ECLI:NL:RBAMS:2018:8120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
13/654125-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in Amsterdam met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 14 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die op 19 augustus 2018 een gewelddadige diefstal heeft gepleegd in de Marnixstraat te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het wegnemen van een bedrag van ongeveer 1.710 euro, een sleutel, een zorgpas en een toegangspas, toebehorende aan het slachtoffer, met geweld en bedreiging. Tijdens de zitting op 31 oktober 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het slachtoffer had gestompt, waardoor deze het bewustzijn verloor en met zijn hoofd op de stoep viel. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uur en een gevangenisstraf van 77 dagen, waarvan 66 voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654125-18
Datum uitspraak: 14 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, op de Marnixstraat, een bedrag van (ongeveer) 1.710 euro en/of een of meerdere sleutel(s) en/of een zorgpas en/of een toegangspas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zijn hand in de broekzak(ken) van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of
- (vervolgens) het geld (en/of een of meer van de hierboven genoemde goederen) uit de broekzak(ken) van voornoemde [slachtoffer] te pakken en/of
- (vervolgens) eenmaal of meerdere malen op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te stompen en/of te slaan (waardoor voornoemde [slachtoffer] het bewustzijn verloor en met zijn achterhoofd op de stoep viel) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair:hij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel en/of een aangezichtsfractuur en/of bloedingen dan wel kneuzingen in de hersenen en/of hoofdletsel heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meerdere malen op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, te stompen en/of te slaan (waardoor voornoemde [slachtoffer] het bewustzijn verloor en met zijn achterhoofd op de stoep viel);
meer subsidiair:hij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] eenmaal of meerdere malen op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel en/of een aangezichtsfractuur en/of bloedingen dan wel kneuzingen in de hersenen en/of hoofdletsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat de diefstal met geweld heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde; de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen, met uitzondering van het gestelde zwaar lichamelijk letsel.
De verklaring van aangever is ongeloofwaardig en wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Van diefstal is geen sprake, nu onduidelijk is van wie het geldbedrag van ruim € 1.700,-- precies was, terwijl een groot deel, € 1.200,--, toebehoorde aan verdachte. Verdachte was zich er daarnaast niet van bewust dat zich tussen het geld diverse passen en sleutels bevonden. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw zo, dat verdachte het geld en de passen niet wederrechtelijk heeft weggenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbankUit de verklaring van verdachte op de zitting van 31 oktober 2018 volgt dat verdachte geld heeft gegeven aan aangever in ruil voor fiches (ten behoeve van het spelen van poker). Uit deze verklaring volgt dat verdachte enige tijd later het volledige geldbedrag dat aangever bij zich had, heeft gepakt en meegenomen. Het geld behoorde verdachte op dat moment dus niet meer toe. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachte het geldbedrag heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Dit geldt ook voor de – aan aangever toebehorende en later bij verdachte aangetroffen – huissleutel, zorgpas en toegangspas, nu uit de verklaring van verdachte volgt dat hij het geld en de goederen in één handeling, integraal heeft weggenomen.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft geen limitatieve opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. De rechter behoudt de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig aan te duiden. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802. Uit de letselverklaring van 20 augustus 2018 en het proces verbaal van bevindingen van 23 augustus 2018 volgt dat bij aangever na het incident letsel aan het hoofd is geconstateerd, bestaande uit lucht tussen de hersenen, bloedingen in de hersenen en een gebroken aangezichtsbot. Aangever heeft ter zitting van 31 oktober 2018 verklaard dat hij ervoor gekozen heeft om niet te worden geopereerd en dat dit volgens zijn arts geen gevolgen voor zijn gezondheid heeft. Omdat overige informatie omtrent de aard van medisch ingrijpen, eventuele verdere medische behandeling en het uitzicht op (volledig) herstel ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van letsel dat naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 19 augustus 2018 te Amsterdam een bedrag van 1.710 euro, een sleutel, een zorgpas en een toegangspas toebehorende aan [slachtoffer] heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te stompen, waardoor voornoemde [slachtoffer] het bewustzijn verloor en met zijn hoofd op de stoep viel en ten gevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.7. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 26 oktober 2018, te weten een meldplicht en het meewerken aan schuldhulpverlening. Als bijzondere voorwaarde moet hieraan worden toegevoegd dat verdachte moet meewerken aan een behandeling gericht op problematiek rondom alcoholgebruik of gewelddadig gedrag, als de reclassering daartoe aanleiding ziet.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de officier van justitie verzochte extra voorwaarden niet geadviseerd worden in het reclasseringsrapport van 26 oktober 2018 en daarom niet aan de orde zijn. Het recidiverisico wordt bovendien als laag ingeschat door de reclassering.
Oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – diefstal met geweld. Verdachte heeft het slachtoffer bestolen van (onder andere) een fors geldbedrag en heeft vervolgens het slachtoffer op straat op het hoofd gestompt. Het slachtoffer is hierdoor gemeen ten val gekomen en verloor tijdelijk zijn bewustzijn. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Slachtoffers van dergelijke gewelddelicten voelen zich doorgaans nog geruime tijd angstig en onveilig. Naast de gevolgen voor het slachtoffer brengt dit soort feiten (ook) bij anderen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank vindt het gedrag van verdachte zeer kwalijk. Wat er ook zij van de gestelde onderliggende aanleiding – verdachte zou zich bij het spelen van poker belazerd hebben gevoeld door het slachtoffer – had verdachte nooit op deze manier mogen handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het 12 pagina’s tellende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2018 en heeft rekening gehouden met de mededeling van de raadsvrouw ter zitting van 31 oktober 2018, waaruit volgt dat de veroordeling voor diefstal in vereniging met braak, gepleegd op 5 september 2014, per 3 juli 2018 onherroepelijk is.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het Reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 26 oktober 2018, waarin – in het geval van een veroordeling – is geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank zal deze voorwaarden opleggen en ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding daar andere voorwaarden aan toe te voegen.
De rechtbank zal gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bij de straftoemeting iets afwijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.

10.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.878,60 aan materiële schadevergoeding en € 1.250 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat € 68,60 toewijsbaar is als materiële schadevergoeding op grond van het betaalde ziekenhuisdaggeld en de reiskosten van [slachtoffer] . De gevorderde immateriële kosten van € 1.250 zijn voldoende onderbouwd en volledig toewijsbaar.
De raadsvrouw heeft betoogd dat als materiële schadevergoeding alleen het ziekenhuisdaggeld van € 60 kan worden toegewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen of fors te worden gematigd.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 68,60 toewijsbaar is als materiële schadevergoeding op grond van de gevorderde bedragen aan ziekenhuisdaggeld en reiskosten. Van het gevorderde geldbedrag van € 1.710 is niet komen vast te staan dat dit geld van de benadeelde partij is. Van de gevorderde schade aan de telefoon (€ 100) is niet gebleken dat deze schade het gevolg is van het gepleegde feit.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 68,60 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 600, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank legt de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel op, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een totaalbedrag van € 668,60, te vermeerderen met de wettelijke rente.

11.Beslag

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag gedeeltelijk kan worden geretourneerd aan aangever. Het gaat hier om € 700. De rest van het in beslag genomen bedrag dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsvrouw heeft betoogd dat van het inbeslaggenomen geldbedrag € 1.200 moet worden geretourneerd aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid een rechthebbende kan worden aangewezen met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.710. De rechtbank zal daarom de bewaring van dit bedrag ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 24c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf van
77 dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:Veroordeelde moet zich volgens reeds gemaakte afspraken bij zijn toezichthouder van reclassering Leger des Heils melden op het adres [adres 1] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Veroordeelde moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen; veroordeelde moet de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.710 (beslagnummer 5619202).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Amsterdam, toe tot
€ 68,60 aan materiële schadevergoeding en € 600 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen de som van € 668,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2018.