ECLI:NL:RBAMS:2018:9293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
AMS 17/3909
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank na niet-naleving meldplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, woonachtig in België, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB) over de herziening van kinderbijslag en de terugvordering van teveel ontvangen bedragen. Eiser ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen, maar de SVB heeft vastgesteld dat eiser in de periode van het vierde kwartaal van 2014 tot en met het tweede kwartaal van 2015 niet aan de voorwaarden voldeed om kinderbijslag te ontvangen, omdat hij niet onderworpen was aan de Nederlandse loonbelasting. Eiser had een detacheringsverklaring voor zijn werk bij Deloitte, maar deze was verlopen en hij had zijn wijziging in omstandigheden niet tijdig gemeld aan de SVB.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in de periode in geding loonbelasting heeft afgedragen. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen, en de rechtbank concludeert dat de SVB terecht de kinderbijslag heeft herzien en het bedrag van € 1.232,01 heeft teruggevorderd. Daarnaast is aan eiser een boete van € 410,67 opgelegd wegens het niet nakomen van de meldplicht. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van opzet of grove schuld aan de kant van eiser, maar dat de boete terecht is opgelegd op basis van de wetgeving.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de SVB om de kinderbijslag te herzien en de terugvordering door te zetten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3909

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Procesverloop

Met het besluit van 26 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij in totaal € 1.232,01 moet terugbetalen. Dit bedrag bestaat uit de teveel op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen kinderbijslag en een boete.
Met het besluit van 26 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere bewijsstukken in te dienen.
Eiser heeft op 21 september 2018 een schriftelijke reactie (met bijlagen) ingediend. Verweerder heeft hierop op 23 oktober 2018 schriftelijk gereageerd.
Eiser heeft op 19 november 2018 wederom een schriftelijke reactie ingediend.
Nadat eiser noch verweerder expliciet kenbaar heeft gemaakt op een nadere zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek op 4 december 2018 gesloten.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1.
Eiser ontving op grond van de AKW kinderbijslag ten behoeve van zijn dochter [naam 1] en zoon [naam 2] .
1.2.
Aan eiser is op grond van artikel 9 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika een detacheringsverklaring afgegeven voor Deloitte Belastingadviseurs B.V. (hierna: Deloitte). Deze detacheringsverklaring was geldig van 16 juli 2012 tot 16 juli 2015. Op grond van die verklaring bleef in die periode de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op eiser van toepassing en behield eiser zijn recht op kinderbijslag.
1.3.
Eiser ontving met ingang van het vierde kwartaal van 2014 alleen nog kinderbijslag ten behoeve van zijn zoon, omdat zijn dochter de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
1.4.
Om na te gaan of eiser in Nederland werkt volgens de regels van de AKW en is onderworpen aan de loonbelasting in Nederland, heeft verweerder informatie opgevraagd bij eiser, bij het bedrijf waarvan eiser heeft aangegeven daar werkzaam te zijn en bij verschillende Belgische en Nederlandse (overheids)instanties.
1.5.
Met het besluit van 25 juli 2016 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij vanaf het vierde kwartaal van 2014 geen kinderbijslag meer krijgt. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser een detacheringsverklaring had tot 16 juli 2015, maar dat hij sinds 1 september 2014 niet meer voor Deloitte werkt.
1.6.
Met een brief van dezelfde datum is aan eiser medegedeeld dat hij € 821,34 te veel kinderbijslag heeft ontvangen en dat hij dit moet terugbetalen. Ook is het voornemen bekendgemaakt hem een boete op te leggen, omdat hij niet (tijdig) heeft doorgegeven per 1 september 2014 niet meer voor Deloitte te werken.
1.7.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij in totaal € 1.232,01 moet terugbetalen aan verweerder. Dit bedrag bestaat uit de teveel ontvangen kinderbijslag tot een bedrag van € 821,34 en een boete van € 410,67.
1.8.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daaraan is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De detacheringsverklaring was geldig tot 16 juli 2015, maar eiser is al per 31 augustus 2014 uit dienst getreden bij Deloitte en niet is gebleken dat hij aansluitend verzekerd is gebleven in Nederland. Die wijziging heeft eiser niet tijdig doorgegeven. Eiser heeft daardoor vanaf het vierde kwartaal van 2014 tot en met het tweede kwartaal van 2015 € 821,34 te veel kinderbijslag ontvangen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser minder of niets hoeft terug te betalen is geen sprake. Daarnaast is niet gebleken dat het terugbetalen tot problemen van sociale en/of financiële aard zal leiden. Daarom handhaaft verweerder de terugvordering. Omdat eiser zijn gewijzigde situatie niet heeft gemeld, is te veel aan kinderbijslag betaald. Om die reden is aan eiser een boete van € 410,67 opgelegd. Dit is 50% van de teveel ontvangen kinderbijslag. Wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd zijn geen geldige redenen om de boete te verlagen. Bij het afgeven van de detacheringsverklaring is eiser ingelicht dat een wijziging in de omstandigheden gemeld moet worden. Verweerder gaat er niet van uit dat er sprake is van opzet aan de kant van eiser.
2. Na een daartoe strekkende aanvraag van 24 maart 2017 heeft verweerder aan eiser met het besluit van 26 april 2017 vanaf het eerste kwartaal van 2016 kinderbijslag toegekend ten behoeve van [naam 2] .
Beoordeling door de rechtbank
3. Ter beoordeling ligt voor of van eiser in de periode van het vierde kwartaal van 2014 tot en met het tweede kwartaal van 2015 (oktober 2014 tot en met juni 2015) (hierna: de periode in geding) terecht een bedrag van € 821,34 is teruggevorderd, omdat niet is gebleken dat eiser in die periode voor de AKW verzekerd is gebleven en of aan eiser terecht een boete is opgelegd van € 410,67.
Terugvordering
4. Eiser woont in België. Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW bepaalt dat verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij loonbelasting heeft afgedragen. Hij is per 1 september 2014 via zijn vennootschap [eiser] Holding B.V. werkzaam bij [naam 3] N.V. te Den Bosch (hierna: [naam 3] ). Van [naam 3] ontving eiser een managementvergoeding. Van die managementvergoeding heeft hij een inkomen genoten, waarover loonbelasting wordt betaald. Vanaf mei 2015 is eiser formeel aandeelhouder bij [naam 3] via zijn vennootschap [eiser] Praktijk B.V. Vanaf dat moment heeft hij automatisch loonbelasting en sociale premies betaald, aldus eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in de periode in geding loonbelasting heeft afgedragen. Eiser is in de gelegenheid gesteld (nadere) bewijsstukken ter onderbouwing van zijn stellingen te overleggen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen stukken heeft overgelegd die zien op het vierde kwartaal van 2014. Dit strookt overigens ook met eisers verklaring ter zitting dat er over die periode geen loonstroken bestaan. Wel heeft eiser een aanslag inkomstenbelasting 2015 overgelegd. Daaruit volgt dat in 2015 een bedrag van € 21.475,- aan loonheffing is ingehouden. Uit de door eiser overgelegde loonstroken over de laatste vier maanden van 2015 volgt dat op eisers salaris maandelijks een bedrag van € 5.368,74 aan loonheffing werd ingehouden. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat het totaalbedrag van € 21.475,- aan in 2015 ingehouden loonheffing correspondeert met de ingehouden loonheffing over de laatste vier maanden van 2015. [1] Deze vier maanden vallen echter niet binnen de periode in geding. Eiser heeft dus evenmin aangetoond dat hij in de periode in geding voor zover dit het jaar 2015 betreft aan de loonbelasting onderworpen is geweest. De Suwinet‑gegevens van verweerder onderschrijven deze conclusie. [2] Voorts is niet gebleken dat eiser over de periode in geding een naheffing loonbelasting heeft gekregen. Dat eiser via zijn vennootschappen in de periode in geding een managementvergoeding heeft ontvangen doet aan het voorgaande niet af, omdat, in tegenstelling tot wat eiser heeft aangevoerd, niet is gebleken dat daarvan inkomen is genoten waarover (door de vennootschappen) loonbelasting is betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond in de periode in geding te hebben voldaan aan de eisen om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. Dit betekent dan ook dat verweerder het recht van eiser op kinderbijslag in de periode in geding terecht heeft herzien.
7. Gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de AKW is verweerder verplicht de kinderbijslag die eiser ten onrechte in de periode in geding heeft ontvangen, terug te vorderen. Slechts in geval van dringende redenen is verweerder ingevolge het vijfde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk daarvan af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] (de Raad) kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Gesteld noch gebleken is dat eiser ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen dringende redenen waren om af te zien van terugvordering en dat verweerder terecht tot terugvordering is overgegaan. Het terugvorderingsbedrag is door eiser niet betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding dit bedrag voor onjuist te houden.
Boete
8. Artikel 15, eerste lid, van de AKW bepaalt dat een verzekerde onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden aan verweerder mee moet delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag dat wordt betaald (de meldplicht).
9. Vaststaat dat eiser met een detacheringsverklaring in de Verenigde Staten van Amerika werkzaam was voor Deloitte. Deze detacheringsverklaring was geldig tot 16 juli 2015. Eveneens staat vast dat eiser per 31 augustus 2014 uit dienst is getreden bij Deloitte en dat hij sindsdien weer in België woont. Niet in geschil is dat eiser daarvan geen melding heeft gedaan bij verweerder. Eiser stelt zich in dat verband op het standpunt dat hij niet wist dat hij deze gewijzigde omstandigheden moest melden. Bovendien zou er eigenlijk niets veranderen omtrent zijn recht op kinderbijslag. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De meldplicht volgt uit de wet. Daarbij heeft verweerder ter zitting nog gesteld dat eiser bij het afgeven van de detacheringsverklaring is ingelicht dat hij een wijziging in zijn omstandigheden moest melden bij verweerder.
10. Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AKW legt verweerder een boete op indien een verzekerde de meldplicht niet nakomt. De berekening van de boete is uitgewerkt in het Boetebesluit socialezekerheidswetten en de SVB Beleidsregels inzake de hoogte van de bestuurlijke boete. Verweerder stemt de boete af op de mate van verwijtbaarheid. Daarbij onderscheidt verweerder in opzet, grove schuld, verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld en (sterk) verminderde verwijtbaarheid. Bij opzet is de boete het hoogst, bij sterk verminderde verwijtbaarheid het laagst. Indien er sprake is van verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld, legt verweerder een boete op van 50% van het benadelingsbedrag.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser terecht een boete van € 410,67 heeft opgelegd. Dit is 50% van de ten onrechte ontvangen kinderbijslag. Van opzet of grove schuld aan de kant van eiser is geen sprake. De rechtbank heeft geen aanwijzingen op basis waarvan een (sterk) verminderde verwijtbaarheid kan worden aangenomen. Eiser stelt zich in dat verband op het standpunt dat hij al twintig jaar kinderbijslag ontvangt, de vele vragen van verweerder altijd op tijd en volledig heeft beantwoord en nog nooit een probleem met verweerder heeft gehad. Dit zijn echter geen omstandigheden die leiden tot een (sterk) verminderde verwijtbaarheid. Voor een vermindering van de boete is daarom geen reden. Ook in hetgeen verder door eiser is aangevoerd zijn geen omstandigheden gelegen die tot het oordeel moeten leiden dat de boete ten onrechte is opgelegd of zou moeten worden gematigd vanwege sterk verminderde verwijtbaarheid.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S. Boomhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Maandelijkse loonheffing ad € 5.368,74 x vier maanden (september tot en met december 2015) is in totaal € 21.474,96 (afgerond € 21.475,-). Eiser genoot gezien dezelfde salarisstroken een loon van € 11.666,67. Gelet op de door eiser overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2015 heeft eiser in dat jaar een totaalloon opgegeven van € 46.667,-. Dit bedrag correspondeert op zijn beurt met viermaal het maandloon in de laatste vier maanden van 2015 (afgerond op hele euro’s).
2.Gedingstuk B30.2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1153.