ECLI:NL:RBAMS:2018:8675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
C/13/601195 / HA ZA 16-105
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen vonnis inzake belastingaanslag en bewijslevering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben de eiseressen, Ivy Group B.V., Emmes Groep B.V., RJB Netherlands B.V., Aghen Invest B.V. en Lev Beheer B.V., verzet aangetekend tegen een eerder vonnis van 15 april 2015. De eiseressen stelden dat de gedaagde, Hannibal Corporation N.V., op de hoogte was van een belastingaanslag die nog niet was voldaan. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 3 mei 2017 de eiseressen toegelaten tot bewijslevering over de kennis van de gedaagde met betrekking tot deze belastingaanslag.

Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord en zijn er stukken overgelegd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de eiseressen niet zijn geslaagd in hun bewijsopdracht. Er was onvoldoende bewijs dat de gedaagde op de hoogte was van de belastingclaim. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van mr. Booij, die namens de eiseressen optrad, niet voldoende was om aan te nemen dat de gedaagde ook op de hoogte was van de belastingaanslag. De getuigenverklaringen en overgelegde stukken gaven geen concrete aanwijzingen dat de gedaagde wist van de betalingsverplichting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, het eerdere vonnis vernietigd en de vorderingen van de eiseressen afgewezen. Tevens zijn de eiseressen veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 13.576,44. De kostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/601195 / HA ZA 16-105
Vonnis in verzet van 5 december 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IVY GROUP B.V.(voorheen handelende onder de naam
EMMES GROEP B.V.),
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RJB NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGHEN INVEST B.V.,
gevestigd te Almere,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEV BEHEER B.V.,
gevestigd te Zwaagdijk (gemeente Medemblik),
eiseressen,
gedaagden in verzet,
advocaat mr. M.H.F. van Buuren te Amsterdam.
tegen
de naamloze vennootschap naar Antilliaans recht
HANNIBAL CORPORATION N.V.(in liquidatie),
gevestigd te Curaçao (Nederlands Antillen),
gedaagde,
eiseres in verzet,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud worden aangeduid als Ivy Group c.s. Gedaagde zal hierna worden aangeduid als Hannibal Corporation.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in verzet van 3 mei 2017 met de daarin vermelde stukken,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober 2017, met de daaraan gehechte stukken,
  • de akte overlegging producties (producties A tot en met S) van Ivy Group c.s.,
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 2 mei 2018,
  • de akten uitlating van zowel Ivy Group c.s. als Hannibal Corporation van 20 juni 2018 waarin wordt verzocht om de zaak te verwijzen naar de rol voor akte na enquête,
  • de conclusie na enquête van Ivy Group c.s. met producties,
  • de antwoordakte na enquête van Hannibal Corporation.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 3 mei 2017 (hierna: het tussenvonnis) is Ivy Group c.s. toegelaten te bewijzen dat Hannibal Corporation wist dat Heredium Saepe ter zake van aanslag [nummer] nog een betalingsverplichting had en dat voor deze aanslag uitstel van betaling was gevraagd en verkregen (zie r.o. 4.8. en 5.1. van het tussenvonnis).
2.2.
Ivy Group c.s. heeft in enquête [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] als getuigen doen horen. Verder heeft Ivy Group c.s. een aantal stukken in het geding gebracht. In contra-enquête is [naam 4] als getuige gehoord.
2.3.
Ivy Group c.s. is met de verklaringen van de door haar gehoorde getuigen en de door haar overgelegde stukken niet geslaagd in het van haar gevraagde bewijs. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat mr. Booij bij de onderhandelingen tussen partijen over de koopovereenkomst betrokken was en dat hij daarbij in ieder geval namens de doelvennootschappen optrad. Tevens is geoordeeld dat het ervoor wordt gehouden dat mr. Booij van de aanslag vennootschapsbelasting 2007 (hierna: de belastingclaim) op de hoogte was (zie r.o. 4.8. van het tussenvonnis). Anders dan Ivy Group c.s. heeft gesteld, brengt deze omstandigheid niet zonder meer met zich dat ook Hannibal Corporation van de belastingclaim wist. Toelating tot bewijslevering was dan immers ook niet nodig geweest.
2.5.
Uit de getuigenverklaringen en de door Ivy Group c.s. overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat mr. Booij zijn wetenschap over de belastingclaim met anderen – en dan met name met [naam 4] – heeft gedeeld. Ivy Group c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat mr. Booij bij de koopovereenkomst eigenlijk voor [naam 4] werkte en zij in dat kader veelvuldig met elkaar contact hadden, waardoor het niet anders kan zijn dan dat [naam 4] van de belastingclaim op de hoogte was. Concrete aanknopingspunten die dit standpunt ondersteunen, ontbreken echter. Getuige [naam 2] heeft weliswaar verklaard dat [naam 4] en mr. Booij met elkaar over fiscaliteiten hebben gesproken, maar over de vraag of ook tijdens die gesprekken specifiek over de belastingclaim is gesproken heeft [naam 2] niet kunnen verklaren. De enkele opmerking van [naam 2] dat het zijn persoonlijke mening is dat [naam 4] altijd bovenop alles zat en dus van de aanslag heeft geweten, is onvoldoende om gerechtvaardigd te concluderen dat [naam 4] ook daadwerkelijk van deze belastingclaim wist. De andere getuigen hebben evenmin kunnen verklaren waaruit concreet blijkt dat mr. Booij [naam 4] zou hebben geïnformeerd dan wel dat [naam 4] op een andere wijze kenbaar zou hebben gemaakt van de belastingclaim op de hoogte te zijn geweest. Ook volgt dit niet uit de door Ivy Group c.s. overgelegde stukken. Nu niet kan worden vastgesteld dat [naam 4] van de belastingclaim wist, kan – zelfs indien van de stelling van Ivy Group c.s. zou worden uitgegaan dat [naam 4] in werkelijkheid de feitelijk leidinggevende van Hannibal Corporation was – evenmin worden geconcludeerd dat Hannibal Corporation daarvan op de hoogte was. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de enkele omstandigheid dat mr. Booij wel van de belastingclaim wist, daarvoor onvoldoende.
2.6.
Verder volgt uit de getuigenverklaringen noch uit de door Ivy Group c.s. overgelegde stukken dat mr. Booij in opdracht van Hannibal Corporation handelde. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt weliswaar dat mr. Booij bij de koopovereenkomst was betrokken en daarbij adviseerde, maar niet is gebleken dat hij in dat kader voor Hannibal Corporation optrad. Zoals Hannibal Corporation terecht heeft gesteld is de enkele omstandigheid dat [naam 4] heeft geadviseerd mr. Booij voor de fiscale aangelegenheden in te schakelen, onvoldoende om aan te nemen dat mr. Booij voor [naam 4] dan wel Hannibal Corporation zou hebben gehandeld. De enkele beleving van de getuigen dat dit wel het geval was, is evenmin voldoende om tot die conclusie te komen. Dit betekent dat – anders dan Ivy Group c.s. heeft gesteld – mr. Booij niet als hulppersoon van Hannibal Corporation in de zin van artikel 6:76 van het Burgerlijk Wetboek kan worden gekwalificeerd en zijn wetenschap niet op grond daarvan aan Hannibal Corporation kan worden toegerekend.
2.7.
Nu Ivy Group c.s. niet is geslaagd in haar bewijsopdracht, kan niet worden vastgesteld dat Hannibal Corporation tegenover Ivy Group c.s. heeft verzwegen dat Heredium Saepe ter zake van de aanslag [nummer] nog een betalingsverplichting had en dat voor deze aanslag uitstel van betaling was gevraagd en verkregen. Dit betekent dat het verzet gegrond zal worden verklaard, het vonnis van deze rechtbank van 15 april 2015 met zaaknummer / rolnummer C/13/583296 / HA ZA 15-278 zal worden vernietigd en opnieuw rechtdoende zal worden beslist dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
2.8.
Ivy Group c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hannibal Corporation worden begroot op:
- explootkosten € 104,44
- griffierecht € 3.864,-
- salaris advocaat
€ 9.608,- ( 4 punten × tarief € 2.402,-)+
totaal € 13.576,44
2.9.
Verder zal Ivy Group c.s. worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het door deze rechtbank op 15 april 2015 onder zaaknummer / rolnummer C/13/583296 /HA ZA 15-278 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
3.2.
wijst de vorderingen af,
3.3.
veroordeelt Ivy Group c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Hannibal Corporation tot op heden begroot op € 13.576,44,
3.4.
veroordeelt Ivy Group c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Ivy Group c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, rechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.