ECLI:NL:RBAMS:2018:8840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/701423-18 en 13/701656-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak oplichting en bedreiging in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 20 november 2018 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/701423-18 en 13/701656-18. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 maart 2018 medewerkers van restaurant [restaurant 1] heeft bedreigd, maar niet bewezen geacht dat hij hen heeft opgelicht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich als een 'bonafide' klant had gepresenteerd, aangezien niet was aangetoond dat hij voorafgaand aan zijn bestellingen wist dat hij niet over voldoende saldo beschikte. Ook in de andere tenlasteleggingen, zoals heling en bedreiging van andere slachtoffers, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de meeste aanklachten. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte op 22 februari 2018 [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting en dat hij verbalisanten heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waarbij sommige vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/701423-18 (A) en 13/701656-18 (B)
Datum uitspraak: 20 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2018.
De rechtbank heeft, tijdens de pro formazitting van 31 mei 2018, de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. Bedreiging van medewerkers van restaurant [restaurant 1] op 12 maart 2018 te Amsterdam;
2. Oplichting van medewerkers van restaurant [restaurant 1] op 12 maart 2018 te Amsterdam;
3. Heling van een pinpas van [slachtoffer 1] op 12 maart 2018 te Amsterdam, subsidiair verduistering van diezelfde pinpas van 9 maart 2018 tot en met 12 maart 2018 te Amsterdam;
4. Oplichting van medewerkers van restaurant [restaurant 2] op 22 februari 2018 te Amsterdam;
5. Bedreiging van [slachtoffer 2] op 22 februari 2018 te Amsterdam;
6. Bedreiging van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 22 februari 2018 te Amsterdam;
Zaak B
Een poging tot diefstal met bedreiging met geweld bij Horecabedrijf [bedrijf] op 23 april 2018 te Werkendam, subsidiair bedreiging van [slachtoffer 6] op 23 april 2018 te Werkendam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 6 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 primair en 5 ten laste gelegde heeft hij om vrijspraak verzocht.
Zaak B
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 en 6 ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Nadere bewijsoverwegingen
3.3.1.1 Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte medewerkers van restaurant [restaurant 1] heeft bedreigd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte restaurant [restaurant 1] heeft opgelicht, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen. De in de rechtspraak wel gebruikte formulering dat een verdachte zich als een ‘bonafide’ deelnemer aan het rechtsverkeer heeft gepresenteerd, is met betrekking tot het aannemen van een valse hoedanigheid slechts relevant als zo’n valselijke presentatie als bonafide wederpartij berust op voldoende specifieke gedragingen die in de desbetreffende context erop zijn gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen, teneinde daarvan misbruik te maken. De enkele omstandigheid dat verdachte niet kon betalen, leidt niet tot de conclusie dat verdachte zich van het begin af aan valselijk heeft voorgedaan als bonafide klant en zo een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Dat verdachte al voorafgaand aan zijn bestellingen wist dat hij niet over voldoende saldo beschikte om zijn consumpties te voldoen, blijkt niet uit het dossier. [1]
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie gezegd dat hij de betreffende pinpas heeft gestolen. Diefstal van de pinpas is niet ten laste gelegd. In het dossier bevinden zich geen nadere bewijsmiddelen over de wijze waarop noch wanneer verdachte de beschikking over de pinpas heeft gekregen. In deze stand van zaken kan de rechtbank niet anders dan verdachte vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte restaurant [restaurant 2] heeft opgelicht, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Dat verdachte al voorafgaand aan zijn bestellingen wist dat hij niet over voldoende saldo beschikte om zijn consumpties te voldoen, blijkt niet uit het dossier.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en de raadsman, bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen, nu verbalisanten verdachte hebben horen zeggen “de Chinese vrouw die kom ik nog wel tegen” en verdachte heeft erkend uit frustratie wel een paar dingen te hebben geroepen.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte verbalisanten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.3.1.2 Zaak B
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met bedreiging met geweld. Verdachte heeft zelf, zowel bij de politie als ter terechtzitting, verklaard dat hij wat wilde stelen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte waren die ook gericht op de voltooiing van het misdrijf diefstal.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 12 maart 2018 te Amsterdam medewerkers van restaurant [restaurant 1] , gevestigd aan de [adres] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend genoemde personen de woorden toegevoegd:
- " Weet je wat ik pak zo een mes en dan steek ik ze hier neer. Ik steek die gasten die hier werken neer." waarbij hij, verdachte keek in de richting een van genoemde personen (de rechtbank begrijpt: de manager), en
- " Als ik een mes zie liggen, steek ik het personeel neer", en
- " Zo gauw ik kan bellen, ga ik mijn vrienden bellen en dan gaan ze langs bij [restaurant 1] om die gast te liquideren. Op het moment dat ik word vrij gelaten ga ik terug en steek ik ze allemaal neer. Ik kom terug hier, naar [restaurant 1] en schiet een kogel door hun kop. ", en
- " Ik ga ze allemaal liquideren. Ik ga ze allemaal doodmaken.";
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
op 22 februari 2018 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je mij nu niet weg laat gaan, steek ik de tent in de fik";
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
op 22 februari 2018 te Amsterdam [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen: "Binnenkort komen er liquidaties. Ik schiet jullie allemaal een kogel door je kop.";
Zaak B
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op of omstreeks 23 april 2018 te Werkendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een kassabeeldscherm en geld, toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of horecabedrijf [bedrijf] ' en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen met bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, waarbij hij, verdachte
- nadat hij die [slachtoffer 6] had medegedeeld dat hij die [slachtoffer 6] van een ander moest overvallen, meermaals heeft gezegd dat hij even in de kassa zou gaan kijken en
- vervolgens de kassa heeft vastgepakt en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 6] heeft gezegd "Als je dat nog een keer doet dan steek ik je neer", waarna hij, verdachte, zijn hand in zijn zak heeft gestoken en
- vervolgens een sleutel die onder de kassa lag met kracht in het slot van de kassa heeft gestoken ten gevolge waarvan die sleutel is afgebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5. Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een meldplicht en een proeftijd van 2 jaren én een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen. Daarnaast heeft hij aangegeven dat verdachte een deels voorwaardelijke straf wenst, zodat hij hulp kan krijgen van de reclassering.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gepoogd om een kassabeeldscherm en geld van een snackbar te stelen door te dreigen met geweld. De rechtbank acht dit een ernstig feit. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten langdurig ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Ook heeft verdachte meerdere verbalisanten en medewerkers van restaurants bedreigd. De rechtbank acht ook dit ernstige feiten. Verdachte heeft door aldus te handelen ernstig inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat de slachtoffers zouden moeten hebben.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Uit het Pro Justitia rapport van 1 november 2018 blijkt dat dergelijke indicaties er in dit geval niet zijn. De twee domeinen ‘mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding’ en ‘handelingsvaardigheden’ laten nauwelijks indicaties zien. Gelet op het feit dat er geen beperkingen in de keuzevrijheid zijn gezien, zijn er voorts geen aanwijzingen van gedragskundige aard te geven om recidive te verminderen. Verdachte zou vanuit zichzelf in staat moeten zijn om tot gedragsalternatieven te kunnen komen.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
Gelet met name op de ernst van verdachtes handelen, is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf op zijn plaats is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 oktober 2018, is verdachte in oktober 2017 in Parijs veroordeeld voor
filouterie d’aliment ou de boisson,hetgeen in zijn nadeel weegt.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank wijkt daarom bij de straftoemeting af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte opleggen.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman, acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat verdachtes familie bereid is om verdachte te ondersteunen, een meldplicht niet geïndiceerd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (Zaak A – feit 4)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 60,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om € 59,60 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu verdachte van het onder 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (Zaak A – feit 6)
De benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] vorderen ieder € 300,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen, dan wel te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel het bedreigen van verbalisanten niet kan worden getolereerd, komen verbalisanten, gelet op het feit dat de bedreigingen zijn geuit kort nadat verdachte was aangehouden – en de bedreiging ook in die context dient te worden beschouwd - als ook het feit dat de gestelde psychische gevolgen het niveau van psychisch onbehagen niet ontstijgt, niet in aanmerking voor een vergoeding. De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zullen dan ook worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (Zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 121,20 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij voor de schadepost ‘cola’ niet-ontvankelijk te verklaren en het overige toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De rechtbank overweegt als volgt. De gevorderde schade onder de post ‘kosten aangifte’ komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde schade onder de post ‘cola’ is geen rechtstreekse schade, omdat de diefstal van de cola niet ten laste is gelegd. De benadeelde partij zal voor dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 6] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 120,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Zaak A
Verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Zaak B
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde: Bedreiging met brandstichting.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Zaak B
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde: Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (Zaak A – feit 4)
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (Zaak A – feit 6)
Wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (Zaak B)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 120,- (honderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] , te betalen de som van € 120,- (honderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat
om dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]

Voetnoten