4.3.3.Oordeel ten aanzien van feit 3
Wederspannigheid
De rechtbank is van oordeel dat dit feit kan worden bewezen, op grond van het volgende.
Nadat verdachte verbalisant [slachtoffer 1] heeft gestoken, wordt hij door verbalisant [slachtoffer 2] naar de grond gewerkt. Op de camerabeelden, die op de terechtzitting zijn afgespeeld, is te zien dat verdachte op de grond ligt, met meerdere agenten bovenop hem. De rechtbank is het met de raadsman eens dat op deze beelden niet te zien is dat verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding. Dit betekent echter niet dat dit verzet niet heeft plaatsgevonden. Op het moment dat verdachte en de agenten in beeld komen, heeft het steekincident namelijk al plaatsgevonden en is verdachte al naar de grond gewerkt nadat hij had geweigerd mee te werken aan zijn aanhouding. Het is dus goed te verklaren dat het verzet van verdachte niet op de camerabeelden te zien is, omdat het eerste gedeelte van de aanhouding niet door de camera is geregistreerd.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt dat hij verdachte heeft vastgepakt, dat verdachte hem sloeg en dat zij samen ten val kwamen. Dat [slachtoffer 2] in zijn verklaring van 15 januari 2017 niet heeft opgenomen dat verdachte heeft getrapt en geslagen, terwijl hij dit in verklaringen van 18 januari 2017 en 13 december 2017 wel noemt, is geen reden om aan de betrouwbaarheid van de latere verklaringen van [slachtoffer 2] te twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 2] ook in zijn verklaring van 15 januari 2017 noemt dat verdachte zich verzette tegen de aanhouding.
Mishandeling
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat ook de mishandeling van [slachtoffer 2] kan worden bewezen. Verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding, onder meer door [slachtoffer 2] te slaan en te schoppen. Hoewel verdachte dat vermoedelijk deed om aan zijn aanhouding te ontkomen, wil dat niet zeggen dat hij geen opzet had op het mishandelen van [slachtoffer 2] . Door de wijze waarop verdachte zich heeft verzet, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 2] daarbij bezeert. De opzet van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus zowel op de wederspannigheid als op de mishandeling gericht geweest.
Eendaadse samenloop; geen dubbele bestraffing
De raadsman heeft gewezen op de wettelijke samenloopregeling. In artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat wanneer een feit in meer dan één strafbepaling valt, slechts één van die bepalingen wordt toegepast. In dit geval is het zo dat verdachte bij zijn aanhouding geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] . Dit levert zowel wederspannigheid als mishandeling op. Dit zijn twee verschillende strafbare feiten, terwijl verdachte één keer geweld heeft gebruikt. Op grond van artikel 55 Sr en recente overwegingen daarover van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van eendaadse samenloop. Concreet betekent dit dat de wederspannigheid en mishandeling als één feit worden beschouwd bij het bepalen van de op te leggen straf, in plaats van als twee aparte feiten.
4.3.4.Oordeel ten aanzien van feit 4
Voor de beoordeling van feit 4 gaat het allereerst om de vraag of kan worden bewezen dat verdachte degene is die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. Als dit het geval is, dan moet de rechtbank beoordelen of sprake is van poging tot doodslag of een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Is verdachte de aanvaller?
Verdachte heeft tot aan de terechtzitting geen verklaring willen afleggen over dit verwijt. Op de terechtzitting op 21 december 2017 heeft verdachte ontkend dat hij de dader is. Verder heeft hij verklaard dat hij op 13 januari 2017 dezelfde jas, broek en schoenen droeg als bij zijn aanhouding op 15 januari 2017.
Camerabeelden
De rechtbank beschikt niet over de bewegende camerabeelden. Wel zijn in het dossier de stilstaande beelden,
stills, van camerabeelden gevoegd. Dit betreffen beelden van de omgeving van Hotel [naam hotel] , de plaats waar het steekincident heeft plaatsgevonden. De
stillszijn van 13 januari 2017 en vallen binnen de periode van 17.49.16 tot 17.54.58 uur. Het incident vindt plaats rond 17.51 uur. Verdachte heeft verklaard dat hij op deze beelden (dossierpagina’s 25 en 26) te zien is en dat hij daar bijna dagelijks liep.
Uit de
stillsvalt het volgende af te leiden.
Om 17.51.58 uur loopt verdachte rustig over straat ter hoogte van [naam hotel] , in de richting van de Sint Jansstraat. Om 17.52.49 uur breekt er paniek uit op de plek waar verdachte (51 seconden eerder) liep. Om 17.53.31 uur loopt verdachte de Sint Jansstraat in, in de richting van de Warmoesstraat. Om 17.54.02 uur loopt er een man naar de portier voor de ingang van [naam hotel] , die herhaaldelijk zijn hand op zijn hoofd houdt. Kennelijk is hij gewond. Dit betreft vermoedelijk slachtoffer [slachtoffer 3] .
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet de dader van het steken kan zijn, omdat hij van [naam hotel] wegloopt (dossierpagina 25) en er vervolgens pas na 51 seconden paniek uitbreekt (dossierpagina 27). De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de
stilldie op dossierpagina 27 te zien is, valt af te leiden dat het steekincident plaatsvindt aan die kant van [naam hotel] , waar verdachte naartoe is gelopen. Dat blijkt uit het feit dat de mensen die kennelijk in paniek weglopen op hun rug te zien zijn en komen uit de richting van waar verdachte heen is gelopen. Het steekincident heeft buiten het camerabereik plaatsgevonden. Het is daarom mogelijk dat verdachte de dader is geweest.
De rechtbank is het op dit punt met de officier van justitie eens. In dit scenario is het wel zo dat het slachtoffer het beeld moet zijn ingelopen, naar [naam hotel] . Hij wordt daar immers om 17.54.02 uur op beelden gezien. Hiervan bevindt zich geen
stillin het dossier. De rechtbank is echter van oordeel dat dit ontbrekende beeld het scenario van de officier van justitie niet uitsluit. Daar komt bij dat getuige [naam getuige] verklaart dat het incident enkele meters voor [naam hotel] plaatsvond, gezien vanuit de richting van de Sint Jansstraat.
Kortom, de rechtbank is het niet met de raadsman eens dat op grond van de camerabeelden kan worden uitgesloten dat verdachte de aanvaller is geweest.
Vaststaat dat hij op het moment van het steekincident in de zeer nabije omgeving van het incident is geweest.
Getuigenverklaringen
Verschillende getuigen hebben een verklaring afgelegd over het steekincident, waaronder [slachtoffer 3] zelf. De getuigen hebben een signalement gegeven van de dader.
De rechtbank stelt vast dat de gegeven signalementen voor een groot gedeelte met elkaar in overeenstemming zijn. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de dader rond de 1.90 meter lang is, dat hij een donkere, driekwart jas draagt, blank is en een bleke huid heeft, een Oost-Europees uiterlijk heeft en ongeveer 25 jaar oud is. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de getuigen elkaar onderling nauwelijks tegenspreken en dat elk van de hiervoor genoemde kenmerken door tenminste twee getuigen is genoemd. De rechtbank stelt ook vast dat al de genoemde kenmerken op verdachte van toepassing zijn. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij 1.96 meter lang is en dat hij een bruine jas droeg. Dit betrof een driekwart jas. Daar komt bij dat [slachtoffer 3] de dader iets heeft horen zeggen in een vreemde taal, hij gokt dat dat in het Pools was. Dit gegeven ondersteunt mede het scenario dat verdachte de dader is, nu verdachte afkomstig is uit Rusland en het Russisch en het Pools, beide Slavische talen, verwant aan elkaar zijn. Goed denkbaar is dat [slachtoffer 3] een uitlating door verdachte in het Russisch heeft opgevat als een uitlating in het Pools. Relevant tenslotte is hier dat ten tijde van het incident verdachte 23 jaar oud was.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen voor een belangrijk deel kunnen bijdragen aan het bewijs dat verdachte de dader is geweest.
De rechtbank acht de camerabeelden en getuigenverklaringen nog niet voldoende om te bewijzen dat verdachte de dader is geweest van het steekincident op 13 januari 2017. Maar door middel van het zogeheten schakelbewijs is er volgens de rechtbank wél voldoende wettig bewijs. De rechtbank legt dat hieronder uit.
Schakelbewijs
Als de feitelijke gang van zaken ten aanzien van twee aparte strafbare feiten heel erg op elkaar lijkt, kan de betrokkenheid van een verdachte bij het ene feit worden gebruikt als bewijs voor het andere feit. Dit wordt schakelbewijs genoemd. Hiervoor is vereist dat er belangrijke overeenkomsten zijn op essentiële punten. In dat geval maakt de gelijke
modus operandi(de handelwijze) het zeer waarschijnlijk dat het ene feit (in dit geval feit 4) op eenzelfde manier heeft plaatsgevonden als het andere feit (in dit geval feit 1).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de feitelijke gang van zaken ten aanzien van feit 1 en feit 4 dusdanig met elkaar overeenstemt, dat het bewijs dat verdachte de dader is van feit 4 mede volgt uit het bewijs voor feit 1. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Beide incidenten hebben plaatsgevonden in de Amsterdamse binnenstad, op ongeveer een kilometer (loopafstand) van elkaar. Het tijdsverloop tussen de incidenten is niet lang, ongeveer 30 uur. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de
modus operandivan beide steekpartijen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont. In beide gevallen vond een onverhoedse aanval plaats, werd een mes gebruikt en was de aanval gericht op de nek en/of het hoofd van het slachtoffer.
Tussenconclusie
Al het voorgaande bij elkaar genomen brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft aangevallen. Dat er geen DNA van [slachtoffer 3] op de jas van verdachte en het mes is aangetroffen, maakt deze conclusie niet anders.
Is er sprake van poging tot doodslag?
De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is van opzet op de dood van [slachtoffer 3] . De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. Verdachte heeft [slachtoffer 3] van achteren, vanuit het niets, met een mes aangevallen. [slachtoffer 3] heeft als gevolg hiervan een steekwond in de borst en een wond in zijn hoofd opgelopen. Deze handeling van verdachte kan, naar uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden gezien dan als handeling met vol opzet op de dood van het slachtoffer.