ECLI:NL:RBAMS:2018:8172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
AMS 17/4917
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in WIA schattingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de arbeidsongeschiktheid van eiser, die een WIA-uitkering ontving. Eiser, die in Spanje woont, heeft zijn uitkering aangevraagd en betwist dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld, die de arbeidsongeschiktheid van eiser op 1 juni 2016 op 74,17% heeft vastgesteld. Eiser heeft verschillende medische argumenten aangevoerd, waaronder klachten van zijn rug en benen, en heeft gesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn beperkingen niet correct hebben ingeschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies van de verzekeringsartsen logisch voortvloeien uit de rapportages. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg is overschreden. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 aan eiser wegens deze overschrijding. Tevens is de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501 en het griffierecht van € 46. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] (Spanje), eiser,

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.J.J.M. van Eijk)
en
de Staat der Nederlanden(de Minister van Rechtsbescherming), hierna te noemen: de Staat.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet gewijzigd omdat zijn arbeidsgeschiktheid niet is gewijzigd.
Bij besluit van 26 juni 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers WIA uitkering per 1 juni 2016 gewijzigd. Eiser komt vanaf die datum niet meer in aanmerking voor een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)- loonaanvullingsuitkering, maar wel voor een WGA-vervolguitkering.
Bij besluit van 12 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eiser heeft gemaakt tegen het uitblijven van de beslissing ten aanzien van de omzetting naar de WGA-vervolguitkering gegrond verklaard en de bezwaren die eiser heeft gemaakt tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2018.
Eiser en verweerder hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij het einde van die zitting is het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen vragen van de rechtbank te beantwoorden en nadere stukken in te dienen.
Verweerder heeft bij brief van 4 juni 2018, met als bijlagen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep T.J.A Boel en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H. Claessen, de vragen van de rechtbank beantwoord. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 3 juli 2018 gereageerd.
Bij brief van 6 juli 2018 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, daarom heeft de rechtbank op 7 september 2018 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen van 6 januari 1993 tot 19 april 2004. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als [beroep] voor 40 uur per week. Op 5 oktober 2009 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met nek- rug-, rechterbeen- en achillespeesklachten. Eiser heeft op 14 juni 2011 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 18 augustus 2011 is aan eiser per 3 oktober 2011 een WIA-uitkering toegekend omdat eiser 71,50% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser heeft op 19 februari 2004 aan verweerder doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd.
Bij besluit van 23 mei 2014 heeft verweerder eisers WIA-uitkering gewijzigd omdat eiser van 1 december 2013 tot 1 maart 2014 100% arbeidsongeschikt was (in verband met een opname op de afdeling psychiatrie) en dat eiser vanaf 1 maart 2014 73,87% arbeidsongeschikt werd geacht. Bij besluit van 16 juni 2014 wordt eiseres loongerelateerde WGA-uitkering op 3 september 2014 beëindigd en komt eiser vanaf die datum in aanmerking voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Eiser maakt in zijn e-mailbericht van 25 juni 2016 (gedingstuk B.41) bezwaar tegen de ingang van de WGA-vervolguitkering per 1 juni 2016. Eiser geeft aan dat verweerder de procedure niet juist heeft gevolgd omdat hij geen besluit heeft ontvangen. Daarnaast geeft eiser aan dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is en hij verzoekt om een herkeuring.
3. Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiser op basis van de rapportages van verzekeringsarts G.W.M. Pegt van 20 april 2017 en arbeidsdeskundige C. Huijboom van 19 mei 2017 74,17% arbeidsongeschikt geacht waardoor eiser zijn WIA-uitkering niet wijzigt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eisers WIA uitkering per 1 juni 2016 gewijzigd. Eiser komt vanaf die datum niet meer in aanmerking voor een WGA-loonaanvullingsuitekring, maar wel voor een WGA-vervolguitkering. Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar dat eiser heeft gemaakt tegen het uitblijven van de beslissing ten aanzien van de omzetting naar de WGA-vervolguitkering gegrond verklaard en de bezwaren die eiser heeft gemaakt tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de rapportages van verzekeringsarts bezwaar en beroep T.J.A. Boel van 7 juli 2017 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H. Claessen van 10 juli 2017 ten grondslag gelegd.
Het standpunt van eiser
6.1.
Eiser voert het volgende aan:
- Hij is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en heeft daarom recht op een IVA-uitkering per 1 juni 2016.
- Volgens de Spaanse arts kan eiser in het geheel niet knielen. Deze beperking is niet overgenomen.
- Spaanse arts zegt dat tillen en dragen in het geheel niet mogelijk is terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft dat dit wel degelijk mogelijk is en wel tot maximaal 5 kg.
- Er zijn fouten gemaakt bij de vertaling van het Spaans naar het Nederlands. De laatste pagina van de Spaanse keuring is niet (juist) vertaald. Eiser heeft deze pagina alsnog laten vertalen.
- De ernst van de klachten van het rechterbeen alsmede de klachten door het lengteverschil van 4 cm tussen zijn ene en zijn andere been, zijn onderschat.
- De röntgenfoto’s van de enkel van cliënt, die bij het Spaanse medische rapport zaten, ontbreken.
- In verband met de door hem ondervonden chronische pijnklachten bestaat op energetische gronden voldoende reden om een urenbeperking aan te nemen.
- Daarnaast is er ook sprake van een preventieve grond voor aanname van een urenbeperking omdat werken in zijn geval gezien zijn medische situatie (wel degelijk zou leiden tot schade aan zijn gezondheid).
- Verweerder heeft de vakantietoeslag niet op de juiste wijze bij de berekening van het WIA-dagloon betrokken.
- In de functie machinebediende inpak- en verpakkingsmachine moet hij 5 kg tillen terwijl hij volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkel een laptop of halve emmer water kan tillen, dit is een lager gewicht dan 5 kg.
- In de functie soldering operator moet hij 15 minuten per uur gebogen en/of getordeerd actief zijn terwijl hij dit volgens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) 10 minuten per uur kan. Deze overschrijding wordt volgens eiser niet gecompenseerd door het geringe buigen.
- In de functie productiemedewerker industrie moet hij 500 componenten per uur plaatsen. Dit duidt op een hoog handelingstempo. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht dit passend omdat eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet beperkt is voor een dwingend werktempo. Deze vaststelling is in strijd met het oordeel van de Spaanse keuringsarts.
6.2.
Eiser heeft op 25 september 2017 röntgenfoto’s ingezonden van zijn rugwervel en heupen van 23 september 2017. Hij heeft diverse hernia’s in de onderste rugwervels, zijn bovenste rugwervels zitten op elkaar en er is sprake is van een scheefstand van zowel zijn rugwervel als zijn heupen. Deze stukken zijn een nadere onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder aangenomen en dat er voldoende reden is voor een urenbeperking.
6.3.
Eiser heeft op 8 december 2017 een verslag ingezonden van het in België uitgevoerde gespecialiseerde onderzoek van Van den Driessche van 27 augustus 2010. In zijn nadere reactie op het rapport van verzekeringsarts Boel van 30 mei 2018 heeft eiser onder meer aangegeven niet in staat te zijn tot een normaal handelingstempo in het dagelijks leven en dat de bevindingen van de Spaanse keuringsarts onvoldoende zijn meegewogen bij de beoordeling van onderdeel 1.7 van de FML, handelingstempo.
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser aangevoerde medische gronden geen aanleiding geven voor bijstelling van het eerder bepaalde standpunt en verwijst hierbij naar de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2017. Daarnaast ziet verweerder in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding het maatmanloon te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapportages van 10 juli 2017 en 31 mei 2018 uitgebreid haar berekening toegelicht en gemotiveerd. Er zijn geen gegevens bekend die tot een ander oordeel leiden. Over de gronden over overschrijdingen van de toegestane belastbaarheid in de geduide functies verwijst verweerder naar de weging van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid voor werk waarin een dwingend werktempo wordt opgelegd goed vertaald naar beperkingen in de FML. Zo is in de bezwaarprocedure een beperking toegevoegd bij het aspect ‘Aangewezen zijn op werk zonder een hoog handelingstempo’ en was er reeds een beperking bij het aspect ‘Aangewezen zijn op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken’. In de functiebelasting zijn door de arbeidskundige analist geen bijzonderheden hierover waargenomen. Het betreft geen machine- en/of bandgebonden werkzaamheden waarin het tempo door de machine of een lopende band wordt bepaald, evenmin is er sprake van een onderlinge afhankelijkheid van het werk door collega’s, of werk waarin de collega’s waarmee wordt samengewerkt het werktempo bepalen.
De beoordeling van de rechtbank
8. De kern van het geschil is of verweerder terecht heeft besloten dat eiser op 1 juni 2016 (de datum in geding) 74,17% arbeidsongeschikt is.
9. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van haar verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Om aannemelijk te maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk.
10. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de medische en arbeidskundige rapportages die over eiser in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
De medische rapportages
11.1.
In de rapportage van de verzekeringsarts van 20 april 2017 is vermeld dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en dat hij de onderzoeksresultaten van de op 24 maart 2017 in Spanje opgemaakte medische rapportage heeft bestudeerd. Hij heeft eiser op 9 februari 2017 op het spreekuur gezien en onderzocht. De verzekeringsarts heeft op basis hiervan beperkingen vastgesteld en deze vastgelegd in een FML. De verzekeringsarts schat de belastbaarheid niet anders in dan in 2014. De rechtervoet vormt nog steeds het voornaamste probleem met pijn bij lopen, trappen lopen, staan, knielen en hurken. Eiser heeft nog steeds klachten van de linkerarm bij een jaren geleden vastgestelde nekhernia C6C7. Eiser maakt in de vragenlijst melding van de ziekte van Raynaud, hypertensie en diabetes mellitus; deze aandoeningen had hij ook in 2014. Hypertensie is goed gereguleerd met medicatie. Voor de suikerziekte gebruikt eiser nog steeds alleen orale medicatie. Hij heeft ook nog steeds rugklachten. Eiser claimt in de vragenlijst ook hartritmestoornissen. Er wordt nu bij onderzoek een rustige pols beschreven. Mogelijk is sprake van ventriculaire of supraventriculaire extrasystolen waarvoor hij sotalol voorgeschreven heeft gekregen; paroxismaal boezemfibrilleren is niet waarschijnlijk omdat hij geen vitamine K antagonist gebruikt. In elk geval is er geen sprake van een ernstige hartritmestoornis die van invloed is op de belastbaarheid. Voor psychische problematiek zijn geen aanwijzingen; eiser is niet onder behandeling, gebruikt geen psychofarmaca en bij onderzoek wordt geen psychopathologie beschreven. In de FML wordt toegevoegd dat eiser toegenomen beperkingen heeft omdat hij nu met een stok loopt. Voor kleine afstanden (in een werkruimte) heeft hij geen stok nodig. Omdat de klachten in tijd niet zullen afnemen, zal de belastbaarheid op 1 juni 2016 in elk geval niet groter zijn geweest dan thans het geval is.
11.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens diens rapportage van 7 juli 2017 dossieronderzoek verricht en de telefonische hoorzitting van 5 juli 2017 bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen aangenomen dan de primaire verzekeringsarts, onder meer door de bevindingen en vastgestelde beperkingen van de Spaanse verzekeringsarts mee te nemen in de FML. Er is wel een nuance op zijn plaats wat betreft tillen/dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische grondslag om te stellen dat eiser in het geheel niet zou kunnen tillen.
11.3.
In de rapportages van 13 december 2017 en 30 mei 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op eisers beroepschrift, de door eiser in beroep ingebrachte stukken en op de vragen van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er een beperking is aangenomen voor knielen maar dat deze nauwkeurig werd verwoord in de FML. Omdat eiser grondbereik heeft door op de linker knie te knielen is de normaalwaarde verdedigbaar. De toelichting geeft aan via welke handeling dit grondbereik bereikt kan worden. Het slechts unilateraal kunnen knielen heeft uiteraard effect op het werken in een statische geknielde houding. Terecht heeft de verzekeringsarts voor geknield actief zijn de beperkt waarde gescoord. Dit staat niet haaks op de visie van de Spaanse verzekeringsarts. Daarnaast zien de ingebrachte radiologische stukken geen aanleiding tot herziening van de vastgestelde belastbaarheid. De gevonden afwijkingen zijn dan wel prominent aanwezig maar een indicatie voor het wijzigen van de belastbaarheid is er niet. Tot slot ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding tot het toekennen van een urenbeperking. De Spaanse verzekeringsarts kon geen antwoord geven op de vragen of eiser voltijds kon werken. De reeds toegekende beperkingen in functioneren sluiten het moeten leveren van zware inspanningen of lang vol te houden inspanningen uit. Daarnaast wordt het ziektebeeld gekenmerkt door fysieke beperkingen. Het ziektebeeld pleegt geen te verwachten aanslag op de energetische mogelijkheden van eiser zoals bijvoorbeeld het geval zou zijn bij bloedarmoede of uitgesproken hartfalen. Van dergelijke ziektebeelden is geen sprake. Nu rekening is gehouden met de fysieke beperkingen is er voldoende energetische reserve om die lichte arbeid te verrichten. De Spaanse arts heeft gesteld dat eiser niet in staat is tot werk met een hoog handelingstempo en daaraan is voldaan door een beperking op dit punt op te nemen op aspect I.9-8 van de FML: aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is.
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van verweerder in deze zaak zorgvuldig geweest en zijn de medische beperkingen van eiser op juiste wijze in de FML weergegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de visie van de behandelend artsen van eiser, waaronder de Spaanse keuringsarts en afdoende gemotiveerd hoe de aangenomen beperkingen zijn vastgelegd in de FML.
Ten aanzien van de beperkingen bij lopen, trappen lopen, staan, knielen en hurken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat en op welke wijze de door Spaanse keuringsarts genoemde beperkingen zijn vertaald in de FML.
Ook ten aanzien van de stelling van eiser dat hij niet kan tillen en dragen, is de rechtbank van oordeel dat de beperking op dit aspect juist is weergegeven. Eiser heeft bij de telefonische hoorzitting aangegeven een laptop en een halve emmer water te kunnen tillen. In de FML is aangegeven dat eiser ongeveer 5 kg kan tillen of dragen. Hij loopt met een stok en kan dus met 1 hand tillen als hij tegelijk moet tillen en lopen.
De Spaanse arts stelt dat eiser niet in staat is tot werk met een hoog handelingstempo en daarvoor is in de FML onder aspect I.9-8 (aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is) een beperking opgenomen. Dat daarnaast een beperking op het aspect I.7 (aangewezen op werk zonder dwingend opgelegd werktempo) moet worden aangenomen, kan niet uit de overgelegde medische informatie worden afgeleid.
11.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het vorenstaande door de verzekeringsartsen in voldoende mate inzichtelijk gemaakt en onderbouwd hoe tot de vaststelling van de belastbaaarheid van eiser is gekomen en waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Eiser heeft zijn stelling dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen niet onderbouwd met de voorhanden zijnde medische informatie. De rechtbank heeft ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies die de verzekeringsartsen hebben getrokken uit het medisch onderzoek.
De arbeidsdeskundige rapportages
12.1.
Eiser moet in staat worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 juli 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat eiser met inachtneming van zijn beperkingen als vastgelegd in de FML deze functies kan vervullen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies in voldoende mate weerlegd. Ten aanzien van het aspect werktempo geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan dat onder meer de functie productiemedewerker industrie passend is voor eiser. Bij deze functie staat dat in 2 tot 60 minuten 20 tot 500 componenten zeer zorgvuldig op de bestemde plaats worden gezet, hetgeen volgens de rechtbank in overeenstemming is met de FML.
Het standpunt van eiser omtrent het niet kunnen vervullen van deze en andere functies is voor het overige gebaseerd op de door eiser gestelde onjuistheid van de FML, maar die stelling is hiervoor reeds verworpen.
12.2.
Bij de vaststelling van het maatmanloon wordt het loon dat de verzekerde volgens opgaven van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de voor hem van toepassing zijnde referteperiode meegenomen, met inbegrip van het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar was.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapportages aangegeven dat bij de berekening van het maatmanloon de referteperiode is vastgesteld op 5 oktober 2008 tot 4 oktober 2009. Deze periode is niet in geschil tussen partijen. De salarisperiode van 11-2009, met daarin begrepen de uitbetaling van vakantie-uren, zijnde een eenmalige vergoeding en geen structureel genoten loonelement, valt buiten deze referteperiode en is dus op goede gronden buiten beschouwing gelaten bij de berekening van het maatmanloon. Immers, niet is aangetoond dat de nabetaling van niet opgenomen vakantie-uren vorderbaar was in de referteperiode.
Conclusie
13. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt.
Overschrijding redelijke termijn
14.1.
De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg na de zitting is overschreden. De rechtbank merkt daarom op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Staat als partij aan bij de vaststelling van een schadevergoeding. Zoals blijkt uit de Beleidsregel nr. 436935 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie (de Minister) van 8 juli 2014 [1] ziet de Minister in zaken als de onderhavige af van het voeren van verweer. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de Minister uit te nodigen verweer te voeren dan wel ter zitting te verschijnen.
14.2.
De redelijke berechtingstermijn eindigde op 27 juni 2018. De overschrijding is afgerond naar boven te stellen op een half jaar en is geheel aan de rechtbank te wijten. Dat betekent dat de Staat zal worden veroordeeld in de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 500.
14.3.
Gelet hierop moet ook het griffierecht en de proceskosten door de Staat worden vergoed. Gegeven de ongegrondverklaring van het beroep en in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 [2] zal de rechtbank daarbij de wegingsfactor vaststellen op 0,5. De hoogte van de toe te kennen proceskosten stelt de rechtbank daarom aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank ziet verder aanleiding de Staat op te dragen het door eiser betaalde griffierecht van € 46 aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn;
- veroordeelt de Staat tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,-;
- gelast dat de Staat aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
de griffier is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in de Staatscourant, nr. 20210, van 18 juli 2014.