Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 7 december 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en thans gedetineerd in Nederland, werd verzocht te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 3 jaar en 20 dagen, waarvan nog 3 jaar en 18 dagen resteerde. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat het EAB niet de maximumstraf vermeldde. De rechtbank oordeelde echter dat dit niet noodzakelijk was, aangezien het EAB betrekking had op een lijstfeit, waarvoor de maximumstraf niet expliciet vermeld hoeft te worden. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).
Daarnaast werd het verweer van de raadsman dat er nog een lopende strafzaak in Nederland was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat dit geen rol speelde bij de beslissing over de toelaatbaarheid van de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.