ECLI:NL:RBAMS:2018:8301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C/13/654168/HA RK 18/295
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot verschoning van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2018 een verzoek tot verschoning toegewezen. De rechter, mr. dr. H.J.M. Baldinger, heeft aangegeven zich niet meer vrij te voelen om de zaak te behandelen, omdat zij verzoeker en zijn gezinssituatie persoonlijk kent. Dit leidde tot twijfels over haar onpartijdigheid, vooral na het horen van de advocaat van verzoeker die de moeder van verzoeker wilde laten getuigen over de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. De rechter heeft haar bekendheid met het gezin van verzoeker gedeeld met de aanwezigen in de rechtszaal en heeft geuit dat deze bekendheid haar rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen schaden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 8:19 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in een verschoningsprocedure moet worden beslist of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de rechter zich niet meer vrij voelde om de zaak te behandelen en heeft het verzoek tot verschoning toegewezen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet met een andere rechter op een nader te bepalen datum.

De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, aangezien de wet dit toestaat in een verschoningsprocedure. De rechtbank heeft bepaald dat een afschrift van deze beslissing aan de partijen in de hoofdprocedure en aan de rechter zal worden toegezonden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakings – en verschoningskamer

Beslissing op het onder rekestnummer C/13/654168/HA RK 18/295 ingeschreven schriftelijk gedane verzoek tot verschoning ingediend door:
mr. dr. H.J.M. Baldinger, lid van de rechtbank Amsterdam, in haar hoedanigheid van bestuursrechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling Publiekrecht van de Rechtbank te Amsterdam is onder zaaknummer AMS 18/3355VOG een procedure aanhangig. De zaak betreft het beroep van een partij (hierna: verzoeker) tegen een beslissing van de Minister waarbij de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) is geweigerd.
1.2
Op 14 september 2018 heeft een openbare zitting plaatsgevonden waarop voornoemde zaak voor de rechter is behandeld. Na behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechter een verzoek tot verschoning gedaan.

2.Het verzoek

Aan het verzoek wordt het volgende ten grondslag gelegd. Na uitroep van de behandeling heeft de rechter de moeder van verzoekende partij herkend. Verzoeker bleek de oudere broer te zijn van een jongen die bij de rechter in de buurt woont en die in het verleden een paar jaar in dezelfde klas heeft gezeten als de zoon van de rechter. De kinderen speelden bij elkaar. De rechter is een aantal keer thuis geweest bij het gezin om haar zoon na een speelafspraak op te halen. De rechter is van tamelijk dichtbij bekend met de gezinssituatie en de problematiek in het gezin. Uit het dossier had de rechter op geen enkele manier de indruk dat zij verzoeker kende. Zij kent niet de achternamen van alle kinderen die bevriend zijn (geweest) met haar kinderen en er was bij haar geen lampje gaan branden bij het lezen van de naam van verzoeker. De rechter heeft deze informatie op de zitting meteen met alle betrokkenen in de zaal gedeeld en heeft medegedeeld dat de informatie haar deed twijfelen aan de vraag of zij de zaak wel kon behandelen. Bekendheid met het gezin van verzoeker - die niet direct uit het dossier blijkt maar die de rechter indertijd van dichtbij heeft meegemaakt- maakt dat zij zich niet meer vrij voelt om de zaak te behandelen. Dat gevoel werd versterkt toen de advocaat van verzoeker mededeelde dat hij graag de moeder van verzoeker zou willen laten vertellen over de achtergrond van de door verzoeker begane verkeersovertredingen en over de persoonlijke omstandigheden bij verzoeker thuis. De rechter voorzag dat zij als rechter terecht kon komen in een situatie waarin zij een te grote betrokkenheid zou ervaren bij verzoeker. Dat zou haar rechterlijke onpartijdigheid schade toe kunnen brengen. Ook kan er bij de verweerder in deze zaak de vrees zijn ontstaan dat de rechter door de bekendheid met dit gezin van dichtbij en de band die er was via de kinderen, vooringenomen is. De rechter verzoekt daarom zich te mogen verschonen.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van het bepaalde in artikel 8:19 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient in een verschoningsprocedure te worden beslist of sprake is van de in artikel 8:15 Awb genoemde feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uit voormelde bepaling valt af te leiden dat de behandeling van een verschoningsverzoek, anders dan de behandeling van een wrakingsverzoek, niet ter terechtzitting behoeft plaats te vinden. De rechtbank zal daarom zonder mondelinge behandeling een beslissing nemen op het verzoek.
3.2
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.
3.3
Nu de rechter ter zitting heeft aangegeven zich niet meer vrij te voelen de zaak te behandelen, omdat zij verzoeker en zijn gezinssituatie persoonlijk kent, en voorts mede gelet op aanbeveling 2 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, wordt het verzoek toegewezen.
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot verschoning toe en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet voor een andere rechter op een nader te bepalen datum;
 beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:20 lid 2 Awb wordt toegezonden aan:
 aan partijen in de hoofdprocedure via hun gemachtigden;
 de rechter.
Aldus uitgesproken door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mr. A.W.J. Ros en mr. P.B. Martens, leden, op 19 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.