4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de zaak acht geslagen op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2012 in de megazaak Alpamayo.In die zaak heeft het gerechtshof een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
De rechtbank zal het door het gerechtshof gegeven kader uiteenzetten en de onderhavige zaak aan de hand van dat kader beoordelen.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van drugs zoals genoemd in de bij de Opiumwet behorende lijst I of van met betrekking tot die stoffen te verrichten gedragingen, zoals de verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan. De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld, te weten artikel 10a, is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet, dat komt vast te staan dat het voorbereide of bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt veronderstelt dat hij zijn met het oog op de voorbereiding of bevordering verrichte gedragingen opzettelijk heeft verricht, in het bijzonder waar het gaat om het met die gedragingen beoogde resultaat, te weten de voorbereiding of bevordering van de invoer van die cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet), of van de verkoop, de aflevering of het vervoer ervan. Dit opzet dient dan ook uit de bewijsmiddelen te blijken.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door een of meer getuigen over verdachtes gedragingen en zijn intentie belastend is verklaard zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, zonder complicaties worden vastgesteld. De bewijslevering wordt echter meer bewerkelijk in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval – dat zich in de onderhavige zaak voordoet, immers verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en er zijn geen getuigen die belastend over hem hebben verklaard – komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen over telefoongesprekken, eveneens van toepassing is op (flarden van) gesprekken die tijdens ontmoetingen zijn opgevangen of met behulp van een technisch hulpmiddel zijn opgenomen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Voorts kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te bezigen gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van verdachte.
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
Op 2 december 2015 is waargenomen dat verdachte een ontmoeting heeft met [persoon 1] en [persoon 2] in restaurant [naam restaurant 1] in Amsterdam.
Tijdens een observatie op 10 december 2015 wordt verdachte in het bijzijn van [persoon 1] en medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gezien in de FEBO in Amsterdam. Er wordt gehoord dat [medeverdachte 2] iets zegt over “
grote zakken cacao” en “
dat hij zijn sores moet opruimen”. Naar aanleiding van een tapgesprek waarbij verdachte aan [persoon 1] vraagt om de vrienden waar ze gisteren een patatje mee aten snel weer te zien, wordt op 11 december 2015 wederom een ontmoeting in de FEBO in Amsterdam waargenomen. Bij die ontmoeting zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte aanwezig. Het gesprek tijdens deze ontmoeting is heimelijk opgenomen. Vanwege technische redenen zijn slechts delen goed te verstaan. Gehoord wordt dat [medeverdachte 2] zegt: “
bedrijf met code rood, douane erbij, ik heb alles leeggehaald, er zaten 40 zakken/kratten vol” en dat verdachte zegt: “
Venezuela, 500 blokken, zes zeven ton” en even later: “
… dus geeft me alvast een miljoen. Dus zij ja is goed he, pak die miljoen
maar wanneer je het verkopen moet kom je niet eens aan de 3 miljoen. Dus wat hebben we nou gepakt?”, waarop gehoord wordt dat [medeverdachte 2] antwoordt met “
een derde”. Later zegt [medeverdachte 1] “
en dan kunnen we met 1 iemand die mij…niet te verstaan…. haak op laat rijden alles”, waarop [medeverdachte 2] zegt “
hij is mijn baas”.
Op 7 januari 2016 is verdachte wederom in het bijzijn van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezien in restaurant [naam restaurant 2] in Amsterdam. Delen van het gesprek zijn opgevangen. Tijdens het gesprek is onder andere het volgende gehoord: “
twee ton… hier heb je viereneenhalf (…) balen…dubbel balen (…) 20 kilo per doosje (…) vijftig dozen (…) vuurwapen… kan ie makkelijk, ken je aankomen (…) als je dat voor de eerste keer doet… net als met de cannabis… die is dood… (…) heb ik wel een jaartje voor over”. Gehoord is dat verdachte zegt: “
van mij part doen we augustus (…) deklading… blikken caleluja (fon) is een soort spinazie plantje (…) transport… 150 euro per stuk… meestal 200 euro (…) Ghanese wiet”. Gehoord is dat [medeverdachte 1] zegt: “
Die de coke in… hebben nooit aan boord gezeten van een schip”. Gehoord is dat [medeverdachte 2] zegt: “
Ik ga gewoon zeggen wat ik van die gabber wil… maar hij mag… alles weten… maar denk dat hij het d’r niet uithaalt omdat hij dan…”, waarop verdachte zegt: “
Doe precies zoals jij het wil weetje. En ook precies hoe je het wil doen of je nou een twintig voeter of een veertig voeter wil, je moet het maar zeggen (..) hebben ze per tank aangegeven waar zegel alles ligt, ja alles aangegeven wat spul is en wat geen spul is dus ze komen er meteen recht op af, klaar”.
Op 5 februari 2016 heeft verdachte in het Hotel [naam hotel] een ontmoeting met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [persoon 2] en [persoon 3] . Tijdens het gesprek is onder meer opgevangen dat [medeverdachte 2] zegt: “
Betalen (…) Krijg nog 54 van je. Kijkt me aan van. Dus ik gooi die balen eruit. Zie die container al rood worden”. Vervolgens wordt gehoord dat verdachte zegt: “
Die dozen gaan schommelen” waarop [medeverdachte 2] zegt “
aardappelen zijn zacht”, of woorden van gelijke strekking.
Op 9 maart 2016 ontmoetten verdachte en [medeverdachte 2] elkaar opnieuw in het Hotel [naam hotel] . Gehoord is dat verdachte tegen [medeverdachte 2] zegt dat hij op hem vertrouwt.
Voorts bevat het dossier met een technisch hulpmiddel opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) en tapgesprekken van verdachte. Bij de doorzoeking van de woning waar verdachte verbleef, zijn groot aantal goederen inbeslaggenomen, waaronder een USB-stick aangetroffen met daarop informatie over (ladingen van) zeecontainerschepen uit Midden- en Zuid-Amerika.
De beoordeling
Van de gevoerde gesprekken tijdens ontmoetingen hebben de observerende verbalisanten slechts flarden opgevangen. Aangenomen wordt dat door de gespreksdeelnemers niet in versluierd taalgebruik werd gesproken. Als naar de opgevangen flarden van de gesprekken wordt gekeken, dan lijken de gesprekken te gaan over het vervoer van verboden waar. Er lijkt een uitwisseling te zijn van algemene informatie en gedachten en de rechtbank heeft de indruk gekregen dat de gespreksdeelnemers elkaar soms aan het aftasten zijn. Ook lijkt er soms gesproken te worden over handelingen die in het verleden zijn verricht.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat uit de opgevangen flarden van afgeluisterde gesprekken op zichzelf beschouwd niet – ook niet in onderling verband en samenhang bezien – kan worden afgeleid dat deze betrekking hebben gehad op in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, gericht op de opzettelijke invoer of (verdere) verspreiding van dan wel handel in onder meer cocaïne. Evenmin is verdachte door een getuige of een andere betrokkene in verband gebracht met aan cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) te relateren gedragingen. Op grond van de inhoud van de OVC- en tapgesprekken rijst bij de rechtbank het vermoeden dat verdachte zich met verschillende criminele activiteiten bezighoudt. De inhoud van de gesprekken is echter onvoldoende concreet om daaruit voorbereidingshandelingen af te kunnen leiden. Bij deze stand van zaken is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne (of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I) of van met betrekking tot die stof te verrichten gedragingen, zoals de verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.