ECLI:NL:RBAMS:2018:8976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
13/751663-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 augustus 2018. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen onderzocht. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, was op dat moment gedetineerd in Nederland.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2018 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden vanwege onduidelijkheden in het EAB en de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon persoonlijk is gedagvaard voor de relevante zittingen in Polen. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet.

Wat betreft de detentieomstandigheden in Polen heeft de raadsman verwezen naar een rapport van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT), waarin wordt gesteld dat de omstandigheden in sommige gevangenissen ondermaats zijn. De officier van justitie heeft echter betoogd dat deze omstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman opnieuw verworpen en geconcludeerd dat de materiële detentieomstandigheden in de bezochte gevangenissen over het algemeen acceptabel zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751663-18
RK nummer: 18/5955
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 september 2015 door
the District Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
combined judgement of the Provincial Court of Lublinvan 22 november 2010, met kenmerk IV K 517/10. Dit verzamelvonnis omvat de volgende uitspraken:
  • vonnis van
  • vonnis van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een samengestelde vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog een straf van 6 maanden en 1 dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd verzamelvonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft betoogd dat niet duidelijk is welke straf is opgelegd bij elk van de twee onderliggende vonnissen. Bovendien wordt in de aanvullende Poolse informatie van 12 oktober 2018 opgemerkt dat de straf in de zaak met kenmerk XVI K 426/08 volledig is tenuitvoergelegd, hetgeen vragen oproept. Het EAB is niet duidelijk en dus ongenoegzaam, aldus de raadsman. De overlevering dient daarom te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de zaak om dit punt te laten ophelderen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen, nu het overleveringsverzoek ziet op de tenuitvoerlegging van het voornoemde
combined judgementvan 22 november 2010 en de daarbij opgelegde straf van 2 jaar en 3 maanden (met als reststraf: 6 maanden en 1 dag). Nu het verzamelvonnis in de plaats is gekomen van de onderliggende vonnissen, zijn die onderliggende vonnissen – wat de hoogte van de daarbij opgelegde straf betreft – niet relevant voor het overleveringsverzoek. Van onduidelijkheid of ongenoegzaamheid van het EAB is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het verweer wordt verworpen.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet geldt. Uit het EAB en de aanvullende informatie (van 11, 12, 28 september 2018, 1 en 12 oktober 2018) volgt, kort gezegd, dat de opgeëiste persoon persoonlijk is gedagvaard, zowel voor de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis (IV K 517/10) heeft geleid, als voor de zitting die heeft geleid tot het onderliggende vonnis van
the Provincial Court of Lublin Non-Local Magistrates’ Courtin Świdnik (XVI K 426/08). Voorts volgt uit deze informatie dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die heeft geleid tot de beslissing van
the Provincial Court of Lublin(IV K 469/09).
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat sprake is geweest van een voorwaardelijk opgelegde straf die later is omgezet in een onvoorwaardelijke straf; bij deze omzetting zou de opgeëiste persoon niet aanwezig zijn geweest. De rechtbank overweegt in dit kader dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat dergelijke omzettingsbeslissingen niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ – en dus niet onder artikel 12 OLW – vallen, voor zover de omzettingsbeslissing de aard noch de hoogte van de aanvankelijk uitgesproken straf wijzigt. [1] Blijkens de brief van 11 september 2018 deed deze laatste situatie zich voor in de zaak van de opgeëiste persoon. Het verweer wordt om deze reden verworpen.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit, in onderdeel E van het EAB omschreven onder punt I.2 – de vrijheidsberoving van [naam] op 14 september 2008 – moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Dit feit valt op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling
diefstal, meermalen gepleegd
opzetheling
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Detentieomstandigheden in Polen

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden omdat de omstandigheden in Poolse gevangenissen ondermaats zijn.
Het rapport van 25 juli 2018 van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) toont aan dat in verschillende gevangenissen niet wordt voldaan aan de eis van 4m2 aan
personal space. Wanneer sprake is van
personal spacetussen de 3 en 4 m2 moeten alle overige omstandigheden goed worden onderzocht, zo volgt onder andere uit een uitspraak van de rechtbank van 11 november 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9634). De raadsman heeft de volgende passages uit het CPT-rapport van 25 juli 2018 voorgehouden:
Białystok Remand Prison had four one to four-storey accommodation blocks. (…)
By contrast, material conditions in the admission unit, located on the ground floor of the Block A, were rather poor, the cells being dilapidated, poorly lit and poorly ventilated.(paragraaf 64, pagina 32)
Furthermore, in some of the prisons visited (e.g. in Białystok, Gliwice and at Warsaw-Służewiec), the delegation again saw opaque panes (referred to as “blinds”) installed on a number of cell windows. As already stated after the Committee’s 2013 visit,62 such devices are in most cases unnecessary, prevent prisoners from having any view from their cells and restrict access to natural light and fresh air. The CPT recommends that they be removed and, wherever really necessary, replaced with other devices that allow sufficient natural light and fresh air into the cells.
(paragraaf 69, pagina 34)
Een en ander leidt tot de conclusie dat de detentieomstandigheden in Polen niet voldoen aan de eisen van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Polen geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank al geconcludeerd dat het meest recente CPT-rapport niet leidt tot de conclusie dat in Poolse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank verwijst naar twee uitspraken van 22 oktober 2018 (ter publicatie aangeboden) [2] waarin is ingegaan op de detentieomstandigheden in Polen en het CPT-rapport van 25 juli 2018. De rechtbank concludeert (opnieuw) dat uit dit CPT-rapport volgt dat de materiële detentieomstandigheden in alle vijf de bezochte gevangenissen over het algemeen acceptabel zijn. De door de raadsman aangevoerde kritiekpunten in het rapport kunnen niet leiden tot het oordeel dat desondanks in de instellingen sprake is van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Aan het op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken
Aranyosi en Căldăraru(ECLI:EU:2016:198) te hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het individuele risico voor de opgeëiste persoon, komt de rechtbank – gelet op het bovenstaande – niet toe.
Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 300, 311 en 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Lublin(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie EU, 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic).
2.Rechtbank Amsterdam 22 oktober 2018, parketnummers: 13/751470-18 en 13/751647-18.