ECLI:NL:RBAMS:2018:8483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4040
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens aanwezigheid van drugs en de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning in Nieuw-Sloten. De burgemeester van Amsterdam had op 18 december 2017 besloten de woning te sluiten voor drie maanden, nadat er een handelshoeveelheid drugs, waaronder 13 xtc-pillen, was aangetroffen. Eiser, de huurder van de woning, was ten tijde van de sluiting gedetineerd en voerde aan dat de sluiting onrechtmatig was, omdat er geen bewijs was dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende was om deze maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank overwoog dat de enkele aanwezigheid van drugs in de woning al een verstoring van de openbare orde met zich meebrengt, ongeacht of er daadwerkelijk handel plaatsvond. Eiser had niet aangetoond dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor eigen gebruik was en de rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning had kunnen besluiten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A. van der Waal),
en

De burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Nota).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet het bevel gegeven dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] met onmiddellijke ingang wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 17 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Op 6 november 2017 heeft de Eenheid Amsterdam van de Nationale politie (hierna: de Eenheid Amsterdam) naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar een crimineel (hard)drugsnetwerk een onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet onder aanzegging van bestuursdwang bevolen de woning onmiddellijk voor een duur van drie maanden te sluiten (hierna: de sluiting). Verweerder heeft hieraan de bevindingen van het op 6 november 2017 ingesteld onderzoek van de Eenheid Amsterdam ten grondslag gelegd, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een Bestuurlijke Rapportage van 22 november 2017 (hierna: het rapport) en een aanvullende Bestuurlijke Rapportage van 4 december 2017 (hierna: het aanvullend rapport). In het primaire besluit heeft verweerder hierover – samengevat – het volgende vermeld. Uit de rapportage van
22 november 2017 ten aanzien van de woning aan de [adres] blijkt dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs en materialen ten behoeve van het verpakken van (hard)drugs zijn aangetroffen. In de woning zijn op verschillende plekken schoteltjes met daarop wit poeder, vermoedelijk cocaïne, aangetroffen. Tevens zijn drie wikkels vermoedelijk cocaïne, twee envelopjes, vermoedelijk cocaïne en 13 tabletten MDMA (xtc), aangetroffen. Voorts zijn er verpakkingsmaterialen, stanleymessen, rollen tape en huishoudhandschoenen aangetroffen. Uit eerdere politieonderzoeken is gebleken dat deze goederen worden gebruikt om (hard)drugs te verpakken. Door middel van een voorlopig onderzoek van het forensisch laboratorium van de politie van 7 november 2017 is vastgesteld dat de in beslag genomen 13 tabletten MDMA betreft. Deze drug staat vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. De vermoedelijke cocaïne wordt onderzocht. Uit het aanvullend rapport van 4 december 2017 blijkt dat de verdachten uit het onderzoek naar de handel in grote partijen (hard)drugs, (vuur)wapens en grote hoeveelheden geld, antecedenten hebben met betrekking tot de Opiumwet en meermaals in de woning aan de [adres] zijn geweest. Uit de Basisregistratie personen blijkt dat er een persoon staat ingeschreven op het adres, die op dat moment gedetineerd zit. Uit het rapport blijkt verder dat de woning een rommelige indruk maakt en het erop lijkt dat de woning op dat moment niet feitelijk wordt bewoond. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de bestendige bestuurspraktijk voor woningen is het beleid om bij dit soort ernstige overtredingen een feitelijk onbewoonde woning voor drie maanden te sluiten. Het bewerken, verwerken, verkopen, verstrekken, daartoe aanwezig hebben of vervaardigen van middelen die vermeld staan op lijst I of II behorende bij de Opiumwet, is strafbaar gesteld in die wet. Handel, gebruik en aanwezigheid van drugs hebben een nadelig effect op de openbare orde. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs kan leiden tot onveiligheid voor omwonenden vanwege de aanzuigende werking op criminele activiteiten. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat organisaties die zich bezighouden met de handel in drugs geweld niet schuwen.
1.3.
Eiser was ten tijde van de besluitvorming huurder van deze woning, maar zat ten tijde van het onderzoek in de woning en de sluiting gedetineerd. De woning werd niet door anderen bewoond.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 14 mei 2018, ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Tevens is het verzoek om een schade- en proceskostenvergoeding afgewezen.
Standpunt van eiser
2.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bevel tot sluiting onrechtmatig is. Verweerder kon niet tot de sluiting van de woning overgaan omdat geen sprake was van een situatie waarbij drugs vanuit de woning werden verhandeld, verpakt dan wel anderszins bewerkt. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362). In de woning zijn in slechts beperkte mate drugs aangetroffen, waarbij het gaat om een hoeveelheid die kan worden aangemerkt als voor eigen gebruik bestemd. De bijzondere omstandigheden dat er goederen zijn aangetroffen die zouden duiden op verpakken en handel (huis- tuin- en keukenvoorwerpen) maken dit niet anders. Daarbij komt dat nergens uit blijkt dat in of vanuit de woning handel of verpakkingsactiviteiten plaatsvonden dan wel het doel was om die activiteiten te laten plaatsvinden. Gelet hierop is niet alleen een onjuiste toets in bezwaar aangelegd door alleen naar de Aanwijzing van de Procureurs-Generaal met betrekking tot de Opiumwet te kijken, maar is bovendien ook voorbij gegaan aan de relevante feiten en omstandigheden. Nu het bestreden besluit feitelijke grondslag mist, was verweerder niet bevoegd om artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet toe te passen.
2.2.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het bevel tot sluiting in strijd is met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verweerder dient bij een eerste overtreding te volstaan met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2859). Voorts heeft eiser gesteld dat in het algemeen tot sluiting wordt overgegaan als er grote hoeveelheden hennepplanten zijn aangetroffen of indien de woning niet als zodanig in gebruik is. Dat de woning ten tijde van de gedane constateringen niet werd bewoond is een gevolg van de detentie van eiser. Eiser heeft op enig moment zijn sleutel afgegeven aan een bekende, zodat zijn post kon worden verzorgd en praktische zaken konden worden geregeld. Eiser staat aan de vooravond van toepassing van elektronisch toezicht in het kader van de tenuitvoerlegging van zijn straf. Dit betekent dat indien de woning geopend wordt hij daar op zeer korte termijn weer kan verblijven. Uit de rapporten blijkt tot slot niet van aan de aangetroffen drugs gekoppelde overlast dan wel een vermoeden van handel. De beheerder van de woning heeft in een brief van 12 december 2017 een positief beeld geschetst van de wijze waarop de woning werd gebruikt gedurende de huurperiode. Doordat er sprake is van een geringe overschrijding van de hoeveelheid aangetroffen drugs moet bovendien zwaar gewicht worden toegekend aan het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde woonrecht en moet worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing, kan worden volstaan.
Wettelijk kader
3.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
Op grond van artikel 5:31, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt vast dat er op 6 november 2017 in de woning onder meer
13 tabletten MDMA zijn aangetroffen. Dat dit MDMA betrof, welke middel is opgenomen in lijst I behorende bij de Opiumwet, is bevestigd in een voorlopig rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing van de Politie Amsterdam, Dienst Regionale Recherche van 7 november 2017. De vermoedelijk cocaïne wordt momenteel onderzocht.
4.2.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.3.
Eiser voert in dat kader – samengevat – aan dat er vanuit zijn woning niet daadwerkelijk drugs is verkocht, afgeleverd of verstrekt en dat de hoeveelheid aangetroffen drugs geen handelshoeveelheid betrof, maar dient te worden aangemerkt als een gebruikershoeveelheid voor eigen gebruik.
4.4.
De rechtbank overweegt dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld een uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2081), voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet is vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in deze bepaling volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid tot sluiting verschaft.
4.5.
De rechtbank overweegt voorts dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de reeds in rechtsoverweging 6.2.1. aangehaalde uitspraak van 27 juli 2016), mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan volgens de Afdeling (zie bijvoorbeeld een uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2464) in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram ook als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.6.
De rechtbank leidt uit de rapportages af dat er op 6 november 2017 in de woning een grotere hoeveelheid drugs is aangetroffen dan het maximum van 0,5 gram dat als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid hard- en softdrugs niet bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser, met zijn enkele niet nader onderbouwde stelling dat de hoeveelheid aangetroffen drugs ook als een gebruikershoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen worden aangemerkt, geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. Eisers stelling dat de 13 aangetroffen tabletten MDMA bestemd waren voor eigen gebruik van de in de woning aanwezige personen, die een gezellig samenzijn hadden, mist feitelijke grondslag. Uit de hiervoor in overweging 1.2 genoemde rapportage kan namelijk niet worden afgeleid dat er op 6 november 2017, de dag waarop de bewuste woning is doorzocht waarbij onder meer de 13 tabletten MDMA zijn aangetroffen, tevens personen in het pand aanwezig waren. Gelet op het voorgaande was verweerder naar het oordeel van de echtbank bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. Het aanwezig zijn van een handelshoeveelheid drugs is op grond van artikel 13b van de Opiumwet reeds voldoende om een woning te sluiten.
5.1.
Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder, gelet op de belangen van eiser, in redelijkheid van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, op de wijze zoals verweerder dat in de onderhavige zaak heeft gedaan.
5.2.
Eiser voert in dat kader aan dat verweerder ook met minder ingrijpende maatregelen had kunnen volstaan, mede gelet op de aard en omvang van de geconstateerde overtreding en met het oog op het in artikel 8 van het EVRM neergelegde woonrecht.
5.3.
De rechtbank overweegt dat op grond van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht zijn toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van verweerder tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Gezien wat hiervoor over de (handels)hoeveelheid van de in de woning aangetroffen middelen is overwogen, kon verweerder sluiting van de woning voor de duur van drie maanden noodzakelijk achten voor het herstel van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412).
5.4.
De rechtbank overweegt voorts dat gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, verweerder bij de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid beschikt over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de uitoefening van die bevoegdheid door verweerder met terughoudendheid dient te toetsen.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het gebruikmaken van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid voor wat betreft woningen geen beleid heeft vastgesteld, maar een bestendige bestuurspraktijk hanteert. Die praktijk komt er in het kort op neer dat bij een constatering van een overtreding bij een feitelijk onbewoonde woning sluiting bevolen wordt voor de duur van drie maanden. Indien de woning feitelijk bewoond is volstaat verweerder met een waarschuwing, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden. De bewoning wordt vastgesteld op het moment van constatering van de overtreding door de politie.
5.6.
Of een woning feitelijk wordt bewoond wordt vastgesteld op het moment van de gedane constatering van de overtreding door de politie. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het huisbezoek gedetineerd zat. Daarmee staat voor de rechtbank voldoende vast, mede gelet op hetgeen daarover in de bestuurlijke rapportages over de ter plaatse aangetroffen staat van de woninginrichting is beschreven, dat de woning bij de ontdekking van de MDMA en de vermoedelijke cocaïne op 6 november 2017 feitelijk niet bewoond werd. Verweerder is dan ook in redelijkheid tot sluiting van de woning overgegaan met gebruikmaking van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb. Van belang is verder dat verweerder gehandeld heeft in overeenstemming met zijn beleid als hiervoor weergegeven. In dit licht is mede van belang dat eiser en de verhuurder van de woning in die periode ook om hun zienswijze met betrekking tot de sluiting is gevraagd. Dat getuigt juist van zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank is voorts van oordeel dat voor het ontstaan van de sluitingsbevoegdheid niet vereist is dat de aanwezigheid van drugs in een woning overlast heeft veroorzaakt. De aanwezigheid van een handelshoeveelheiddrugs in de woning betekent reeds naar zijn aard een verstoring van de openbare orde. Verweerder heeft er een groot belang bij die verstoring te herstellen, onder andere door voor de buurt zichtbaar tot sluiting over te gaan. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2043).
5.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid gebruik kunnen maken. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder de woning niet zou hebben gesloten als eiser in de zienswijze eerder zijn belang van terugkeer naar de woning met een enkelband zou hebben gemeld, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat deze belangenafweging een rol speelt bij de heropening van de woning, maar niet bij de sluiting ervan. De rechtbank volgt verweerder hierin, gelet op het verschillende toetsingskader.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Sumer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening