ECLI:NL:RBAMS:2018:885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
13/684474-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ISD-maatregel aan EU-onderdaan met betrekking tot diefstal van een fles port

Op 16 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte was gedetineerd en werd beschuldigd van diefstal van een fles port, toebehorende aan Albert Heijn, gepleegd op 31 oktober 2017 te Amsterdam. Tijdens de zitting op 9 februari 2018 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en de verdediging door zijn raadsman, mr. S. Ben Taraf. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte het feit bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte.

De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, maar de verdediging stelde dat deze maatregel een ongewenstverklaring zou zijn, aangezien de verdachte zelf naar Polen wilde terugkeren. De rechtbank overwoog dat de verdachte rechtmatig in Nederland verbleef, maar geen sociaal netwerk of werk had, en dat het recidiverisico hoog was. De rechtbank besloot uiteindelijk om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging indien de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig zou maken. De rechtbank hefte de voorlopige hechtenis op en gaf de verdachte de kans om naar Polen terug te keren en zijn problemen daar aan te pakken.

De rechtbank legde de maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.B. Martens, voorzitter, en mrs. P.L.C.M. Ficq en O.P.M. Fruytier, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684474-17
Datum uitspraak: 16 februari 2018 (bij vervroeging)
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Ben Taraf, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles port, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (filiaal [vestigingsnaam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het feit kan worden bewezen, mede op basis van de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 31 oktober 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles port, toebehorende aan Albert Heijn (filiaal [vestigingsnaam] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee (2) jaren, zonder aftrek van voorarrest.
De raadsman en de verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel een brug te ver is en neerkomt op een verkapte ongewenstverklaring, omdat deze in belangrijke mate gericht zou zijn op terugkeer van verdachte naar Polen. Verdachte wil en kan zelfstandig naar Polen terugkeren en moet daarvoor de gelegenheid krijgen. Subsidiair kan de maatregel voorwaardelijk worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Reclassering Nederland van 26 januari 2018, opgemaakt door C.S. Pruis. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon met betrekking tot vermogensdelicten. Verdachte verblijft als EU-onderdaan rechtmatig in Nederland, maar hij dient wel zelfvoorzienend te zijn omdat hij niet in aanmerking komt voor sociale voorzieningen. Verdachte heeft echter geen werk, geen verblijfplaats en geen sociaal netwerk waarin hij eventueel zou kunnen verblijven of dat hem zouden kunnen onderhouden. Daarnaast is sprake van zorgelijk middelengebruik. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Interventies vanuit de reclassering zijn niet reëel. Als verdachte wordt veroordeeld tot een ‘regulier ISD-traject’, zal hij, zodra hij in aanmerking komt voor de extramurale fase, gebruik moeten maken van sociale voorzieningen. Maar zodra hij hierop een beroep doet, wordt zijn rechtmatig verblijf volgens informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst beëindigd. Een ISD gericht op terugkeer naar land van herkomst behoort wel tot de mogelijkheden. De reclassering adviseert dan ook om een ISD-maatregel gericht op terugkeer op te leggen waarbij verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) en Vreemdeling In Strafrecht (VRIS). De ISD-VRIS heeft als doel re-integratie in het land van herkomst.
Hoewel op zich aan alle voorwaarden wordt voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, acht de rechtbank het onvoorwaardelijk opleggen van een dergelijke maatregel aan deze verdachte thans nog een te zwaar middel. De maatregel zou erop gericht zijn om een spoedige terugkeer naar Polen plaats te laten vinden. Verdachte heeft inmiddels ruim 3 maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Gelet op de ter zitting gedane stellige mededeling van de verdachte dat hij terug naar Polen wil, met name nu het zo slecht gaat met zijn moeder, dat hij daar aan zijn problemen wil werken en dat hij dit na vrijlating binnen een paar uur ook daadwerkelijk kan realiseren, wil de rechtbank verdachte een kans geven om dit voornemen te realiseren alvorens aan hem de ingrijpende maatregel van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte heeft aangegeven wel ooit naar Nederland te willen terugkeren, maar zich dan voorbeeldig te willen gedragen.
Gelet hierop zal de rechtbank thans volstaan met het voorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel. Deze voorwaardelijke maatregel strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst in Nederland wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven en de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte per ommegaande naar Polen terugkeert en pas weer naar Nederland komt als hij zijn problemen in zoverre heeft opgelost dat hij in staat is hier te verblijven zonder strafbare feiten te plegen.
Voor het geval dat de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden gelast, acht de rechtbank het van belang dat – om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij - voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en daarbij niet bepalen dat in geval van tenuitvoerlegging daarvan de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering zal worden gebracht op de duur van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren.
Bepaalt dat deze maatregel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later ander wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2018.