In deze zaak vorderde eiseres, eigenaar van een appartement, dat gedaagden, eigenaren van een ander appartement, de kamersgewijze verhuur aan vier studenten zouden staken. Eiseres stelde dat gedaagden in strijd handelden met artikel 25 lid 4 van de splitsingsakte, die bedrijfsmatige verhuur verbiedt. Gedaagden voerden aan dat de verhuur aan hun zoon en zijn vrienden niet als bedrijfsmatig kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verhuur aan de zoon en zijn vrienden niet onder de definitie van bedrijfsmatige verhuur viel, aangezien gedaagden het appartement uitsluitend voor de huisvesting van hun zoon hadden gekocht. De rechtbank concludeerde dat de huidige bewoning niet in strijd was met het splitsingsreglement en wees de vorderingen van eiseres af. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden werden begroot op € 1.981,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2018 door mr. T.H. van Voorst Vader, met bijstand van mr. N.M. Meijler.