kaak van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gebracht en
- daarbij eenmaal met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 15 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, [naam hoofdagent] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten met surveillance belast, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [naam hoofdagent] eenmaal in het gezicht te spugen;
feit 3
op 15 januari 2017 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten als hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en belast met het houden van toezicht, door
- met zijn vuist te slaan tegen het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en
- te trappen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en
- wringen in een andere richting dan die waarheen voornoemde [slachtoffer 2] hem trachtte te brengen,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een pijnlijke linkerzijde van de borstkas bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
en
op 15 januari 2017 te Amsterdam een ambtenaar, [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met het houden van toezicht, opzettelijk mishandelend
- met zijn vuist tegen het bovenlichaam heeft geslagen en
- tegen het lichaam heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden;
feit 4
op 13 januari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet
- naar voornoemde [slachtoffer 3] is toegelopen en
- zijn hand(en) naar de nek en het hoofd en de borst van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gebracht en
- daarbij met een mes in het hoofd en de borst van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, met het bevel om hem van overheidswege te verplegen (tbs met dwangverpleging).
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen tbs op te leggen aan verdachte. Hij heeft aangevoerd dat verdachte zegt dat hij een black-out heeft gehad op 15 januari 2017, als gevolg van drugsgebruik. Er is dan ook geen sprake van een oorzaak die met tbs kan worden opgelost. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige geweldsincidenten. Op 13 januari 2017 heeft verdachte, zonder enige aanleiding, [slachtoffer 3] , een volstrekt willekeurig slachtoffer, met een mes in zijn hoofd en borst gestoken. [slachtoffer 3] was als Engelse toerist met vrienden in Amsterdam en moet de schrik van zijn leven hebben gehad. Uit de camerabeelden en getuigenverklaringen blijkt dat na het incident paniek is ontstaan op straat.
Op 15 januari 2017 heeft verdachte [slachtoffer 1] , die aan het werk was als politieagent op het Rembrandtplein, eveneens zonder enige aanleiding in zijn hals gestoken. Verdachte bleef ook daarna agressief door zich bij zijn aanhouding hevig te verzetten tegen verbalisant [slachtoffer 2] en verbalisant [naam hoofdagent] in zijn gezicht te spugen. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 1] verteld dat bij hem de angst toesloeg op het moment dat hij besefte dat hij in zijn hals was gestoken. Hij vreesde voor zijn leven. Het lichamelijke herstel van [slachtoffer 1] heeft enkele weken geduurd, waarbij het niet goed mogelijk was om te eten en te drinken. Bijna een jaar later wordt [slachtoffer 1] nog dagelijks herinnerd aan het incident. Iedere dag ziet hij in de spiegel het ontsierende litteken in zijn nek. Al met al heeft het incident een enorme impact op [slachtoffer 1] gehad. Ook bij zijn collega, [slachtoffer 2] , heeft het incident veel sporen achtergelaten. [slachtoffer 2] heeft zich veel zorgen gemaakt over zijn collega en heeft zich erg onveilig gevoeld die nacht.
Verdachte heeft door te steken een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Ook heeft verdachte gezorgd voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, door tweemaal zonder ook maar enige aanleiding in de drukke binnenstad van Amsterdam iemand met een mes te steken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door drugsgebruik een
black-outheeft gehad op 15 januari 2017. Hij kan zich niet herinneren waarom hij [slachtoffer 1] heeft gestoken. Eerder heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft aangevallen omdat hij als agent deel uitmaakt van ‘het systeem’. Verdachte heeft geen (verder) inzicht gegeven in de redenen waarom hij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Verdachte heeft in Nederland geen strafblad. Uit een uittreksel van het European Criminal Records Information System blijkt dat verdachte wel in Frankrijk en Duitsland voor strafbare feiten is veroordeeld. In Duitsland heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan geweldsincidenten waarbij politieagenten het slachtoffer waren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige geweldsdelicten op 13 en 15 januari 2017. Hoewel de deskundigen verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar hebben beschouwd, rechtvaardigt dit gegeven dat aan verdachte in beginsel een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank zal evenwel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij allereerst acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Belangrijker echter acht de rechtbank, naast de bestraffing van de verdachte voor zijn daden, dat er, gelet op de uitgebrachte rapportages aangaande verdachtes persoonlijkheid en psychische gesteldheid, met name ook wordt gewerkt aan het terugdringen van het aanzienlijke gevaar dat verdachte zich ooit weer schuldig maakt aan ernstige feiten als de onderhavige. Om deze reden zal de rechtbank verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen, zoals hieronder nader uitgelegd. De rechtbank vindt het gelet hierop passend om een gevangenisstraf voor de duur van niet meer dan drie jaren op te leggen.
8.3.2.
Rapportages en tbs-maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapporten over verdachte:
  • een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 18 maart 2017 opgesteld door dr. N. Duits, psychiater;
  • een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 20 maart 2017 opgesteld door drs. P. van Vliet, GZ-psycholoog;
  • een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum van 3 november 2017 (hierna: het PBC-rapport), opgesteld door J.F.M. Strous, psychiater in opleiding, onder supervisie van F.R. Kruisdijk, psychiater, en J. Heerschop, GZ-psycholoog.
Uit deze rapporten blijkt dat verdachte één uur heeft gesproken met psychiater Duits en verdere medewerking aan onderzoeken heeft geweigerd.
Duits concludeert dat het waarschijnlijk is dat verdachte paranoïde psychotisch was ten tijde van de feiten, maar dat dit niet met zekerheid vast te stellen is. In het rapport van Duits staat verder dat de kans op herhaling groot is, gelet op de psychische problematiek van verdachte en het feit dat hij geen afstand lijkt te nemen van zijn handelen op 15 januari 2017. Hij heeft een haat naar ‘het systeem’ en lijkt zijn geweld tegen een politieagent gerechtvaardigd te vinden. Duits doet, evenals psycholoog Van Vliet, de aanbeveling dat verdachte wordt geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Die observatie heeft vervolgens plaatsgevonden.
Uit het PBC-rapport is de rechtbank het volgende gebleken. Verdachte heeft weliswaar zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd, maar mede doordat de onderzoekers beschikken over de onderzoeken van een Duitse psychiater en psycholoog – die verdachte naar aanleiding van de geweldsincidenten in Duitsland eerder hebben onderzocht – is het wel mogelijk om tot diagnostische conclusies te komen. De Duitse rapporten dateren van 31 augustus 2016 en van 2 september 2016. Uit deze rapporten komt naar voren dat verdachte in ieder geval sinds april 2016 last heeft van psychotische episodes. In Duitsland werd tijdens een crisisopname eerst paranoïde schizofrenie vastgesteld. Tijdens die crisisopname vertelde verdachte onder meer dat stemmen hem opdracht gaven anderen aan te vallen en dat Interpol iets in zijn oor had geplaatst. Later meenden onderzoekers dat sprake was geweest van een amfetamine psychose. In het huidige onderzoek komen de onderzoekers van het PBC tot de conclusie dat sprake is van terugkerende psychotische episodes. Die ontstaan niet alleen onder invloed van drugs, omdat gebleken is dat verdachte ook ontregelt als hij (al langere tijd) geen drugs gebruikt. De agitatie en het agressieve gedrag bleven namelijk ook tijdens detentie langdurig bestaan. Deze symptomen verbleekten bovendien na het innemen van antipsychotische medicatie en vlamden weer op zodra verdachte de inname staakte. De beschreven ‘psychotische kwetsbaarheid’ en de daaruit voortvloeiende psychotische episodes worden gezien als een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die geclassificeerd wordt als een ‘ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis’.
Nu verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt, kan er geen uitspraak worden gedaan over het wel of niet bestaan van een persoonlijkheidsstoornis.
De onderzoekers zijn van mening dat de ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig was bij verdachte tijdens het plegen van de feiten. Er was op dat moment sprake van een psychotische episode. Verdachte maakte op 15 januari 2017 op omstanders en de politie een verwarde indruk, had last van stemmingswisselingen, was achterdochtig en vertoonde agressief gedrag naar de omgeving. Het patroon van achterdocht, agitatie en agressie bleef voortduren tot verdachte zes weken daarna werd ingesteld op dwangmedicatie met antipsychotica. Het tijdsbestek tussen het incident op 13 en 15 januari 2017 is zo kort, dat onderbouwd kan worden dat verdachte ook bij het eerste feit onder invloed van een psychose verkeerde. De stoornis heeft volgens onderzoekers in ieder geval in aanzienlijke mate doorgewerkt in alle feiten die hem ten laste zijn gelegd. Daarom adviseren de onderzoekers om verdachte de feiten tenminste in een verminderde mate toe te rekenen.
In het onderzoek is niet voldoende duidelijk geworden of bijvoorbeeld sprake was van imperatieve hallucinaties (stemmen die hem opdracht gaven de slachtoffers neer te steken) of paranoïde wanen (het idee dat de slachtoffers hem kwaad wilden doen). Als er meer kennis zou zijn over wat verdachte heeft bewogen om op deze manier te handelen (meer kennis over zijn ‘psychotisch gekleurde drijfveren’), is het denkbaar dat geadviseerd zou worden de feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De onderzoekers zijn verder van mening dat sprake is van een hoge kans op recidive in een soortgelijk geweldsdelict. Verdachte is al langer bekend met onvoorspelbaar agressief gedrag naar zijn omgeving. Een langdurige behandeling binnen een klinisch gesloten setting is vereist om verdachte te stabiliseren en zelfinzicht te laten verwerven. Aangezien verdachte tijdens het onderzoek oninvoelbaar op onderzoekers overkwam, hij bekend is met forse agitatie en agressie in detentie en de delicten die hij heeft gepleegd samengingen met verward, agressief en oninvoelbaar gedrag, is een hoog beveiligingsniveau vereist. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zoals bedoeld in artikel 37 Sr biedt niet voldoende zekerheid met betrekking tot vermindering van het recidiverisico, omdat een dergelijke opname relatief kort duurt en het te verwachten is dat verdachte niet (goed) zal meewerken aan het innemen van medicatie en het volgen van therapie. Oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging is dan ook nodig om het recidiverisico te verminderen tot een verantwoord niveau.
De rechtbank neemt de conclusies van deze rapporten over en volgt het advies.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de raadsman dat verdachte op 15 januari 2017 een
black-outheeft gehad die is veroorzaakt door gebruik van harddrugs. Bij verdachte is namelijk vlak na het incident bloed afgenomen. In het bloedonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van harddrugs.
Uit de rapporten blijkt van een aanzienlijk herhalingsgevaar. Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en hetgeen is gebleken over de persoon van verdachte, acht de rechtbank het niet verantwoord om verdachte in de maatschappij te laten terugkeren zonder dat dit herhalingsgevaar in ieder geval in belangrijke mate is verminderd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het herhalingsgevaar op een minder vergaande manier te beperken dan door oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Dat komt doordat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan onderzoeken en bovendien ter terechtzitting heeft gezegd geen medicijnen nodig te hebben.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande te worden ter beschikking gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien de bewezen geachte feiten 1, 3 en 4 misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de onder 1, 3 en 4 bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding om overeenkomstig artikel 37b Sr een advies uit te brengen omtrent het tijdstip waarop de tbs-maatregel met dwangverpleging dient aan te vangen. Dit betekent dat de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal ingaan op het moment dat de gevangenisstraf is ondergaan.

9.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , vordert € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding (smartengeld).
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 15.000,00 redelijk is. De raadsman heeft verzocht om een lager bedrag aan schadevergoeding toe te kennen dan wat is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht. Dat blijkt uit de bewezenverklaring van feit 1 primair. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van die schade, omdat hij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de hoogte van die schade naar billijkheid vaststellen.
De steekpartij heeft zowel lichamelijk als geestelijk veel impact op [slachtoffer 1] gehad. De rechtbank houdt hier rekening mee. De rechtbank houdt ook rekening met vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. De officier van justitie heeft twee voorbeelden van vergelijkbare zaken genoemd. In deze beide zaken is € 12.500,00 aan schadevergoeding toegewezen. De rechtbank sluit bij deze voorbeelden aan en begroot de immateriële schadevergoeding in dit geval op € 12.500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit houdt in dat hij eventueel via een procedure bij de burgerlijke rechter kan proberen het resterende gedeelte van de vordering op verdachte te verhalen.
9.2.
Benadeelde partij [naam hoofdagent]
De benadeelde partij, [naam hoofdagent] , vordert € 200,00 aan immateriële schadevergoeding.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde € 200,00 dient te worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht om [naam hoofdagent] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat er geen sprake is van geestelijk letsel of een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van de persoon. Dit is vereist om een bedrag aan smartengeld te kunnen toewijzen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht. Dat blijkt uit de bewezenverklaring van feit 2. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van die schade, omdat hij als gevolg van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is daarvoor niet vereist dat sprake is van geestelijk letsel of een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van een persoon. De rechtbank bepaalt de hoogte van de schadevergoeding op grond van wat redelijk en billijk is. Daarbij houdt de rechtbank rekening met schadevergoedingen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van € 200,00 geheel wordt toegewezen.
9.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij, [slachtoffer 2] , vordert € 500,00 aan immateriële schadevergoeding.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
Volgens de officier van justitie dient het gevorderde bedrag van € 500,00 te worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht om [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte vrijgesproken moet worden van feit 3. De raadsman heeft, voor het geval verdachte niet van feit 3 wordt vrijgesproken, verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht. Dat blijkt uit de bewezenverklaring van feit 3. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van die schade, omdat hij als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de bewezenverklaring volgt dat verdachte zich met geweld tegen de aanhouding door [slachtoffer 2] heeft verzet en [slachtoffer 2] heeft mishandeld. [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting toegelicht welk letsel hij hierdoor heeft opgelopen. De rechtbank vindt dat de vordering van [slachtoffer 2] daarmee voldoende is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 500,00 redelijk is en wijst de vordering dan ook geheel toe.
9.4.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [naam hoofdagent] en [slachtoffer 2] hebben alle drie verzocht om het bedrag aan schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente. Daarnaast hebben zij alle drie verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Wettelijke rente
De rechtbank zal bepalen dat alle drie de toegewezen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente. Daarbij moet worden gerekend vanaf het moment dat de schade is ontstaan, namelijk 15 januari 2017.
Schadevergoedingsmaatregelen
Wanneer een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, betekent dit dat een benadeelde partij niet zelf het toegewezen bedrag bij de verdachte hoeft te incasseren. De benadeelde partij ontvangt het toegewezen bedrag van de Staat en de Staat zal vervolgens proberen om het bedrag bij de verdachte te verhalen. Daarbij heeft de Staat de mogelijkheid om de verdachte in hechtenis te nemen, wanneer deze niet betaalt.
De rechtbank acht het in alle drie de zaken onwenselijk dat de benadeelde partijen zich bezig moeten houden met het incasseren van het toegewezen smartengeld. De rechtbank zal dan ook ten aanzien van alle drie de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 180, 181, 266, 267, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 4 primair
‘poging tot doodslag, meermalen gepleegd’
ten aanzien van feit 2
‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’
ten aanzien van feit 3
‘eendaadse samenloop van
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
en
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
DRIE (3) JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt
verpleegd.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1] ,wonende te [plaats] , toe tot
€ 12.500,00(zegge: twaalfduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
15 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen € 12.500,00 (zegge: twaalfduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 97 (zevenennegentig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam hoofdagent] ,wonende te [plaats] , toe tot
€ 200,00(zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam hoofdagent] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam hoofdagent] aan de Staat te betalen € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2] ,wonende te [plaats] , toe tot
€ 500,00(zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2018.

Voetnoten

1.Zie HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1114.