ECLI:NL:RBAMS:2018:9244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/702361-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor georganiseerde diefstallen en poging tot overval

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het plegen van meerdere diefstallen en een poging tot overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in georganiseerd verband heeft gehandeld en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De feiten waarvoor de verdachte werd veroordeeld, omvatten onder andere het stelen van een motorfiets en een snorfiets uit garages, alsook het plegen van een poging tot inbraak en een poging tot overval op een kledingwinkel. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de brutale wijze waarop de overval werd gepleegd, waarbij de verdachte en zijn mededaders geweld hebben gebruikt en de winkel op klaarlichte dag hebben aangevallen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. De officier van justitie had een jeugddetentie van zes maanden geëist, maar de rechtbank heeft een hogere straf opgelegd, rekening houdend met de recidive en de impact van de daden op de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de eigenaar van de kledingwinkel en andere slachtoffers van de diefstallen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door de William Schrikker Stichting, en een avondklok voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/702361-18
Datum uitspraak: 18 december 2018
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting “ [detentie adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 4] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), [naam 5] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de moeder en de zus van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer garage(s) en/of pand(en) heeft/hebben weggenomen, diverse goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot het/die garage(s) en/of pand(en) heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( proces-verbaal 2018146334)
in of omstreeks de periode van 17 juli 2018 tot en met 19 juli 2018 in/uit een garage (gelegen aan de [adres] ) weggenomen een motorfiets van het merk Piaggio, type M45, kleur zwart, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] en/of
- ( proces-verbaal 2018139712)
in of omstreeks de periode van 10 juli 2018 tot en met 11 juli 2018 in/uit een garage (gelegen aan het [adres 3] ) weggenomen een snorfiets van het merk Piaggio Vespa, kleur wit, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1]
en/of
- ( proces-verbaal 2018134105)
op of omstreeks 4 juli 2018 in/uit een pand (gelegen aan de [adres 1] ) weggenomen een verpakking met (blikjes) Coca Cola en/of een verpakking met (blikjes) Red Bull en/of een verpakking met (blikjes) verschillende drankjes en/of een hoeveelheid ijs, onder meer Magnum, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] ;
( Artikel 311 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand (gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen goederen van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/o f mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat winkelpand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met
een of meer van zijn mededader(s), althans alleen naar dat winkelpand is/zijn gereden en/of gegaan en/of (vervolgens) meerdere zakken heeft/hebben klaargelegd bij dat winkelpand en/of (vervolgens) met een of meer putdeksels, althans een soortgelijk voorwerp(en) tegen een raam van dat winkelpand
heeft/hebben geslagen en/of gegooid, althans geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( Artikel 311 jo. 45 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand weg te nemen goederen van zijn/hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar dat winkelpand is gereden en/of gegaan en/of (vervolgens) het gezicht/gelaat heeft/hebben bedekt en/of (vervolgens) snel met zakken naar dat winkelpand is/zijn gerend en/of (vervolgens) dat winkelpand is/zijn binnengegaan en/of (vervolgens) naar voornoemde [naam 3] meermalen heeft/hebben geroepen en/of geschreeuwd: "pak die hamer en/of steek hem", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( Artikel 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht )

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
in de periode van 1 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit garages en een pand heeft weggenomen, diverse goederen toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot het pand hebben verschaft en/of de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- ( proces-verbaal 2018146334)
in de periode van 17 juli 2018 tot en met 19 juli 2018 in/uit een garage gelegen aan de [adres] weggenomen een motorfiets van het merk Piaggio, type M45, kleur zwart, toebehorende aan [naam] en
- ( proces-verbaal 2018139712)
in de periode van 10 juli 2018 tot en met 11 juli 2018 in/uit een garage gelegen aan het [adres 3] weggenomen een snorfiets van het merk Piaggio Vespa, kleur wit, toebehorende aan [naam 1]
en
- ( proces-verbaal 2018134105)
op 4 juli 2018 uit een pand gelegen aan de [adres 1] weggenomen een verpakking met blikjes Coca Cola en een verpakking met blikjes Red Bull en een verpakking met blikjes verschillende drankjes en een hoeveelheid ijs, onder meer Magnum, toebehorende aan [naam 2] ;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
op 3 juli 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand gelegen aan de [adres 2] weg te nemen goederen van hun gading en/of geld, toebehorende aan [naam 3] en zich daarbij de toegang tot dat winkelpand te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders naar dat winkelpand is gereden en vervolgens meerdere zakken hebben klaargelegd bij dat winkelpand en vervolgens met putdeksels tegen een raam van dat winkelpand hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
op 4 juli 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand weg te nemen goederen van hun gading en/of geld toebehorende aan [naam 3] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen te doen vergezellen en te doen volgen van bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededaders naar dat winkelpand is gereden en vervolgens het gezicht hebben bedekt en vervolgens snel met zakken naar dat winkelpand zijn gerend en vervolgens dat winkelpand zijn binnengegaan en vervolgens hebben geroepen: "pak die hamer” en “steek hem", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.2.
Bewijsverweer ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2 nu niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die deel heeft uitgemaakt van het groepje jongens dat dit feit heeft gepleegd. Er lijken overeenkomsten te zijn in de modus operandi tussen de poging overval en poging inbraak, maar het kan goed mogelijk zijn dat bij de poging inbraak een ander dan verdachte zich bij de twee mededaders heeft gevoegd.
3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Op 4 juli 2018 tussen 11.00 uur en 11.24 uur vindt een poging overval plaats op de winkel van [naam 3] in [naam plaats] . Uit camerabeelden blijkt dat hier drie mannelijke daders bij betrokken zijn die aan komen rijden op een scooter. Een van de overvallers haalt een doek/laken uit de buddyseat van de scooter. Twee daders, met hun gezichten bedekt, rennen de winkel binnen en een van hen houdt daarbij het doek/laken in zijn handen. De overvallers worden door de aangever verjaagd. Op grond van de herkenningen van verdachte door verbalisanten, de overige onderzoeksbevindingen in het dossier en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de middelste dader op de scooter is die zonder gezichtsbedekking op de ’foto in het dossier op pagina 527 staat afgebeeld, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte een van de daders is van de poging overval (feit 3 op de tenlastelegging) op 4 juli 2018 . Enkele uren voor de poging overval, vindt er omstreeks 8.40 uur een inbraak plaats in een kiosk aan de [adres 1] (feit 1, 3e gedachtestreepje op de tenlastelegging). Op grond van het dossier en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting dat verdachte de persoon is die op de fotobijlage pagina 307 betreffende dit feit is afgebeeld, acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook een van de daders van deze inbraak is geweest. De rechtbank heeft op grond van het dossier vastgesteld dat zowel bij die inbraak als bij de onder 3 ten laste gelegde poging overval sprake is van dezelfde mededaders. De dag daarvoor, op 3 juli 2018 omstreeks 3:28 uur, wordt er getracht in te breken bij de kledingwinkel van [naam 3] . Op de camerabeelden die hiervan zijn gemaakt is te zien dat er omstreeks 3:27 uur twee scooters aan komen rijden en dat drie mannen afstappen. Twee van hen houden een lang wit doek vast en de verdachten slaan met voorwerpen -naar later blijkt putdeksels- tegen de ruit van de winkel. De putdeksels blijken afkomstig te zijn uit Amsterdam. Na enige tijd rennen de verdachten terug naar de motorscooters en stoppen ze het witte doek in de buddyseat. Aangever [naam 3] verklaart naar aanleiding van de camerabeelden van beide misdrijven, dat hij bijna zeker weet dat deze overvallers dezelfde mannen zijn als de mannen die op 3 juli 2018 hebben geprobeerd bij zijn zaak in te breken. In beide gevallen hadden de mannen hun gezichten bedekt en hun postuur, lengte en kleding komt redelijk overeen. Door de verbalisant worden de beeldafdrukken van de bewakingsbeelden van de gebeurtenissen op 3 juli 2018 en 4 juli 2018 met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat bij beide misdrijven gebruik is gemaakt van een groot doek of laken waar de kleuren rood en wit terugkomen. Tevens lag dit doek/laken in beide gevallen in de buddyseat van een (motor)scooter. Twee van de daders dragen op zowel 3 als 4 juli vermoedelijk dezelfde schoenen. Een van de daders, draagt op beide dagen dezelfde groenkleurige jas. De derde dader (verdachte) draagt telkens zwarte schoenen, een donkerkleurige/grijze broek en een zwarte jas met capuchon. Verbalisant heeft het sterke vermoeden dat het in beide gevallen om soortgelijke schoenen gaat. Op de beelden is verder een gelijkenis te zien tussen de eerst aanrijdende scooter op 3 juli 2018 en de scooter op 4 juli 2018, gelet op de positie van het voorlicht en de beugel boven het achterlicht.
Al het voorgaande en hetgeen hieronder samengevat is weergegeven in onderling verband en samenhang bezien, is voor de rechtbank redengevend voor het bewijs dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde poging inbraak:
-de overeenkomsten in signalementen tussen de daders van de poging overval en de poging inbraak in de winkel van aangever [naam 3] ,
-de overeenkomende werkwijze van de daders van de poging overval en de poging inbraak bij [naam 3] ;
-de betrokkenheid van - naar grote waarschijnlijkheid - dezelfde scooter;
-de omstandigheid dat verdachte een motief had om op 4 juli 2018 terug te keren naar de winkel nu de eerdere inbraak op 3 juli 2018 was mislukt;
-de omstandigheid dat verdachte en de medeverdachten deel uitmaken van dezelfde overlastgevende groep;
-de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de mededader [naam medeverdachte] te kennen;
-dat is gebleken dat de drie verdachten op de dag van de poging inbraak en op de dag van de poging overval veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben gehad;
-dat verdachte zich vaker in juli 2018 in dezelfde groepssamenstelling schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen, zoals uit de hiervoor bewezenverklaarde feiten blijkt.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, met een avondklok voor de duur van drie maanden en meewerken aan het wonen op een andere woonplek/beschermde woonvorm alsmede een contactverbod ten aanzien van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte] alsook ten aanzien van de andere medeverdachten van de overval op [naam 2] , feit 1, derde gedachtestreepje, op de tenlastelegging. Verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen van de William Schrikker Stichting. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij [naam 3] toe te wijzen met uitzondering van de kosten van beveiliging, waarin de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] kan geheel worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [naam 2] kan voor wat betreft de materiële schade worden toegewezen en de immateriële schade is toewijsbaar voor € 500,- met niet ontvankelijk verklaring van het overige deel. Ten aanzien van alle vorderingen vordert de officier van justitie hoofdelijke veroordeling, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij
verdererecidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreffen in de onderhavige zaak kort gezegd (a) twee diefstallen in vereniging van een scooter en een motorfiets, (b) een diefstal in vereniging uit een winkelpand, (c) een poging tot diefstal in vereniging uit een winkelpand en (d) een poging overval in vereniging in een winkel.
Als uitgangspunt voor strafoplegging voor dergelijke feiten geldt als oriëntatiepunt – bij een first offender – ten aanzien van de diefstal van de scooter een werkstraf vanaf 40 uur. Ten aanzien van een diefstal van een motor is geen oriëntatiepunt voor jeugdigen vastgesteld maar gaat de rechtbank uit van een werkstraf vanaf 60 uur, gelet op de richtlijn die geldt voor diefstal van een auto, te weten 80 uur. Voor een (poging) inbraak in een winkel geldt (telkens) als oriëntatiepunt een werkstraf vanaf 80 uur en ten aanzien van de poging overval in een winkel geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf 4 maanden. Omstandigheden die in dit geval de straf kunnen verhogen zijn de waarde van het vervoermiddel, geen teruggave van het vervoermiddel mogelijk, samenwerkingsverband en georganiseerd karakter van de groep. Deze oriëntatiepunten tezamen genomen kan, gelet op het vorenstaande, de oplegging van een jeugddetentie van 250 dagen rechtvaardigen. De strafverzwarende omstandigheden daarbij genomen kan oplegging van 280 dagen jeugddetentie rechtvaardigen. Daarnaast zou de recidive van vermogensdelicten aanleiding kunnen zijn voor de rechtbank om over te gaan tot een verhoging met 50%.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek met twee mededaders schuldig gemaakt aan een drietal diefstallen met verbreking resp. braak. Het ging daarbij om een motorfiets en een scooter die uit garages zijn gestolen en om goederen die uit een winkel zijn gestolen, waarbij de daders een enorme ravage in de winkel hebben aangebracht. Daarnaast heeft verdachte met dezelfde mededaders in de vroege ochtend van 3 juli 2018 geprobeerd in te breken in een kledingwinkel door met putdeksels tegen de ruiten van de winkel te slaan. Op 4 juli 2018, op klaarlichte dag, heeft verdachte in gezelschap van dezelfde mededaders geprobeerd om wederom de kledingwinkel te overvallen, maar de aangever heeft de daders kunnen verjagen. Hij is daarbij bedreigd met geweld. Deze reeks van misdrijven is bijzonder kwalijk en valt op door de enorme brutaliteit waarmee het gepaard is gegaan. Toen de eerdere poging om in te breken in de winkel was mislukt, zijn de daders kort daarop teruggegaan naar diezelfde winkel, om hun slag te slaan gedurende openingstijd. De daders zijn enkel uit geweest op zelfverrijking en hebben op geen enkel moment stilgestaan bij het effect van hun daden op de slachtoffers ervan. Een poging tot overval op een winkel op klaarlichte dag is bijzonder ernstig. Dergelijke berovingen veroorzaken bij de slachtoffers ervan veelal gevoelens van angst en onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke berovingen in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden. Dit blijkt ook uit de schriftelijke verklaring bij de vordering die de ten tijde van de overval in de winkel aanwezige werkneemster als benadeelde partij heeft ingediend. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor de schade en het leed dat hij met deze daden heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
7 november 2018 waaruit blijkt dat verdachte op 5 december 2017 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met verduistering en bezit van valse bankbiljetten. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in oktober jl. door de kinderrechter wegens woninginbraak is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad, laatstelijk opgemaakt op 21 november 2018;
  • rapport van de WSS laatstelijk opgemaakt op 1 oktober 2018;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. M.E. Bredero-Ondis, GZ-Psycholoog op 10 oktober 2018.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is een TIQ van 90 vastgesteld. Er is bij verdachte sprake van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en van een ouder-kindrelatieprobleem. Verdachte is vanuit zijn beperkte identiteitsontwikkeling zeer beïnvloedbaar door de deviante jongeren waarmee hij omgang heeft en lijkt zijn identiteit aan hen te verlenen. Ook voelt hij grote loyaliteit naar hen. Daarbij komt naar voren dat verdachte zeer gericht is op vermogen. Mede vanwege zijn gebrekkige gewetensontwikkeling zal hij geneigd zijn op zoek te gaan naar een snelle manier van geld verkrijgen. Geadviseerd wordt om verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. De kans op recidive zonder interventie wordt als hoog geschat. Om de kans op herhaling te verminderen en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is het geïndiceerd dat een individuele behandeling opgestart wordt waarbij gedacht wordt aan een behandeling als Topzorg bij De Waag in Amsterdam. Daarbij is het van belang om begeleiding door de WSS door te laten lopen, waarbij in eerste instantie strikte regels en dagstructuur worden opgelegd, om deze taak van moeder over te nemen. Hierbij is de reeds aangevraagde coach van Indaad een goede aanvulling om verdachte te begeleiden bij zijn schoolgang en het regelen van praktische zaken nu hij meerderjarig is geworden. Mocht bovenstaande niet afdoende zijn om recidive te voorkomen, kan begeleid wonen of wonen bij een kamertrainingscentrum voor jongeren een volgende stap zijn. Geadviseerd wordt deze behandeling en begeleiding op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Ter terechtzitting heeft de Raad zich aangesloten bij het advies van de psycholoog. Topzorg kan verdachte bieden wat hij nodig heeft. Als de financiën geregeld zijn, kan Topzorg starten. Als Indaad en Topzorg om redenen van financiering niet naast elkaar kunnen lopen, heeft Topzorg de voorkeur. De Raad adviseert verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Ook dient er toezicht en begeleiding uit te voeren door de WSS te worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals in het raadsrapport vermeld en toevoeging van het meewerken aan de in te zetten hulpverlening vanuit de WSS, zoals Tien Voor Toekomst. De Raad acht een avondklok voor drie maanden in het belang van verdachte om hem ervoor te behoeden opnieuw de fout in te gaan. De avondklok kan naar inzicht van de Raad worden aangepast. De Raad adviseert verdachte op dit moment niet te schorsen. Wel is het van belang dat verdachte donderdag a.s. naar de intake van school kan.
De WSS heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat de gezinsmanager, die hij wegens ziekte vervangt, de thuissituatie voldoende veilig acht voor verdachte. Dat moeder zwaar belast is, is duidelijk. Voor begeleid wonen geldt een wachtlijst van zes maanden à een jaar. Indaad moet de zorgovereenkomst nog ondertekenen en op korte termijn is er geen alternatief voor thuisplaatsing. Wel kan in de thuissituatie hulp worden ingezet zoals Tien Voor Toekomst.
De zus van verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat verdachte eigenlijk niet thuis kan wonen. De moeder van verdachte kan immers verdachtes oudere broers niet verbieden hun intrek in huis te nemen, terwijl v verdachte en zijn broers met elkaar botsen. Als begeleid wonen nu niet mogelijk is vanwege de wachtlijst, dan moeten er in de thuissituatie met behulp van derden afspraken worden gemaakt met de broers. De zus heeft er vertrouwen in dat verdachte, anders dan zijn broers, nog een goede toekomst kan hebben.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zal meewerken aan controle van de avondklok door de politie. Verdachte heeft komende donderdag een intake bij de Amsterdamse Plus school en hoopt daar te worden aangenomen. Verdachte zal zijn zus en moeder niet teleurstellen in het vertrouwen dat zij in hem hebben.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten bijna meerderjarig en is eerder veroordeeld voor vermogensmisdrijven. Verdachte heeft in georganiseerd verband een reeks van feiten in een kort tijdsbestek gepleegd. Daarnaast heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en met zijn recente veroordeling (artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht). Zoals onder 7 vermeld, heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten. Daarbij wordt voor de feiten gezamenlijk een hogere straf als uitgangspunt genomen dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is, alles overziend, van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur gerechtvaardigd, passend en geboden is en ziet aanleiding om verdachte een hoger onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen dan gevorderd.
Feit 1
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] , vertegenwoordigd door [naam benadeelde partij 3] , vordert € 2.070,89 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de schade. Het betreft immers schade aan de centrale toegangsdeur terwijl verdachte en zijn mededaders een diefstal in de parkeergarage wordt verweten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] , vordert € 360,00 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat er geen feit(en) is/zijn tenlastegelegd die verband houden met de op de vordering van de benadeelde partij genoemde geleden schade.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert € 1.934,34 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 derde gedachtestreepje bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist nu deze onvoldoende zou zijn onderbouwd. De gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank voldoende onderbouwd door de bijgevoegde aankoopbonnen en vindt steun in de aangifte. De gevorderde materiële schadevergoeding van € 1.934,34 (duizend negenhonderd vierendertig euro en vierendertig cent) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [naam 2]
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De gevorderde vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, nu de vordering is ingediend namens de [naam 2] , een niet-natuurlijk persoon die niet in aanmerking kan komen voor immateriële schadevergoeding.
Feit 2
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 3] , te dezen vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] , vordert
€ 12.317,61 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 7.583,53 -kosten beveiliger- door de verdediging betwist. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet.
Door de omstandigheden waaronder de feiten op twee opeenvolgende dagen zijn begaan door de verdachte is het terecht dat de eigenaar van de kledingzaak gedurende enige tijd beveiliging heeft ingehuurd. Verdachte heeft immers met zijn mededaders zware putdeksels uit Amsterdam meegenomen om daarmee de ruiten bij de kledingzaak moedwillig te vernielen teneinde de winkel te kunnen betreden om daar goederen weg te nemen. Het is op 3 juli bij een poging gebleven omdat de winkelruit niet is gesneuveld. Op klaarlichte ochtend, op 4 juli, terwijl er een klant en een medewerker in de winkel aanwezig waren, is verdachte met zijn mededaders teruggekomen om alsnog de voorgenomen diefstal te plegen. Er zijn daarbij bedreigingen geuit en ook is een lifehammer meegenomen.
Door de eigenaar worden de daders herkend van de camerabeelden die de vorige dag zijn opgenomen en met behulp van een hockeystick weet hij ze weg te jagen uit zijn winkel.
Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank het redelijk dat er gedurende 30 dagen beveiliging is ingehuurd op de locatie van de winkel teneinde goederen en personeel, betrokken bij het kledingbedrijf te beschermen. De bewezenverklaarde feiten hebben immers grote angst veroorzaakt bij het personeel en bovendien bestond de terechte vrees dat de daders opnieuw zouden terugkeren om hun brutale klus af te maken. De rechtbank acht het inhuren van de extra beveiliging niet disproportioneel en het is van oordeel dat de daarmee gepaard gaande kosten redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door het slachtoffer geleden schade, bestaande in de gemaakte kosten voor beveiliging.
Btw-heffing is in een dergelijk geval niet aan de orde. Het btw-bedrag bij de hiervoor vermelde schadepost heeft dan ook geen betrekking op schade, die rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 11.001,46 (elfduizend en een euro en zesenveertig eurocent zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [naam 3] .
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Feit 3
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 688,34 aan materiële schadevergoeding en € 1.250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 688,34 (zeshonderd achtentachtig euro en vierendertig cent) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-- (duizend euro). Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om een bedrag van in totaal € 1.688,34 (duizend zeshonderd achtentachtig euro en vierendertig cent) te betalen aan [naam benadeelde partij] . Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [naam benadeelde partij] .
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
8 (acht)maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
3 (drie)maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich onder behandeling van De Waag zal stellen, te weten de behandeling Topzorg, of een andere vergelijkbare instantie met vergelijkbare hulp;
- zijn medewerking verleent aan de in te zetten hulpverlening door de WSS binnen het gezin, zoals Tien Voor Toekomst;
- zijn medewerking verleent aan begeleiding door de coach van Indaad;
- onderwijs en/of dagbesteding volgt volgens het aangegeven rooster;
- zich houdt aan een avondklok vanaf 19:00 uur tot 7:00 uur voor de duur van 3 (drie) maanden;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag medeverdachte] 1998, en met [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 1999.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 5]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2], gevestigd te Amsterdam, toe tot een bedrag van € 1.934,34 (duizend negenhonderd vierendertig euro en vierendertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , te betalen de som van € 1.934,34 (duizend negenhonderd vierendertig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, een en ander behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3] / [naam 3]toe tot een bedrag van € 11.001,46 (elfduizend en een euro en zesenveertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 3] / [naam 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , te betalen de som van € 11.001,46 (elfduizend een euro en zesenveertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, een en ander behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij]toe tot een bedrag van € 1.688,34 (duizend zeshonderd achtentachtig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij] te betalen de som van € 1.688,34 (duizend zeshonderd achtentachtig euro en vierendertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, een en ander behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2018.