ECLI:NL:RBAMS:2018:8412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
13/751191-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in Duitsland

Op 20 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 10 februari 2017 door de Staatsanwaltschaft Duisburg in Duitsland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1997, is thans gedetineerd in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op verschillende zittingen, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T.I. Takens, aanwezig was.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de grondslag voor de overlevering beoordeeld. De officier van justitie heeft betoogd dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De raadsman heeft echter aangevoerd dat de opgeëiste persoon ten tijde van het feit in Marokko was en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van dit verweer. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onschuldverweer niet kan slagen, omdat de overgelegde stukken niet voldoende zijn om aan te tonen dat de opgeëiste persoon het feit niet heeft gepleegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie te Duisburg heeft garanties gegeven dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, en deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751191-17
RK-nummer: 17/1778
Datum uitspraak: 20 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 maart 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 februari 2017 door de
Staatsanwaltschaftin Duisburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres], [woonplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats], locatie [locatie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T.I. Takens, advocaat te Amsterdam. De behandeling ter zitting is voor onbepaalde tijd geschorst.
De behandeling van de vordering is voortgezet op 16 oktober 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman, mr. T.I. Takens, advocaat te Amsterdam, is wel verschenen, maar niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren. De behandeling ter zitting is geschorst tot 6 november 2018.
De behandeling van de vordering is voortgezet op 6 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in de tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T.I. Takens, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 20 januari 2017 uitgevaardigd door het Kantongerecht Dinslaken (dossiernummer 4 Gs 20/17).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek wegens het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft gebracht door middel van braak.

5.Onschuldverweer

5.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de onschuld van de opgeëiste persoon is bewezen nu hij zich ten tijde van het feit in Marokko bevond. Hiertoe zijn kopieën van tickets overgelegd en kopieën van zijn paspoort waarop in- en uitreisstempels zichtbaar zijn. Ook heeft de opgeëiste persoon in de bewuste periode in Marokko enige tijd in hechtenis gezeten. Daarnaast moet de rechtbank in haar oordeel meewegen dat de opgeëiste persoon ten tijde van het vermeende plegen van het strafbare feit minderjarig was en hij derhalve de bescherming van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) geniet. Subsidiair dient de behandeling te worden geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om te verifiëren of en, zo ja, gedurende welke periode de opgeëiste persoon in Marokko gedetineerd is geweest en zo mogelijk daarbij de authenticiteit van de reisstempels te laten verifiëren.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het onschuldverweer niet kan slagen, omdat de onschuld, middels de door de raadsman overgelegde stukken, niet aanstonds ter zitting is aangetoond. Er is geen aanleiding om de behandeling te schorsen om nader onderzoek te laten verrichten.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onschuldverweer niet kan slagen, omdat niet aanstonds, tijdens het verhoor ter zitting, is aangetoond dat de opgeëiste persoon het feit onmogelijk kan hebben gepleegd. Hierbij is van belang dat de overgelegde stukken niet voldoende op juistheid kunnen worden beoordeeld, mede nu deze rechtbank niet in het bezit is van het Duitse strafdossier. Het door de raadsman gevoerde verweer dient te worden gevoerd voor de Duitse rechter die inhoudelijk over de strafzaak zal oordelen en die over het strafdossier beschikt. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de behandeling te schorsen.
Artikel 24 Handvest is gebaseerd op het IVRK. Bij de toepassing van het Kaderbesluit EAB moeten de lidstaten deze bepaling eerbiedigen, maar het waarborgen van de rechten van het kind is ‘in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de uitvaardigende lidstaat, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat deze lidstaat het Unierecht en meer in het bijzonder de door dit recht erkende grondrechten eerbiedigt’ (HvJ EU 23 januari 2018, C-367/16, ECLI:EU:C:2018:27 (
Piotrowski), punten 49-50).
Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie te Duisburg heeft op 17 november 2017 de volgende garantie gegeven:
“Toegezegd wordt, dat de vervolgde persoon, zodra het vonnis in de Bundesrepublik
Deutschland in kracht van gewijsde is, op basis van de geldige versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 nov. 2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning van het strafvonnis met vrijheidsbeperkende maatregelen, ten gunste van de uitvoering in de Europese Unie (ABI. L 327 van 5 dec. 2008, pag. 27) voor verdere strafuitvoering weer naar Nederland zal worden overgebracht.”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie in Duisburg (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.