In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning in Nieuw-Sloten. De burgemeester van Amsterdam had op 18 december 2017 besloten de woning te sluiten voor drie maanden, nadat er een handelshoeveelheid drugs, waaronder 13 xtc-pillen, was aangetroffen. Eiser, de huurder van de woning, was ten tijde van de sluiting gedetineerd en voerde aan dat de sluiting onrechtmatig was, omdat er geen bewijs was dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende was om deze maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank overwoog dat de enkele aanwezigheid van drugs in de woning al een verstoring van de openbare orde met zich meebrengt, ongeacht of er daadwerkelijk handel plaatsvond. Eiser had niet aangetoond dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor eigen gebruik was en de rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning had kunnen besluiten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.