Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoekster, die gedaagde was in een conventionele procedure en eiseres in reconventie, had op 24 augustus 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B.T. Beuving, de rechter die de zaak behandelde. De grond voor het wrakingsverzoek was gelegen in de stelling dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. Verzoekster voerde aan dat zij niet de gelegenheid had gekregen om adequaat te reageren op de uitgebreide conclusie van antwoord van de eisende partij, en dat de rechter haar verzoek om een nadere akte te nemen had afgewezen. Dit zou volgens verzoekster hebben geleid tot een schending van haar recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling.
De rechtbank heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van de relevante stukken. Tijdens de zitting op 1 november 2018 zijn zowel verzoekster als de rechter gehoord. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek betoogd dat hij het verzoek om een nadere akte had afgewezen omdat dit niet in lijn was met de procedurele regels. Hij stelde dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen en dat het beginsel van hoor en wederhoor was gerespecteerd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter in beginsel wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een nadere akte geen grond voor wraking opleverde, aangezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat een rechterlijke beslissing als grond voor wraking wordt ingeroepen. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen, met de mededeling dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.