ECLI:NL:RBAMS:2018:9328

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
AMS 17/7347
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrouwbaarheid van leidinggevende in particuliere beveiligingsorganisatie en intrekking vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de minister voor Rechtsbescherming. De zaak betreft de intrekking van de vergunning van [eiser 1] voor het in stand houden van een particuliere beveiligingsorganisatie en de toestemming voor [eiser 2] om leiding te geven aan deze organisatie. De minister had deze besluiten genomen op basis van de veronderstelling dat [eiser 2] in criminele kringen verkeert, wat zijn betrouwbaarheid als leidinggevende in twijfel trok. De rechtbank oordeelde dat de minister zich niet in redelijkheid op dit standpunt kon stellen, omdat er onvoldoende bewijs was dat [eiser 2] daadwerkelijk in criminele kringen verkeert. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen aanleiding zag om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit niet was onderbouwd. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.002,- en bepaalde dat het door eisers betaalde griffierecht van € 333,- vergoed moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7347

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2012 in de zaak tussen

[eiser 1] , te Amsterdam, en [eiser 2] , te Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. J.F.H. Molema),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Schonenberg-Zwanenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan [eiser 1] verleende vergunning voor het in stand houden van een particuliere beveiligingsorganisatie en de aan [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) verleende toestemming om leiding te mogen geven aan [eiser 1] ingetrokken.
Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 18 januari 2018 (met zaaknummer AMS 17/7345) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat uitspraak op het beroep is gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft stukken overgelegd en met betrekking tot een aantal van die stukken een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. Bij beslissing van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank in een andere samenstelling op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de beperkte kennisneming gerechtvaardigd te achten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. [eiser 2] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. C.F.M. van der Meij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
[eiser 2] heeft de rechtbank ter zitting toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van de hierboven genoemde stukken uitspraak te doen.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met nummer AMS 18/288. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Wat is er voorafgegaan aan deze procedure?
1. [eiser 2] is lid van [club naam] . Tot voor kort was [eiser 2] ook ‘Sergeant at Arms’ bij [club naam] . [eiser 2] is naar eigen zeggen al 18 jaar beveiliger. Hij is tevens eigenaar van de particuliere beveiligingsorganisatie [eiser 1] .
2. Bij besluit van 23 december 2014 is aan [eiser 1] vergunning verleend om vanaf 1 januari 2015 voor de duur van vijf jaar een particuliere beveiligingsorganisatie in stand te houden. In datzelfde besluit is aan [eiser 2] vanaf 1 januari 2015 voor de duur van vijf jaar toestemming verleend om leiding te mogen geven aan [eiser 1] .
3. Op 17 mei 2015 heeft de korpschef van de Nationale Politie in een ambtsbericht aan verweerder meegedeeld, samengevat, dat er aanwijzingen zijn dat [eiser 2] in criminele kringen verkeert.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan [eiser 1] verleende vergunning en de aan [eiser 2] verleende toestemming ingetrokken. Volgens verweerder verkeert [eiser 2] in kringen waarbinnen geweld of bedreiging met geweld niet wordt geschuwd. De integriteit van [eiser 2] is daarom niet meer boven iedere twijfel verheven en hij is niet langer voldoende betrouwbaar als leidinggevende van een beveiligingsorganisatie, aldus verweerder.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Het standpunt van eisers
6. Eisers hebben in beroep – samengevat – het volgende aangevoerd. [club naam] is geen Outlaw Motorcycle Gang (OMG) of een MotorClub (MC) en ook geen supportclub van de Hells Angels. [club naam] is een vriendengroep met een gedeelde passie voor motoren. Het is eisers niet duidelijk waarop verweerder baseert dat andere leden van [club naam] strafrechtelijke antecedenten hebben. [eiser 2] was daar in elk geval niet van op de hoogte en hoefde daar ook niet van op de hoogte te zijn. Eisers vinden verder dat verweerder ten onrechte waarde blijft hechten aan de huiszoeking in 2015. De toen aangetroffen hennep behoorde niet toe aan [club naam] . Eisers stellen dat er geen reden is om te twijfelen aan de integriteit en betrouwbaarheid van [eiser 2] . Verweerder blijft ook ten onrechte veel waarde hechten aan het dragen van de louter symbolische patch ‘Sergeant at Arms’ en de colors.
Het standpunt van verweerder
7. In beroep handhaaft verweerder zijn standpunt dat [eiser 2] onvoldoende betrouwbaar is om als leidinggevende van een beveiligingsorganisatie te werken en om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, omdat [eiser 2] in criminele kringen verkeert. Volgens verweerder kiezen [eiser 2] , voormalig ‘Sergeant at Arms’ van [club naam] , en drie andere medewerkers van [eiser 1] er vrijwillig voor om in hun vrije tijd om te gaan met personen die strafbare feiten plegen of hebben gepleegd (leden van [club naam] ). Verder is volgens verweerder [club naam] een supportclub van de Hells Angels [1] en onderhoudt [eiser 2] nauwe contacten met leden van de Hells Angels. Hierdoor kan het aanzien en de goede reputatie van de beveiligingsbranche worden geschaad.
Het wettelijk kader
8. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
De beoordeling door de rechtbank
Het toetsingskader
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] komt Onze Minister beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (hierna: de Beleidsregels) aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat Onze Minister als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
Verkeert [eiser 2] in criminele kringen?
De leden van [club naam]
10. Verweerder heeft in beroep verwezen naar een geanonimiseerd overzicht met als titel ‘ [club naam] Amsterdam overzicht antecedenten afgelopen 8 jaar per lid (peildatum 9 augustus 2018)’ (hierna: het overzicht) [3] . Uit het overzicht blijkt volgens verweerder dat het merendeel van de leden van [club naam] strafrechtelijke antecedenten heeft voor geweldsmisdrijven en drugsgerelateerde delicten. De rechtbank constateert dat uit het overzicht niet blijkt wie deze negen personen zijn. Voor de rechtbank is nu dus niet na te gaan of deze personen ook lid zijn van [club naam] . De rechtbank is daarom van oordeel dat het overzicht, zonder aanvullende informatie, geen grondslag biedt voor de stelling van verweerder dat veel leden van [club naam] strafrechtelijke antecedenten hebben. Verweerder heeft geen andere stukken overgelegd die deze stelling kunnen onderbouwen. Het verwijt dat [eiser 2] verkeert in kringen van mensen met strafrechtelijke antecedenten is daarom niet komen vast te staan.
Is [club naam] een supportclub van de Hells Angels?
11. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende feitelijke gegevens heeft aangedragen om tot de conclusie te komen dat [club naam] een supportclub is van de Hells Angels. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de korpschef in de zaak AMS 18/288 vertrouwelijk overgelegde notulen van het ‘Westelijk overleg gehouden bij Road Knights MC d.d. 09-03-16’. Verweerder heeft ook op de zitting naar de inhoud van die stukken verwezen. De inhoud van deze notulen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat [club naam] een supportclub is van de Hells Angels. Uit de notulen blijkt slechts dat namens [club naam] iemand aanwezig was bij het overleg. Ook uit de door de korpschef in de zaak AMS 18/288 bij zijn verweerschrift van 12 oktober 2018 overgelegde productie 7 (‘Intimidatie door verstoring openbare weg tijdens begrafenis’ en ‘Hells Angels en supportclubs op choppershow’), waar ook verweerder naar heeft verwezen, blijkt slechts dat leden van [club naam] aanwezig waren bij respectievelijk de begrafenis en de choppershow, maar hieruit blijkt niet dat [club naam] een supportclub is van de Hells Angels. Hetgeen de Korpschef in dit verband heeft aangevoerd met betrekking tot de soortgelijke uiterlijke presentatie van [club naam] als de Hells Angels, de bij de Hells Angels opgerolde hennepplantage en het commentaar over de aangetroffen hennep van een woordvoerder van [club naam] zijn, ook wanneer deze omstandigheden in samenhang worden bezien, onvoldoende voor de conclusie dat [club naam] als een supportclub van de Hells Angels is aan te merken.
Contacten met leden van de Hells Angels
12. Verweerder heeft in beroep, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, foto’s en waarnemingen overgelegd. De rechtbank heeft kennis genomen van deze foto’s en waarnemingen. Niet in geschil is dat er wel eens contact is tussen leden van [club naam] en leden van de Hells Angels. Zo heeft [eiser 2] ter zitting verklaard dat hij connecties heeft met leden van de Hells Angels. Uit de door verweerder overgelegde waarnemingen en foto’s blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de personen met wie [eiser 2] of andere leden van [club naam] contact hebben gehad een strafblad hebben of van wie aannemelijk is dat zij betrokken zijn (geweest) bij strafbare feiten. Het enkele feit dat [eiser 2] of andere leden van [club naam] contact hebben met personen die lid zijn van de Hells Angels is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat [eiser 2] in criminele kringen verkeert.
13. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 10, 11 en 12 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser 2] in criminele kringen verkeert.
Oproepen getuige
14. De gemachtigde van eisers heeft de rechtbank verzocht om de heer [naam] op te roepen als getuige. Reeds omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser 2] in criminele kringen verkeert, ziet de rechtbank geen aanleiding [naam] in deze procedure alsnog als getuige te horen.
Conclusie
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op al het bovenstaande, in het bestreden besluit niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [eiser 2] onvoldoende betrouwbaar is om als leidinggevende van een beveiligingsorganisatie te werken en om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder aan de hand van de feiten en omstandigheden opnieuw moet oordelen over de betrouwbaarheid van [eiser 2] . Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
17. Eisers hebben de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door hen geleden schade. Omdat eisers de door hen geleden schade niet hebben onderbouwd, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mr. R. Hirzalla en mr. J.T. Kruis, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.A.V. van Kleef, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) is het verboden zonder vergunning van Onze Minister door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden te verrichten of aan te bieden.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wpbr wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager of van de personen die het beleid van de aanvrager bepalen, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 6 tot en met 10 gestelde regels en ook overigens zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, wordt de toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Wpbr kan Onze Minister een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, intrekken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de vergunning zou zijn geweigerd, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de vergunning werd verleend of indien een beveiligingsorganisatie of recherchebureau handelt in strijd met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.
In paragraaf 2.2 van de Beleidsregels staat, onder andere, vermeld dat voor leidinggevend personeel een extra, ministeriële, controle plaatsvindt. Deze wordt gerechtvaardigd doordat de leidinggevende de mogelijkheid heeft het functioneren van het personeel en het bedrijf te beïnvloeden. Hij kan het personeel in het kader van de uitoefening van de functie aanwijzingen en opdrachten geven. Een vergunning zal pas verleend kunnen worden als ook
toestemming voor de leidinggevende wordt verleend. Zonder leiding kan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau niet functioneren. Bij de toets van de
leidinggevende zullen de betrouwbaarheid en bekwaamheid van de betrokken persoon
worden beoordeeld.
Op grond van paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels wordt de toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wpbr onthouden indien op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
In paragraaf 2.3 wordt verder vermeld dat van het bepaalde onder c sprake zal zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.
In geval van aanwijzingen dat de aanvrager verkeert in kringen waarbinnen (dreiging met) geweld niet wordt geschuwd, dan wel indicaties die wijzen in de richting van betrokkenheid van aanvrager bij enige vorm van afpersing, drugshandel of andere zware (georganiseerde) criminaliteit dan wel het verkeren door hem in (zware) criminele kringen, kan er eveneens aanleiding zijn aan te nemen dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten. In het geval er een vermoeden bestaat dat de betrokkene verkeert in criminele kringen dient dit vermoeden recent en objectief bepaalbaar te zijn op grond van de onderliggende politiegegevens. Daarbij moet worden bedacht dat betrokkene zoveel mogelijk de gelegenheid moet krijgen zich te verweren tegen de tegen hem bestaande bedenkingen.

Voetnoten

1.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar hetgeen de korpschef heeft aangevoerd en overgelegd in de zaak AMS 18/288.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2302.
3.Zie productie 1 bij het verweerschrift van 12 oktober 2018 in de zaak AMS 18/2419 (P. Bording). Partijen hebben verzocht dit stuk ook te betrekken in deze procedure.