Beoordeling
7. De kantonrechter zal waar nodig ingaan op de stellingen en verweren van partijen, maar merkt daarbij op dat niet ingegaan zal worden op alle ruziepunten met betrekking tot het omgaan van partijen met elkaar en de onderbouwing daarvan, tenzij het voor de beoordeling relevant is. In de loop van het geding is verder namens partijen met enige regelmaat verzocht om bepaalde stukken buiten beschouwing te laten, omdat deze te laat waren ingediend dan wel omdat daarmee buiten het verzoek van de kantonrechter was getreden, maar zoals ter zitting al is meegedeeld, ziet de kantonrechter daarvoor geen aanleiding. Partijen hebben inmiddels over en weer op alle stukken kunnen reageren, zodat er geen sprake is van een processueel belang daarbij.
8. Voor zover [verzoekers] . hebben verzocht de besluiten nietig te verklaren overweegt de kantonrechter dat zij terzake deze besluiten geen stellingen hebben aangevoerd, die indien juist, tot nietigheid van de besluiten zouden moeten leiden. Er is niet gesteld dat sprake is van strijd met de wet of de splitsingsakte, maar slechts dat de besluiten in strijd zijn met de redelijkheid en de billijkheid, waarmee naar de kantonrechter begrijpt een beroep gedaan wordt op artikel 2:15 lid 1 onder b BW. Het verzoek om nietigverklaring zal daarom worden afgewezen. Aan de beoordeling of de kantonrechter anders bevoegd zou zijn geweest, hetgeen op grond van samenhang op voorhand niet uitgesloten is, komt de kantonrechter niet toe. Er is dan ook geen aanleiding om [verzoekers] . ten aanzien van het verzoek om nietigverklaring van de besluiten niet-ontvankelijk te verklaren, zoals door de VvE is verzocht.
9. Kern van het geschil is of de besluiten van 8 maart en 25 mei 2018 vernietigbaar zijn, omdat deze in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid die artikel 2:8 BW vereist. Van vernietigbaarheid is sprake als een besluit naar inhoud of totstandkoming strijdig is met de gedragsregel in artikel 2:8 BW. Op grond van dit artikel moeten de VvE en haar leden zich jegens elkaar gedragen als door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Toetsing met betrekking tot de inhoud van de besluiten is de vraag of de VvE bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De zorgvuldigheid vereist dat juist indien sprake is van een absolute meerderheidsstem, daarbij de belangen van alle eigenaren, ook die van de minderheid worden betrokken.
10. De kantonrechter stelt voorop dat er in deze zaak voldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen, dat degene die de meerderheid van stemmen in de VvE heeft, een zelfstandig eigen belang als appartementseigenaar heeft bij de onderhavige besluiten en dat er in dat opzicht sprake is van een belangenverstrengeling. De kantonrechter leidt dit af uit het feit dat er begin februari 2018 al een offerte is aangevraagd bij Duyts door de architect van [naam 2] en in de offerte is vermeld dat deze is ‘
uitgebracht voor het maken van een rapport over de kwaliteit van de bestaande fundering, indien gewenst te gebruiken voor een splitsing in appartementsrechten van het project [adres] ’.Verder blijkt uit de notulen van 8 maart 2018 dat [naam 2] indien tot fundering zou worden besloten, van plan was het souterrain uit te laten diepen. Gezien het voornemen tot splitsen, acht de kantonrechter aannemelijk dat die wens ook al een rol gespeeld heeft bij het aanvragen van de offerte en inmiddels is ook gebleken dat daarvoor een vergunning is aangevraagd. Voor het verlenen van de vereiste vergunningen is – naar onweersproken is gebleven – een funderingsonderzoek vereist. Bovendien wordt volgens het beleidskader monumenten voor het uitdiepen van bestaande kelders en souterrains door de gemeente Amsterdam alleen toestemming verleend als onderdeel van funderingsherstel. Deze belangenverstrengeling dwingt tot een hoge mate van zorgvuldigheid bij de besluitvorming inzake die belangen. Dit neemt overigens niet weg dat ook [naam voorzitter] heeft ingestemd met het besluit en alleen [verzoekers] tegen hebben gestemd.
11. De kantonrechter oordeelt dat zowel de wijze waarop de besluiten tot stand zijn gekomen als de inhoud daarvan de toets onder rechtsoverweging 9 niet kan doorstaan. In dat verband is het volgende van belang.
12. Aanleiding om het eerste besluit te nemen was volgens de VvE gelegen in de scheuren in de achtergelegen uitbouw van het pand, waarin het trappenhuis zich bevindt. In het verweerschrift is gesteld dat het klemmen van ramen en deuren eveneens een rol daarbij speelde. [verzoekers] hebben terecht gesteld dat voorafgaand aan de besluitvorming geen bouwkundig onderzoek naar de scheuren heeft plaatsgevonden, terwijl onweersproken is dat de beheerder, Velzel, wel van plan was dit te doen. Ter zitting is door [naam 3] (hierna: [naam 3] ) verklaard dat van de zijde van Duyts vóór 28 maart 2018 geen bezichtiging van het pand heeft plaatsgevonden, zodat moet worden geoordeeld dat de offerte is uitgebracht zonder onderzoek van het pand en het eerste besluit ook zonder deugdelijke bouwkundige onderbouwing is genomen. [naam 6] en [naam 5] hebben achteraf dit onderzoek wel gedaan en omschrijven beiden de scheuren als zeer oppervlakkig. In de rapportage van Duyts wordt geen melding gemaakt van scheuren in het trappenhuis of klemmende ramen en deuren als aanwijzing voor het funderingsherstel, zodat ook uit die rapportage niet kan worden afgeleid dat dit een belangrijke rol heeft gespeeld voor het funderingsonderzoek. De kantonrechter acht het daarom strijdig met de zorgvuldigheid dat de VvE zonder goede reden heeft afgezien van een onderzoek naar de scheuren, zoals [verzoekers] hadden verzocht. Dit temeer omdat herstel van fundering hoge kosten met zich brengt, terwijl nergens uit blijkt dat er al eerder zorgen waren over de verzakkingen in het pand of dat er al langer plannen waren om onderzoek naar de fundering te gaan doen. Het belang van een snelle besluitvorming in verband met het belastingvoordeel had aan een dergelijk onderzoek ook niet in de weg hoeven staan, terwijl voor een dergelijk kostbare operatie een wat langere voorbereidingstijd niet ongebruikelijk is.
13. Voor de haast die gemaakt is in de besluitvorming en het afzien van het plaatsen van
meetbouten gedurende een jaar, zoals door [verzoekers] was geopperd, heeft de VvE aangevoerd, dat er groot belang was een en ander in 2018 nog te effectueren vanwege het vervallen van het belastingvoordeel aan het einde van het jaar. [verzoekers] hebben terecht en onderbouwd aangevoerd dat er dan een subsidieregeling voor in de plaats komt. De VvE heeft weliswaar gesteld dat de fiscale aftrek gunstiger zou zijn, maar heeft daarvan geen concrete berekening overgelegd. Wat daarvan ook is, aannemelijk is dat het financieel nadeel van uitstel kleiner is dan aanvankelijk door de VvE is gesteld. In ieder geval is de kantonrechter van oordeel dat gelet op het voorgaande aan het financieel belang geen doorslaggevende betekenis gehecht mag worden.
14. Wat betreft het besluit opdracht te geven tot de start van de werkzaamheden voor het funderingsherstel en het aanvragen van de vergunningen (het tweede besluit) beroept de VvE zich op het rapport van Duyts van 23 april 2018. Nadien is door Duyts een aanvullend rapport uitgebracht en is daarop gereageerd door anderen. De kantonrechter leidt uit de rapporten het volgende af.
15. Duyts heeft na een visuele inspectie van het pand, na scheefheidsmetingen (lintvoegwaterpassing en vloerwaterpassing en hoogtemetingen), en na een funderingsinspectie (aan de achterzijde) geconcludeerd dat de kwaliteit van de fundering van het achtergebouw als ‘onvoldoende (code rood)’ moet worden aangemerkt, hetgeen betekent dat de onderlinge zakkingsverschillen zodanig zijn dat funderingsherstel binnen 5 jaar noodzakelijk is. Wat betreft het hoofdpand is geconcludeerd dat de fundering ‘matig’ tot ‘onvoldoende’ is, waarbij ‘matig’ betekent dat binnen 15 jaar onderlinge zakkingsverschillen zijn te verwachten. De conclusies ten aanzien van het hoofdgebouw zijn met name gebaseerd op de gemeten scheefstand (60 mm over 400 jaar), en in het bijzonder de snelheid van de verzakking 20 mm in 9 jaar, althans dit was opgenomen in het rapport dat aan het tweede besluit ten grondslag ligt. Vastgesteld is dat de fundering aan de achterzijde onder het hoofdgebouw (rekenkundig) de belasting van het pand kan dragen.
16. Door [naam 5] is uitgebreid gereageerd op het rapport van Duyts. Kern van het onderbouwde betoog van [naam 5] is dat het op zich moeilijk is om het verzakkingsproces over 400 jaar in kaart te brengen, maar dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er in de laatste jaren een versneld verzakkingsproces van het pand plaatsvindt. De conclusie van 20 mm in 9 jaar op basis van informatie van [naam 2] dat de vloer van de beletage in 2009 is uitgevlakt, is volgens [naam 5] onhoudbaar omdat er toen geen nulmeting heeft plaatsgevonden en op de metingen in ieder geval volgens de toepasselijke richtlijnen een ruime marge moet worden aangehouden. Ter zitting heeft hij verder toegelicht dat er geen aanwijsbare reden is waarom er na een vernieuwing van de vloer op de beletage in 2009 opeens een zodanig versnelde verzakking zou optreden als door Duyts is aangenomen. De verzakking van het hoofdpand, zoals die verder is gemeten, is niet ongebruikelijk in de binnenstad. Op basis van de metingen van Duyts, met uitzondering van de snelheid van de verzakking, en zijn kennis over verzakking van de panden in de binnenstad schat [naam 5] de toestand van de fundering van het hoofdgebouw in tussen ‘matig’ en redelijk’. Dat is een observatieniveau. [naam 5] heeft verder kort voor de zitting de scheuren in het trappenhuis aan de achterzijde bekeken en deze zijn oppervlakkig. Het betreft een lichte bouwwerk en de stalen plaat als fundering is niet ongebruikelijk. In ieder geval betekent herstel van enkel de fundering van de achteruitbouw/het trappenhuis niet automatisch dat er schade zal zijn voor het hoofdgebouw, aldus [naam 5] .
17. De kantonrechter is op grond van de stukken en de mondelinge behandeling niet tot de overtuiging gekomen dat herstel van de fundering in de omvang zoals die thans is voorgenomen, op korte termijn nodig is. Ter zitting hebben alle partijen erkend dat er geen sprake is van een situatie die strijdig is met het Bouwbesluit, terwijl niet aangetoond is dat de snelheid van de verzakking zodanig is dat ingrijpen op korte termijn nodig is.
18. Hoewel de VvE in het kader van haar beheerstaak een zekere vrijheid om tot herstel over te gaan niet kan worden ontzegd, zijn de besluiten gebaseerd op het standpunt dat funderingsherstel noodzakelijk is. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende komen vast te staan. Het goed observeren van de snelheid van het verzakkingsproces moet naar het oordeel van de kantonrechter vanuit het oogpunt van de funderingskwaliteit vooralsnog afdoende zijn. Dit is ook door [verzoekers] voorgesteld, maar door de VvE afgewezen. Rekening houdend met de belangenverstrengeling in deze kwestie is de kantonrechter van oordeel, dat de VvE in redelijkheid en billijkheid deze optie niet had kunnen passeren. Er is ook onvoldoende reden om daartoe niet alsnog over te gaan.
19. Al het voorgaande brengt met zich dat de besluiten zullen worden vernietigd. Bij toewijzing van een schorsing van de besluiten als verzocht is dan geen belang meer, althans daarvoor is geen reden aangevoerd.
20. De VvE zal in de proceskosten in beide procedures worden veroordeeld.