ECLI:NL:RBAMS:2018:8395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 463
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA met betrekking tot Whiplash Associated Disorder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Weelde, België, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die sinds 20 oktober 2014 een WIA-uitkering ontvangt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarin zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser per 13 januari 2017 meer arbeidsgeschikt werd geacht dan voorheen, maar dat de hoogte van zijn uitkering niet wijzigde. Het primaire besluit werd herroepen na een bezwaarprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid op een deugdelijke medische grondslag berustte.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verzekeringsarts, die de eiser op 9 december 2016 heeft onderzocht, zorgvuldig te werk is gegaan en dat zijn rapport voldoende inzichtelijk en gemotiveerd was. De eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten, die verband houden met Whiplash Associated Disorder (WAD), niet zijn afgenomen, maar zijn toegenomen. Hij heeft verschillende medische stukken ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de eiser om een onafhankelijke deskundige in te schakelen afgewezen, omdat de eiser voldoende ruimte had om zijn medische bevindingen te betwisten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv standhoudt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Weelde, België, eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.J. van Loon)

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser per 13 januari 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. De hoogte van eiser zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt niet.
Bij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder een reactie geeft op alle punten van de pleitnota van eiser, inclusief de drie voorbeelden van vooringenomenheid, die de rechtbank tevens opvat als betwisting van de feiten waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn opstelling van de FML uit lijkt te gaan.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep ( [naam 1] ) heeft gerapporteerd op 6 augustus 2018. Eiser heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven.
De rechtbank heeft op 20 augustus 2018 partijen gevraagd toestemming te geven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser werkte als rijksambtenaar, in de functie van [functie 1] , bij het [bedrijf] voor ongeveer 32 uur per week. Het dienstverband is inmiddels beëindigd. Daarnaast werkte eiser vanaf 2005 als [functie 2] voor 32 uur per week. Op 24 oktober 2011 meldde hij zich ziek vanwege gezondheidsklachten na een aanrijding.
1.2.
Eiser ontvangt sinds 20 oktober 2014 een WIA-uitkering, omdat hij op arbeidskundige gronden voor 100% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Het gaat in deze zaak om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
1.3
Eiser is op 9 december 2016 onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiser op 9 december 2016 vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan voor eiser geschikte functies geduid en het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 38,74%. In bezwaar is de medische grondslag van het besluit niet gewijzigd, maar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die de zaak twee keer heeft beoordeeld, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep nieuwe functies geduid en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 66,70%.
1.4
In het bestreden besluit is daarom overwogen dat na heroverweging de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80% gehandhaafd blijft.
1.5
In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn klachten sinds 2014 niet zijn afgenomen, maar juist zijn toegenomen. Deze klachten hangen samen met het zogenoemde ‘Whiplash Associated Disorder’ (WAD) waaraan hij lijdt en bestaan uit concentratie- en evenwichtsproblemen, verhoogde gevoeligheid voor auditieve en visuele prikkels en pijn aan zijn schouder. Hij stelt dat ten onrechte niet meer wordt uitgegaan van de diagnose WAD en dat daardoor in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Hij heeft in beroep een drietal stukken ingebracht, namelijk een tussentijds verslag van psycholoog [naam 2] van 12 juni 2018, een brief van zijn huisarts van 14 juni 2018 en een brief van
Gz-neuropsycholoog [naam 3] van 31 augustus 2018. Ook stelt hij dat zijn zaak niet objectief wordt behandeld en verwijst daarvoor naar de hoorzitting van 20 juni 2017 en de tekst van het rapport van de verzekeringsarts [naam 1] van 22 juni 2017. Hij verzoekt de rechtbank ook om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
Medische grondslag
2.1
De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen, als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Verder stelt de rechtbank voorop dat het tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen behoort om uit het geheel van medische onderzoeksbevindingen beperkingen voor de betrokkene af te leiden.
2.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 9 december 2016. Hij heeft daarnaast dossieronderzoek verricht en de in 2014 vastgestelde beperkingen alsmede de informatie uit de behandelend sector van destijds daarbij betrokken. De verzekeringsarts [naam 1] heeft de hoorzitting bijgewoond en aansluitend medisch onderzoek verricht. Ook heeft hij bij zijn beoordeling het in bezwaar ingebrachte neuropsychologisch rapport van 17 juni 2017 van psycholoog [naam 4] integraal betrokken. Op grond van het dagverhaal van eiser oordeelt hij dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Er is verder geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Die heeft geoordeeld dat forse discrepanties bestaan tussen de gepresenteerde klachten en het te objectiveren medische substraat. De verzekeringsarts [naam 1] overweegt dat de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese, het eigen medisch onderzoek en eerder bij de curatieve sector ingewonnen informatie voldoende zijn om tot een weloverwogen beslissing te komen en dat niet gesteld kan worden dat de beperkingen gezien het klachtenpatroon zijn onderschat. Aan de subjectieve beleving van de klachten door eiser kan geen gevolg worden gegeven, omdat het bij de vaststelling van de FML gaat om objectiveerbare klachten die kunnen leiden tot beperkingen in arbeid.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts [naam 1] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat alle beschikbare medische informatie, waaronder de door eiser in bezwaar ingebrachte medische informatie, bij de (her)beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts [naam 1] heeft zijn conclusies en bevindingen voldoende inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd. Eiser heeft in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die een ander licht werpen op zijn belastbaarheid. Terecht heeft verweerder hierover opgemerkt dat deze stukken de toestand van eiser beschrijven zoals die al bij verweerder bekend was. De (subjectieve) klachtenbeleving van eiser kan verder op zichzelf niet leiden tot het aannemen van een (verdergaande) beperking(en).
2.4
Voor zover eiser stelt dat er in het verleden op basis van een diagnose WAD meer beperkingen zijn vastgesteld dan in deze procedure, leidt dit niet tot een ander oordeel. In voornoemde medische rapporten wordt begrijpelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom op datum in geding tot de vastgestelde beperkingen wordt gekomen. Dat in 2014, mogelijk op grond van niet objectiveerbare klachten, een FML is opgesteld met ruimere beperkingen, maakt niet dat in deze procedure getwijfeld moet worden aan de uitkomst van het medisch onderzoek. De verzekeringsarts [naam 1] heeft daarbij in zijn reactie van 6 augustus 2018 vermeld dat de WAD diagnose niet verlaten is voor eiser, maar stelt dat tegenwoordig conform het verzekeringsgeneeskundig protocol WAD I/II meer wordt gefocust op wat objectiveerbaar is. Voor zover eiser met zijn verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Alkmaar [1] betoogt dat dit protocol niet, dan wel onjuist, is toegepast, wordt deze stelling verworpen. De daarin genoemde aandachtspunten zijn, zo stelt ook de bezwaarverzekeringsarts [naam 1] in zijn reactie van 6 augustus 2018, voor eiser bij de beoordeling betrokken. In de rubrieken Persoonlijk en Sociaal Functioneren zijn wel degelijk beperkingen opgenomen. Verder kan de enkele verwijzing van eiser naar een recent onderzoek van het Coronel Instituut, zonder een nadere onderbouwing en concretisering, niet tot de conclusie leiden dat de medische grondslag van het besluit onjuist is. De enkele stelling dat hieruit zou volgen dat het argument van de objectiveerbaarheid van klachten achterhaald is, is daarvoor onvoldoende.
2.5
Eiser wordt door de rechtbank ook niet gevolgd in zijn standpunt dat uit de rapporten en verslagen blijkt dat zijn zaak niet objectief is beoordeeld. De verzekeringsarts [naam 1] stelt daarover dat hij en andere verslagleggers gehoord en geschreven hebben wat eiser en zijn begeleiders zelf hebben verteld. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Voor zover eiser stelt dat de opmerkingen over zijn autorijden en werkzaamheden als [functie 2] niet kloppen, heeft hij bovendien niet aannemelijk gemaakt dat dit zou hebben geleid tot een overschatting van zijn functionele mogelijkheden. De verzekeringsartsen hebben zich immers naar eigen zeggen bij het opstellen van de FML gebaseerd op de objectiveerbare klachten.
2.6
Ook het beroep op het arrest Korošec [2] bij het verzoek om inschakeling van een onafhankelijk deskundige slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. In zijn uitspraak van 30 juni 2017 [3] is de Centrale Raad van Beroep (CRvB), mede op grond van deze uitspraak, tot het oordeel gekomen dat de kern van het beginsel van ‘equality of arms’ erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen ‘equality of arms’ tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
2.7
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Hij heeft zowel in bezwaar als in beroep daadwerkelijk gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Omdat deze stukken geen aanleiding hebben gegeven voor twijfel aan juistheid van de medische beoordeling, ziet de rechtbank ook om die reden geen aanleiding tot inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
2.8
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de belastbaarheid van eiser op de juiste wijze is vastgesteld, zodat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
Arbeidskundige grondslag
3.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige [naam 1] in zijn rapport van 6 september 2017 voldoende gemotiveerd waarom de drie door hem nieuw geduide functies voor eiser passend zijn. Vanwege het bezwaar van eiser is in overleg met de verzekeringsarts [naam 1] besloten dat de eerder geduide functies vanwege veelvuldige storingen/onderbrekingen de belastbaarheid van eiser dermate overschreden dat zij verworpen moesten worden. De arbeidsdeskundige [naam 1] heeft deze nieuwe functies bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid betrokken. Daar waar de primaire arbeidsdeskundige kwam tot een theoretische verdiencapaciteit van €3.093,75 komt hij op een bedrag van €1.681,69 uit. Dit leidt in bezwaar tot de vaststelling van een ander arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,70%. Naar aanleiding van een tweede hoorzitting heeft de arbeidsdeskundige [naam 1] in zijn rapport van 14 december 2017 vermeld dat eiser bij de betwisting van de passendheid van de nieuw geduide functies uitgaat van een andere belastbaarheid dan die in de FML van 9 december 2016 is weergegeven en van bepaalde eigen aannames van belastingaspecten in de functies. Hij geeft daarbij aan hoe het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) werkt en dat dit een door de Centrale Raad van Beroep erkend systeem is. Ten slotte neemt de arbeidsdeskundige [naam 1] in zijn rapport van
14 december 2017 de opmerking van eiser over dat hij geen inkomsten uit zelfstandige arbeid genereert. Dit leidt echter niet tot andere conclusies dan die in zijn rapport van
6 september 2017.
3.2
Eiser heeft in beroep wederom betwist dat hij de geduide functies kan uitvoeren, maar hij baseert dit op een door hemzelf samengestelde beperkingenlijst en op een eigen afwijkende opvatting over de systematiek van het schattingsmiddel CBBS. Dat, zoals hierboven is overwogen, de beperkingen van eiser op juiste wijze zijn vastgelegd, betekent echter dat de arbeidsdeskundige [naam 1] bij het duiden van passende functies moest uitgaan van de door de verzekeringsarts [naam 1] vastgestelde (medische) beperkingen zoals neergelegd in de FML van 9 december 2016. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige [naam 1] inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet waarom de drie geduide functies voor eiser passend zijn.
3.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
4. Het beroep van eiser is dan ook ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 23 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212