ECLI:NL:RBAMS:2018:8981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
C/13/657182 / JE RK 18-1147
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige met medische problemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 november 2018 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [het kind], die ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door medische problemen. De Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam heeft verzocht om [het kind] onder toezicht te stellen en om een machtiging voor uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [het kind] niet in staat is om de noodzakelijke medische zorg te bieden, wat heeft geleid tot een levensbedreigende situatie voor het kind. De moeder heeft een antibiotica behandeling geweigerd, ondanks de ernstige medische toestand van [het kind]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van twaalf maanden, maar heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er op dat moment geen aanleiding voor was. De kinderrechter heeft de beschikking van 25 oktober 2018, die de moeder in haar ouderlijk gezag schorste, gehandhaafd tot 2 november 2018. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder nu doordrongen is van de noodzaak van adequate medische behandeling voor [het kind] en dat er tijd nodig is om de situatie te stabiliseren en de belastbaarheid van de moeder te onderzoeken. De beslissing is mondeling gegeven en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 15 november 2018.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
zaakgegevens : C/13/657182 / JE RK 18-1147
datum uitspraak: 1 november 2018

beschikking ondertoezichtstellingen machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Zwolle.
betreffende
[het kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [het kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] , advocaat mr. H.J. Oosterhagen te Amsterdam,

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, hierna te noemen JBRA,

gevestigd te Amsterdam,
de WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING en JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de WSS.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 24 oktober 2018;
- het verzoek van de Raad ingekomen ter griffie op 1 november 2018;
- de op 31 oktober 2018 en 1 november 2018 van mr. Oosterhagen ontvangen producties.
Op 1 november 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
[naam 1] namens de Raad
[naam 2] namens de WSS,
[naam 3] namens JBRA,
de moeder bijgestaan door haar advocaat.
Voor de moeder was aanwezig de heer T.F.P. van Dijk als tolk in de Portugese taal.
mr. Oosterhagen heeft aantekeningen overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [het kind] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader heeft [het kind] erkend, maar hij is niet betrokken.
Op 24 oktober 2018 heeft Veilig Thuis een spoedmelding gedaan aan de Raad over [het kind] . Zij heeft een ernstige lichamelijke beperking door een chromosoom afwijking en heeft een neurogene blaas. Zij heeft een urineweginfectie opgelopen. De moeder heeft een antibiotica behandeling geweigerd.
Bij beschikking van 25 oktober 2018 (zaaknummer C/13/657182 / JE RK 18/1147) is de mondeling op 24 oktober 2018 gegeven spoedbeslissing, tot schorsing van de moeder in het ouderlijk gezag over [het kind] , met ingang van 24 oktober 2018 tot 24 januari 2019 en JBRA te belasten met de voorlopige voogdij, vastgelegd. Voorts is JBRA belast met de voorlopige voogdij over [het kind] en is bepaald dat de schorsing ook na 24 januari 2019 doorloopt, wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend. De schorsing loopt dan door tot op dit verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht [het kind] onder toezicht te stellen van de WSS voor de duur van twaalf maanden. Tevens is verzocht machtiging te verlenen voor de uithuisplaatsing van [het kind] in een neutraal pleeggezin voor de duur van drie maanden.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft aan het verzoek van 24 oktober 2018, tot het treffen van een voorlopige voogdijmaatregel, ten grondslag gelegd dat de behandeling door middel van een ziekenhuisopname op 24 oktober 2018 nodig was, omdat als er niets zou gebeuren, de kans op bloedvergiftiging zou bestaan en daarmee een levensgevaarlijke situatie zou ontstaan voor [het kind] . De ontwikkeling en de veiligheid van [het kind] werden bedreigd doordat de moeder haar de noodzakelijke medische behandeling onthield. Twee kinderartsen, de huisarts, een kinderneuroloog en Veilig Thuis hebben geprobeerd de moeder te overtuigen, maar de moeder wilde de infectie behandelen met uien en water. De Raad was op het moment van de spoedmelding van oordeel dat het passender was om de voorlopige voogdij te verzoeken vanwege de levensbedreigende situatie voor [het kind] .
De Raad heeft thans het standpunt ingenomen dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing is geïndiceerd.
De Raad acht de ondertoezichtstelling van [het kind] nodig omdat er bij haar sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling als gevolg van haar medische beperking en de daaruit voortvloeiende intensieve medische behandeling en begeleiding. Voorts is er thans onvoldoende zicht op haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De moeder is op dit moment onvoldoende in staat en bereid om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreigingen weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Daarnaast is er onvoldoende zicht op de draagkracht en belastbaarheid van de moeder in combinatie met zorgen over haar psychische gesteldheid. De moeder heeft keuzes gemaakt die niet in het belang van [het kind] zijn en ingaan tegen de adviezen van de (huis)arts. De moeder heeft geen of weinig netwerk in Nederland. Mogelijk is bij haar sprake van psychische problematiek. De verwachting is wel dat de moeder de verantwoordelijkheid voor [het kind] en haar verzorging binnen een voor [het kind] aanvaardbare termijn weer zelf kan dragen.
Een uithuisplaatsing is nodig omdat [het kind] nog medicamentkeuze behandeling moet ontvangen en er meer zicht moet worden verkregen of met de moeder daadwerkelijk veiligheidsafspraken kunnen worden gemaakt met betrekking tot de in te zetten hulpverlening en behandeling.
De doelen die aan de ondertoezichtstelling ten grondslag liggen zijn:
  • [het kind] krijgt de noodzakelijk medische behandeling (katheteriseren, onderhoudsantibiotica en anderszins door artsen voorgeschreven behandeling);
  • [het kind] krijgt de medische ondersteuning/behandeling om zich met zo min mogelijk beperkingen te kunnen ontwikkelen (zoals fysiotherapie, logopedie, revalidatie);
  • Er komt zicht op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [het kind] en op moeders opvoedvaardigheden om [het kind] ook op dit gebied te ondersteunen;
  • De moeder heeft iemand naast zich staan die onderzoekt of er een tussenweg is te vinden tussen wat de artsen nodig vinden en wat de wensen van de moeder zijn in de verzorging, behandeling en opvoeding van [het kind] , waarbij deze persoon het belang van [het kind] goed afweegt;
  • De moeder ontvangt en accepteert hulp en steun in de verzorging van [het kind] (bijvoorbeeld hulp in de thuissituatie, medisch kinderdagverblijf);
  • Er komt zicht op de psychische gesteldheid van de moeder en de moeder ontvangt en accepteert waar nodig hulp/behandeling hiervoor.

Het standpunt van belanghebbenden

De raadsman heeft aangevoerd dat de beslissing om de moeder te schorsen in het gezag moet worden vernietigd. De Raad heeft dat verzoek niet langer gehandhaafd. De moeder heeft vanaf de geboorte van [het kind] steeds consequent en frequent medisch hulp gezocht en toegelaten. De na de geboorte toegepaste antibioticabehandeling heeft niet het gewenste resultaat gehad. Zij heeft daarom aan de dienstdoende arts in het ziekenhuis duidelijk gemaakt dat zij twijfels had over het nut van een nieuwe behandeling met antibiotica. Zij heeft die behandeling echter niet geweigerd. Het ontbreken van een tolk en cultuurverschillen hebben tot een verschil van mening geleid. De moeder is erg geschrokken van de hardhandige uithuisplaatsing van [het kind] vorige week. De moeder begrijpt nu dat de behandeling wel lijkt aan te slaan. Haar laatste twijfels over het nut van antibiotica zijn daarmee weg. De Raad heeft een eenzijdig beeld van de ontstane situatie gegeven. Door de moeder voorgedragen deskundigen zijn niet geraadpleegd. Op grond hiervan en wegens het ontbreken van een reële dreiging voor de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van [het kind] is er geen aanleiding voor een uithuisplaatsing. Die zou zelfs schadelijk zijn voor [het kind] en daarmee zou in strijd worden gehandeld met het IVRK en artikel 8 van het EVRM. Uit het rapport van de Raad en informatie van de deskundigen blijkt niet dat een uithuisplaatsing wordt geadviseerd. Ook de huisarts heeft verklaard dat een uithuisplaatsing niet nodig is als de moeder meewerkt aan de medische behandeling van [het kind] . Het wantrouwen van de Raad jegens de moeder op dit punt is ongegrond. Alle te maken afspraken waarover de Raad rept, kunnen ook op vrijwillige basis worden gemaakt. de moeder is intelligent. Zij heeft [het kind] altijd liefdevolle zorg geboden. Er ontbreekt een wettelijke basis voor de uithuisplaatsing.
Tegen de verzochte ondertoezichtstelling bestaan geen bezwaren maar wel tegen de verzochte lange duur. De moeder zal [het kind] de nodige zorg geven en is tot iedere samenwerking bereid. Het katheteriseren gaat haar bijvoorbeeld goed af en de antibioticakuur is bijna afgerond. De moeder heeft daartegen ook geen principiële bezwaren. Zij zal de kindernefroloog eens per zes maanden blijven bezoeken en zal ook ander hulpverleners blijven bezoeken en toestemming verlenen om de nodige medische maatregelen te nemen.
De moeder heeft verklaard dat zij zal meewerken aan alles wat de artsen nodig vinden. Zij blijft er echter van overtuigd dat antibiotica alle goede bacteriën in het lichaam van [het kind] doden. Het werkt preventief, maar niet als geneesmiddel. De moeder ziet wel in dat de spoedbehandeling van [het kind] nodig was en tevens dat [het kind] een onderhoudsdosis antibiotica nodig heeft. Zij acht het positief dat thans de WSS is betrokken.
Namens de WSS is aangevoerd dat de uithuisplaatsing heftig was maar dat het door toedoen van de moeder ook onnodig lang heeft geduurd alvorens [het kind] naar het ziekenhuis kon worden gebracht. De moeder heeft op 24 oktober 2018 geweigerd om met Veilig Thuis in gesprek te gaan en heeft geen toegang tot haar woning verleend. Daardoor was uiteindelijk de komst van de politie nodig. Op grond van de ervaringen twijfelt de WSS eraan of de moeder nu wel haar medewerking zal gaan verlenen. De achtergronden van het handelen van de moeder moeten worden onderzocht.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het de kinderrechter gebleken dat de beschikking van 25 oktober 2018 op goede gronden is gegeven. Er was een ernstig en acuut gevaar voor de gezondheid van [het kind] en het valt te begrijpen dat de dienstdoende arts de conclusie heeft getrokken dat de moeder op dat moment geen instemming aan een behandeling met antibiotica wilde verlenen en dat hij een melding bij Veilig Thuis moest doen. De moeder ziet inmiddels ook het nut in van de behandeling van [het kind] en is erg geschrokken van wat er is gebeurd. Het is spijtig dat de situatie is geëscaleerd. De moeder heeft daarmee voor [het kind] een gevaarlijke situatie laten ontstaan. De kinderrechter zal de beschikking van 25 oktober 2018 dan ook handhaven tot en met 2 november 2018 handhaven.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat dat [het kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De gezondheid van [het kind] is in gevaar door haar chronische ziekte en daarvoor heeft zij medische behandeling nodig. Omdat het thans onduidelijk is of de moeder op een bestendige wijze daaraan haar medewerking zal verlenen en de beslissingen zal nemen die in het belang van [het kind] zijn is toezicht nodig. Dat moet in het kader van een ondertoezichtstelling plaatsvinden. Ook moet de belastbaarheid van moeder worden onderzocht en worden bekeken wat er nodig is voor moeder en [het kind] . Daarmee is tijd gemoeid. De ondertoezichtstelling wordt daarom voor de verzochte termijn toegewezen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van [het kind] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden de doelen van de ondertoezichtstelling die hiervoor bij de weergave van het verzoek zijn omschreven.
Voor een uithuisplaatsing ziet de kinderrechter op dit moment geen aanleiding. Moeder is zichtbaar geschrokken van wat er is gebeurd en is nu doordrongen van de noodzaak van adequate medische behandeling voor [het kind] en wat de gevolgen kunnen zijn als zij daar tegenin gaat.

De beslissing

De rechtbank:
handhaaft de beschikking van 25 oktober 2018 tot en met 2 november 2018;
stelt [het kind] onder toezicht met ingang van heden voor de duur van twaalf maanden tot 1 november 2019, uit te voeren door JBRA;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. P.B. Martens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2018.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 november 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam