ECLI:NL:RBAMS:2018:8271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
13/752101-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met alimentatieplicht en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse verdachte, die werd gezocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) in verband met het niet betalen van alimentatie. De rechtbank heeft de relevante feiten en procesgang besproken, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de inhoud van het EAB is geanalyseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de eerdere rechtszittingen en dat de oproepingen niet correct zijn betekend. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vordering.

De rechtbank heeft vervolgens de vraag beantwoord of het niet betalen van alimentatie naar Nederlands recht een strafbaar feit is. De rechtbank concludeert dat dit feit niet als strafbaar kan worden gekwalificeerd onder de Nederlandse wetgeving, maar dat er in dit specifieke geval sprake is van omstandigheden die het mogelijk maken om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn kind in een hulpeloze toestand zou komen, wat kan worden gekwalificeerd als voorwaardelijk opzet op het feit zoals bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering voor de feiten onder het vonnis III K 1016/10 toegestaan, terwijl de overlevering voor de andere twee vonnissen (XK 362/09 en XK 962/09) is geweigerd. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante wetsbepalingen en de specifieke omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752101-17
RK nummer: 18/2571
Datum uitspraak: 22 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 september 2017 door
the Circuit Law Court in Świdnica (Polen)en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] [geboortejaar] ,
laatst bekende adres [verblijfadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 27 september 2018De vordering is aan de orde gekomen op de openbare zitting van 27 september 2018.
Aanwezig waren de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. G.E. Helder, advocaat te Bovenkarspel. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de oproeping op de bij de wet voorziene wijze te betekenen, nu dit niet was gebeurd, de opgeëiste persoon niet was verschenen en de raadsman heeft verklaard niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verweer tegen de vordering te voeren.
Zitting 8 november 2018
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon wederom niet ter zitting is verschenen en heeft de akte van uitreiking gecontroleerd. Hierop staat vermeld dat op
31 oktober 2018 de oproeping voor de zitting niet is uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op het aangegeven adres bevond, de geadresseerde daar niet woont noch verblijft.
Vervolgens is de oproeping op 1 november 2018 ter griffie van de rechtbank uitgereikt aan de waarnemend griffier en is een afschrift van de oproeping aan het hierboven vermelde, laatst bekende adres van de opgeëiste persoon gezonden.
Onbekend is of de opgeëiste persoon zich aan de meldplicht, die hem in het kader van de voorwaarden waaronder zijn overleveringsdetentie was geschorst, heeft gehouden.
De raadsman heeft verklaard geen contact meer te hebben met de opgeëiste persoon en niet door hem gemachtigd te zijn verweer te voeren tegen de vordering.
Nu niet bekend is waar de opgeëiste persoon zich bevindt en niet wordt verwacht dat hij binnen afzienbare tijd ter zitting zal verschijnen, heeft de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De rechtbank heeft het onderzoek, met toestemming van de officier van justitie, voortgezet in de stand waarin het op 27 september 2018 was geschorst. De rechtbank heeft de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes op de vordering gehoord.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
-
final and enforceable judgement, rendered by the District Law Court of Wałbrzych on the 29th of July 2009, reference XK 362/09. In the decision rendered on the 18th of December 2013, reference III Ko 1933/13 the District Law Court of Wałbrzych ordered the execution of the sentence that had been conditionally suspended (1);
  • final and enforceable judgement, rendered by the District Law Court of Wałbrzych on the 18th of November 2009, reference XK 962/09. In the decision rendered on the 18th of December 2013, reference III Ko 1932/13 the District Law Court of Wałbrzych ordered the execution of the sentence that had been conditionally suspended (2);
  • final and enforceable judgement, rendered by the District Law Court of Wałbrzych on the 16th of June 2010, reference III K 1016/10. In the decision rendered on the 30th of march 2015, reference III Ko 2209/14 the District Law Court of Wałbrzych ordered the execution of the sentence that had been conditionally suspended (3).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van drie verschillende vrijheidsstraffen, opgelegd bij voornoemde vonnissen, voor de duur van, respectievelijk:
1. XK 362/09: 1 jaar en 6 maanden,
van deze straf resteren nog 1 jaar, 3 maanden en 19 dagen;
2. XK 962/09: 1 jaar en 8 maanden,
van deze straf resteren nog 1 jaar, zeven maanden en 28 dagen;
3. III K 1016/10: 1 jaar,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Met betrekking tot de vonnissen XK 362/09 en XK 962/09.De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van deze vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de vonnissen heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en dat hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
Het EAB vermeldt onder d) het volgende:
The person did not appear in person at the trial resulting in the decision in cases XK 362/09 and X K 962/09.
The person was not summoned in person (…) [opgeëiste persoon] did not appear when summoned by the Court – he was twice left a written notice of the court summons at his residence address.
Een verklaring als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, 1e en 2e OLW is niet verstrekt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van deze beide vonnissen om die reden geweigerd moet worden.
Met betrekking tot het vonnis III K 1016/10.
In het EAB wordt onder d) vermeld
‘yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision in the case III K 1016/10’.
In zijn verhoor tegenover de officier van justitie heeft de opgeëiste person bestreden dat hij op de hoogte was van dit vonnis. De enkele bewering van de opgeëiste persoon is echter onvoldoende om twijfel te doen ontstaan met betrekking tot de juistheid van de mededeling in het EAB. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond is op dit vonnis dan ook niet van toepassing.

4.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Met betrekking tot het vonnis III K 1016/10
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is als volgt beschreven in het EAB:
From September 2008 to December 2008 and from March 2009 to the 19th of March 2010 in Wałbrzych, in the province of Dolny Śląsk, while being obligated both by law and by the judgment rendered by the District Law Court of Wałbrych on the 23rd of November 2000 (court file ref. IV RC 1842/00) he persistently evaded the duty of paying for the support of his son [naam zoon opgeëiste persoon] , and thereby exposed him to a situation where he could not satisfy his essential needs.
In het Poolse Wetboek van Strafrecht (artikel 209 §1) luidt de strafbaarstelling (vertaald in het Engels) van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, als volgt:
Whoever persistently evades the duty imposed on him by law or by a court judgment to pay for the support of a next of kin or other person and exposes such a person to a situation where they cannot satisfy their essential needs shall be subject to a fine, the penalty of restriction of liberty or the penalty of deprivation of liberty for up to 2 years.
Zoals reeds eerder vastgesteld, is naar Nederlands recht het niet naleven van de verplichting tot het betalen van alimentatie voor een kind geen strafbaar feit [1] .
Het feit waarvoor de opgeëiste persoon naar Pools recht is veroordeeld, zou naar Nederlands recht onder de delictsomschrijving van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen worden gebracht. In de uitspraak van deze rechtbank van 16 november 2012 waarnaar hierbij wordt verwezen, heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van dubbele strafbaarheid, anders dan in haar uitspraak van 17 mei 2013.
Artikel 255 Sr luidt als volgt:
hij die opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengt of laat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 255 Sr is niet geschreven voor het louter en alleen niet betalen van alimentatie. In het geval van het nalaten van deze onderhoudsverplichting is een andere rechtsgang mogelijk dan een strafrechtelijke.
Wil het feit niettemin een strafbaar feit als bedoeld in artikel 255 Sr opleveren dan dient aan
twee voorwaardente zijn voldaan, te weten
a) er moet sprake zijn van een hulpeloze toestand van het kind en
b) het (voorwaardelijk) opzet van de opgeëiste persoon moet zijn gericht op het brengen of laten van het kind in die hulpeloze toestand.
Hierover zijn door het IRC op 5 november 2018 de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
did mr [opgeëiste persoon] know that there was a significant chance that his son was brought or left in a helpless state
and
was his son actually put or brought in a concrete danger to his life or health?
Deze vragen zijn gesteld in het kader van de toetsing van de dubbele strafbaarheid; deze toetsing is aan de rechtbank opgedragen. De rechtbank treedt daarbij niet in de bewijsvoering van het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld.
Bij antwoord van 6 november 2018 heeft de aan het District Law Court in Wałbrych verbonden rechter het volgende verklaard:
In reply to your letter of 6 November 2018 I wish to inform you that in the case of - file reference III K 1016110 as early as in the pre-trial proceedings [opgeëiste persoon] provided explanations on the day of 25.03.2010, in which he pleaded guilty, and on the day of 26.03.2010 he said that he wanted to submit a motion of his voluntary submission to punishment pursuant to Article 335 of the Polish Code of Criminal Procedure.
Therefore, it [-] highly possible that he knew that he had brought or left his son in a helpless
State.
The case files show that the said convicted offender was not interested in the welfare of his
own child, that he did not provide for him, and that the financial standing/condition of the mother the child was living with was just average/unremarkable. What’s more, his son suffered from allergy and needed regular medical treatment.
De rechtbank stelt vast dat het antwoord van de Poolse rechter tweeledig is.
Deze rechter verklaart
a) dat de opgeëiste persoon het feit heeft bekend en
b) dat uit het dossier is gebleken dat de opgeëiste persoon geen interesse had voor het welbevinden van zijn kind, dat de moeder van het kind er financieel maar gemiddeld voor stond en dat zijn zoon regelmatig medische behandeling nodig had voor zijn allergie.
De rechtbank is van oordeel dat de mededeling dat de opgeëiste persoon het feit heeft bekend op zichzelf niet relevant is voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid; daarom zal zij geen acht slaan op het door de Poolse rechter onder a) gegeven antwoord.
Het onder b) weergegeven antwoord is naar het oordeel van de rechtbank wel relevant voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid. Dit betekent tevens dat een dergelijke beoordeling op casuïstische gronden steunt. In het bijzonder treft in deze casus het gegeven dat de zoon van de opgeëiste persoon voor wie hij alimentatieplichtig was, leed aan een allergie waarvoor hij regelmatig medische behandelingen nodig had. Mede gelet op de beperkte financiële draagkracht van de moeder/verzorger van het kind kan worden vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht inderdaad naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als het strafbare feit als bedoeld in artikel 255 Sr, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de opgeëiste persoon bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het kind terecht kwam in een hulpeloze toestand, waarmee sprake is van voorwaardelijk opzet op het feit.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten.
De overlevering kan voor dit feit worden toegestaan.

8.Slotsom

XK 362/09 en XK 962/09:
Voor deze feiten moet de overlevering worden geweigerd.
III K 1016/10
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dit feit te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 255 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

10.Beslissing

XK 362/09 en XK 962/09:
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd wegens de feiten waarvoor hij op 29 juni 2009 en 18 november 2009 door
the District Law Court of Wałbrzychis veroordeeld
.
III K 1016/10:
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court in Świdnicaten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die is opgelegd wegens het feit, waarvoor hij op 16 juni 2010 door
the District Law Court of Wałbrzychis veroordeeld
.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:NL: RBAMS:2012:0418 van 16 november 2012 en ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0920 van 17 mei 2013