2.6.Partneralimentatie
2.6.1.De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 15.000,- bruto per maand dient te betalen, telkens per eerste van de maand en bij vooruitbetaling te voldoen. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat haar behoefte € 7.299,- netto per maand bedraagt en heeft ter onderbouwing hiervan een behoeftelijst overgelegd.
2.6.2.De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en heeft diverse posten op het behoeftelijstje van de vrouw betwist. Hij heeft verzocht de behoefte van de vrouw te bepalen op € 2.500,- netto per maand en te bepalen dat de man de vrouw tot en met december 2018 een bijdrage van € 3.535,- bruto per maand voldoet en vanaf 1 januari 2019 een bijdrage van € 1.035,- bruto per maand, althans zodanige bijdragen te bepalen als de rechtbank juist acht. Tot slot heeft de man verzocht de duur van de partneralimentatieverplichting te limiteren tot zes jaar, althans te bepalen dat de partneralimentatie na zes jaar na inschrijving van de echtscheiding op nihil wordt gesteld dan wel op een zodanige termijn als de rechtbank juist acht.
2.6.3.De rechtbank stelt voorop dat de bepaling van de behoefte aan partneralimentatie maatwerk is. Bij bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (Hoge Raad d.d. 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379). 2.6.4.Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de man de behoeftelijst van de vrouw heeft betwist, zal de rechtbank de omvang van de behoefte van de vrouw aan de hand van concrete overgelegde gegevens bepalen en in het hiernavolgende de diverse posten langslopen.
2.6.5.De volgende posten op het door de vrouw overgelegde behoeftelijstje zijn door de man niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken:
- water van € 25,- per maand.
- premie ziektekostenverzekering van € 140,- per maand;
- niet vergoede ziektekosten van € 30,- per maand;
- tandartskosten van € 10,- per maand;
- bijzondere medische kosten van € 10,- per maand.
Verzekeringen en onderhoud woning
- opstalverzekering van € 20,- per maand;
- inboedelverzekering van € 15,- per maand;
- onderhoud huis van € 150,- per maand;
- hulp in de huishouding van € 115,- per maand.
- onderhoud en reparaties auto van € 75,- per maand;
- afschrijving van € 200,- per maand.
- abonnementen op: tijdschriften, kranten e.d. van € 40,- per maand.
Totaal: € 830,- per maand.
2.6.6.Derhalve staat vast dat de vrouw in ieder geval een behoefte heeft van € 830,- netto per maand. De volgende posten worden door de man (gedeeltelijk) betwist.
Huisvesting:totale woonlasten
2.6.7.De vrouw heeft in haar behoeftelijst rekening gehouden met een totale woonlast van € 1.800,- per maand. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat dit haar huidige woonlast is en dat zij een vergelijkbare woonlast zal hebben als zij genoodzaakt is ergens anders te gaan wonen. De man heeft de door de vrouw gestelde woonlast betwist en aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de huidige woonlast van de vrouw lager is. Voorts heeft hij verklaard dat hij de vrouw nooit zal dwingen om de woning te verlaten.
2.6.8.De rechtbank acht het redelijk rekening te houden met een totaalbedrag aan woonlasten van € 1.500,- per maand. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vrouw het door haar genoemde bedrag onvoldoende heeft onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen aangezien de man heeft aangevoerd dat deze last in werkelijkheid iets lager is. Voorts is voornoemd bedrag van € 1.500,- naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk gelet op de welstand van partijen ten tijde van het samenzijn.
Gebruikerslasten:energiekosten, onroerende zaakbelasting en reiniging/rioolrecht
2.6.9.De rechtbank acht het gelet op de door de vrouw als productie 8 overgelegde stukken redelijk rekening te houden met een bedrag van € 187,- per maand aan energiekosten, € 38,- per maand aan onroerende zaakbelasting en € 24,- per maand aan reiniging/rioolrecht en niet met de door haar op de behoeftelijst genoemde bedragen.
Gebruikerslasten:waterzuiveringsheffing
2.6.10.De vrouw heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 30,- per maand en de man heeft dit bedrag betwist. De rechtbank stelt vast dat hoewel de vrouw deze post niet nader heeft onderbouwd met stukken de vrouw wel een bedrag voor waterzuiveringsheffing dient te voldoen. De rechtbank acht het redelijk rekening te houden met een bedrag van € 15,- per maand.
Verzekeringen en onderhoud woning:onderhoud tuin
2.6.11.De rechtbank acht het niet redelijk rekening te houden met de door de vrouw opgevoerde post van € 150,- per maand, nu ter terechtzitting is gebleken dat partijen geen tuinman hadden die regulier langskwam om de tuin te onderhouden.
Verzekeringen en onderhoud woning:afschrijving inboedel en klein onderhoud
2.6.12.De rechtbank acht het gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk niet onredelijk rekening te houden met de door de vrouw opgevoerde bedragen van € 100,- per maand aan afschrijving inboedel en € 50,- per maand aan klein onderhoud.
Dagelijks levensonderhoud:boodschappen en andere lasten
2.6.13.De vrouw heeft verzocht rekening te houden met een bedrag aan dagelijks levensonderhoud van in totaal € 600,- per maand. De man heeft dit betwist en aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 200,- per maand.
2.6.14.De rechtbank acht het redelijk rekening te houden met een totaalbedrag van € 500,- per maand aan dagelijks levensonderhoud gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk.
2.6.15.De rechtbank acht het redelijk, gelet op de door de vrouw overgelegde stukken met betrekking tot de benzinekosten, om rekening te houden met een bedrag van € 300,- per maand.
Vervoer:verzekering (incl. inzittenden –e/o rechtsbijst. verz) en motorrijtuigenbelasting
2.6.16.De rechtbank acht het gelet op de betwisting van de man en de door de vrouw overgelegde stukken redelijk rekening te houden met een bedrag van € 52,- per maand aan verzekering en € 81,- per maand aan motorrijtuigenbelasting.
Vervoer:lidmaatschap ANWB
2.6.17.De rechtbank acht het redelijk gelet op de betwisting van de man en de bedragen vermeld op de site van de ANWB, rekening te houden met bedrag van € 11,- per maand.
Vervoer:kosten openbaar vervoer en andere kosten vervoer
2.6.18.De vrouw heeft in het licht van de betwisting van de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij het door haar gestelde bedrag hieraan maandelijks besteedt. De rechtbank acht het – gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk – desalniettemin aannemelijk dat de vrouw zo nu en dan met het openbaar vervoer gaat of de taxi neemt en zal derhalve rekening houden met een totaalbedrag van € 20,- per maand.
Vaste uitgaven:aansprakelijkheids-, rechtsbijstand-, overlijdensrisico-, begrafenis- en reisverzekering
2.6.19.De man heeft het door de vrouw opgevoerde bedrag aan verzekeringen betwist en gesteld dat zij voor het totaalpakket niet meer dan € 46,- per maand betaalt. |Ten aanzien van de post overlijdensrisicoverzekering van € 100,- per maand heeft de man specifiek aangevoerd dat deze post niet nodig is omdat in geval van zijn overlijden aan de vrouw zal worden gedacht. De rechtbank acht dit te vaag en is van oordeel dat het wel redelijk is om rekening te houden met deze post, waarvan de omvang niet door de man is weersproken. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met een totale post aan verzekeringen van € 146,- per maand.
Vaste uitgaven:kabeltelevisie
2.6.20.De vrouw heeft verzocht rekening te houden met een bedrag van € 90,- per maand. De man heeft dit betwist en verzocht rekening te houden met een bedrag van € 65,- per maand. Nu de vrouw haar bedrag niet met stukken heeft onderbouwd en de man in zijn eerder overgelegde lastenlijst aan de zijde van de vrouw is uitgegaan van een maandbedrag van € 75,- per maand en niet ter terechtzitting nader heeft toelicht waarom het nu lager zou moeten zijn, acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met een bedrag van € 75,- per maand.
Vaste uitgaven:mobiele telefoonkosten
2.6.21.De rechtbank acht, gelet op de stukken en de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk, het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 75,- per maand niet onredelijk. De rechtbank overweegt daarbij dat het bedrag dat door de man genoemd wordt in dit kader slechts de kosten van een SimOnly abonnement betreft en daarmee niet het totaal aan kosten dat de vrouw heeft met betrekking tot haar mobiele telefoon dekt.
Ontspanning:vakantie en uitgaan, buiten de deur eten
2.6.22.De vrouw verzoekt rekening te houden met in totaal € 1.200,- per maand. De man heeft dit betwist en verzoekt rekening te houden met € 200,- per maand aan vakantie en € 100,- per maand voor eten buiten de deur.
2.6.23.Gelet op de discussie tussen partijen en het feit dat de man ter terechtzitting niet betwist heeft dat partijen toch in ieder geval twee keer per jaar, een keer in de zomer en een keer in de winter, met het hele gezin op vakantie gingen, acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met € 100,- per maand voor eten buiten de deur en € 400,- per maand voor vakanties.
2.6.24.Nu de man niet heeft betwist dat de vrouw € 50,- per maand aan boeken besteedt doch enkel heeft aangevoerd dat dit goedkoper kan door bijvoorbeeld het kopen van e-boeken, acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met het door de vrouw opgevoerde bedrag.
Ontspanning:sportvereniging en overige lidmaatschappen
2.6.25.De rechtbank acht het redelijk rekening te houden met het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 30,- per maand aan een sportvereniging en € 20,- per maand aan overige lidmaatschappen, nu deze posten de rechtbank niet onredelijk voorkomen.
Ontspanning:andere lasten ontspanning
2.6.26.De rechtbank acht het, gelet op de betwisting van de man, redelijk rekening te houden met een bedrag van € 50,- per maand. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw daarnaast onvoldoende heeft onderbouwd dat zij gedurende het huwelijk regelmatig andere lasten van ontspanning had.
Persoonlijke kosten en verzorging:kleding, kapper en overige verzorging
2.6.27.De rechtbank acht het gelet op de door de vrouw overgelegde stukken en de betwisting van de man redelijk rekening te houden met een totaalbedrag van € 350,- per maand. Immers uit de stukken is niet gebleken dat de vrouw hieraan een hoger bedrag besteedde.
Persoonlijke verzorging:advocaat- en therapiekosten ten gevolge van de echtscheiding
2.6.28.De rechtbank acht het niet redelijk rekening te houden met deze post nu deze post door de man is betwist, door de vrouw niet nader is onderbouwd.
Vermogensvormende uitgaven/oudedagsvoorziening:koopsom, premie pensioenvoorziening en inleg beleggingen
2.6.29.De vrouw heeft aangevoerd dat in verband met het feit dat zij en de man geen pensioen hebben opgebouwd er eenmalig een bedrag van € 350.000,- gestort moet worden in een pensioenfonds om zo het gat aan pensioen dat al gespaard had moeten zijn op te vullen.
2.6.30.De rechtbank zal geen rekening houden met dit bedrag bij de berekening van de behoefte van de vrouw. Immers, bij berekening van deze behoefte dient zoals reeds hiervoor overwogen rekening te worden gehouden bedragen die de vrouw maandelijks nodig heeft om te kunnen voorzien in haar eigen levensonderhoud. Een eenmalige storting ten aanzien van pensioen, welk bedrag ook nog ziet op het opvullen van een gat dat is ontstaan ten tijde van het samenzijn, valt daar niet onder.
2.6.31.De door de vrouw opgevoerde maandelijkse premie pensioenvoorziening van € 475,-kan de rechtbank in het kader van de alimentatie wel behandelen nu dit onderdeel is van het kostenplaatje van de vrouw. De man heeft de post als zodanig niet betwist maar wel de hoogte daarvan. Hij heeft aan de hand van een berekening aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 345,- per maand. Gelet op de onderbouwde betwisting van de man acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met het door hem gestelde bedrag.
2.6.32.Tot slot zal de rechtbank rekening houden met een bedrag van € 50,- per maand aan beleggingen bij Robeco, nu de man niet heeft betwist dat deze uitgave gebruikelijk was tijdens het huwelijk.
Overige uitgaven:studiekosten
2.6.33.De rechtbank acht het, gelet op de betwisting van de man, niet redelijk rekening te houden met deze post. De rechtbank overweegt hiertoe dat ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw bijna klaar is met haar studie en het jaar dat ze nog moet volgen al reeds betaald is en dus geen onderdeel meer uitmaakt van haar maandelijkse lasten.
2.6.34.Met inachtneming van het voorgaande stelt de rechtbank de totale behoefte van de vrouw op € 5.399,- netto per maand of te wel € 10.303,- bruto per maand.
Aanvullende behoefte vrouw/verdiencapaciteit
2.6.35.De man heeft aangevoerd dat het huwelijk zelf voor de vrouw geen belemmering heeft opgeleverd om te participeren op de arbeidsmarkt en dat er nu ook geen belemmeringen voor de vrouw zijn. Hij heeft benadrukt dat zij een goede opleiding heeft genoten, de kinderen op een leeftijd zijn dat zij ook enige uren per dag voor zichzelf kunnen zorgen en de zorgregeling zodanig is dat de zorg voor de kinderen geen belemmering hoeft te zijn. Volgens de man is er werkgelegenheid voor mensen met het opleidingsniveau en kennis van de vrouw. Gelet hierop is de man van mening dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
2.6.36.De vrouw heeft benadrukt dat zij graag wil gaan werken maar dat zij eerst haar studie moet afronden die zij tijdens het huwelijk is begonnen. De vrouw acht de kans nihil dat zij met haar voor het huwelijk afgeronde opleiding bouwkunde inkomsten uit arbeid kan genereren nu haar kennis geheel verouderd is en er vele andere kandidaten zijn. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat zij zich al 16 jaar niet meer op de arbeidsmarkt heeft begeven en het afronden van haar studie Nederlands is vertraagd door de perikelen rondom de echtscheiding en de grote onzekerheid over haar financiële toekomst.
2.6.37.De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de vrouw op dit moment geen inkomen heeft. Voorts staat vast dat, wat daar ook de oorzaak dan wel de reden van is geweest, de vrouw al ongeveer 16 jaar nauwelijks heeft gewerkt. Op grond daarvan is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de vrouw thans niet in staat kan worden geacht in haar levensonderhoud te voorzien en zij derhalve behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud.
2.6.38.De man heeft verzocht de duur van de onderhoudsplicht te limiteren. De man heeft aangevoerd dat de alimentatieverplichting moet worden afgebouwd middels een jaarlijkse verlaging. De man stelt voor deze verlaging te baseren op de voor de vrouw te realiseren inkomsten en geeft aan dat de alimentatie gestaffeld kan worden in een periode van zes jaar tot aan het moment dat beide kinderen meerderjarig zijn. De man heeft tot slot nog aangevoerd dat partijen al sinds 2014 gescheiden leven en de vrouw zich in de voorliggende periode heeft kunnen richten op het verwerven van eigen inkomsten.
2.6.39.De vrouw stelt dat er geen grond is om de duur van de partneralimentatie te beperken tot zes jaar. Dat partijen al enige tijd geleden hun relatie hebben beëindigd is volgens de vrouw geen reden om de duur van de alimentatie te limiteren, nu de man op geen enkele wijze aangegeven had dat hij wilde scheiden. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat de man tijdens de relatie nimmer heeft aangegeven dat de vrouw zich moest richten op het verwerven van inkomsten en zij volledig de zorg voor de kinderen en het huishouden heeft gehad. Tot slot heeft de vrouw betoogd dat de man zijn verzoek niet of onvoldoende heeft onderbouwd.
2.6.40.De rechtbank overweegt als volgt. Er is een verschil tussen het limiteren van partneralimentatie en daarmee de alimentatieplicht definitief te beëindigen en het op nihil stellen van de partneralimentatie waarmee de mogelijkheid om na die periode op grond van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om wijziging of intrekking van de uitspraak te verzoeken bestaat.
2.6.41.De rechtbank ziet geen aanleiding om een termijn te verbinden aan de duur van de alimentatieplicht of deze na afloop van een bepaalde duur op nihil te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende gesteld dat met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de vrouw op het moment dat beide kinderen meerderjarig zijn volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De enkele stelling dat de kinderen dan minder zorg hebben en dat de vrouw dan voldoende tijd heeft gehad is in dit verband onvoldoende. Uiteraard ontslaat dit de vrouw niet van haar inspanningsplicht om in haar eigen inkomsten te gaan voorzien en staat het de man vrij om zo nodig over een aantal jaren een nieuw verzoek in te dienen als blijkt dat de vrouw haar inspanningsplicht verzaakt.
2.6.42.De man heeft aangevoerd dat bij bepaling van zijn draagkracht eerst nauwkeurig gekeken moet worden naar zijn inkomstenbronnen. Volgens de man heeft hij twee inkomstenbronnen, te weten het winstaandeel uit de vennootschap onder firma [naam VOF] (hierna: [naam VOF] ) en het inkomen uit vermogen. [naam VOF] zal volgens de man worden overgedragen aan derden vanwege de lage verdiensten ten opzichte van de arbeidstijd die er ingestoken moet worden, en het (aansprakelijkheids)risico dat niet meer acceptabel is. Desalniettemin kan volgens de man gerekend worden met een fictief inkomen uit onderneming. De man stelt zich op het standpunt dat bij de winst uit onderneming het gemiddelde over een aantal jaar moet worden genomen en de man komt daarbij op een belastbare gemiddelde winst van € 71.729,- (jaren 2012 tot en met 2014). Voor de inkomsten uit vermogen dient volgens de man als uitgangspunt te worden genomen het werkelijk behaald rendement over de gehele huwelijksperiode en de man komt dan op een gemiddeld inkomen uit vermogen van € 22.131,- netto per jaar. De man heeft daarbij ter zitting een correctie op zijn productie 29 overgelegd. De man heeft verklaard dat de onderste regel van de originele productie 29 bij het printen mis is gegaan en dat er daardoor een ander bedrag aan gemiddeld inkomen uit vermogen staat. De man verzoekt geen rekening te houden met dat bedrag maar met de correctie op die productie en derhalve met voornoemd bedrag van € 22.131,- netto per jaar. Tot slot heeft de man onder verwijzing naar zijn belastingaangifte aangevoerd dat geen rekening moet worden gehouden met enig inkomen uit box 2.
2.6.43.De vrouw heeft betoogd dat het, gezien het feit dat de gecorrigeerde versie van productie 29 pas een dag voor de zitting is ingediend, het voor haar lastig is hierop adequaat te reageren. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat er geen rekening moet worden gehouden met de gecorrigeerde versie van productie 29, aangezien er een enorm verschil zit tussen beide overzichten en ze betwist de juistheid van de laatste versie. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de eerdere productie 29 met als netto inkomen uit vermogen over het jaar 2016 van € 224.736,- ook past in de lijn met voorgaande jaren en dat in de oorspronkelijke productie 29 duidelijk te zien is dat de huren stijgen over de jaren wat ook overeenkomt met de waarde van vastgoed in [plaats] . Tot slot heeft de vrouw aangevoerd dat de gecorrigeerde versie van productie 29 niet overeenkomt met de aangifte 2017. Volgens de vrouw moet ook geen rekening worden gehouden met het gemiddelde over de gehele huwelijksperiode. De vrouw stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van wat er de laatste jaren is verdiend. Als laatste heeft de vrouw nog aangevoerd dat tevens rekening moet worden gehouden met een inkomen uit aanmerkelijk belang.
2.6.44.De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de inkomstenbronnen van de man voor belastingheffing onder de boxen 1, 2 en 3 vallen, te weten:
het inkomen uit arbeid (box 1);
het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2);
het inkomen uit vermogen (box 3).
2.6.45.De rechtbank zal in het hiernavolgende de verschillende inkomstenbronnen bespreken.
2.6.46.Het inkomen van de man bestaat uit een winstaandeel uit [naam VOF] . De man zit in deze VOF met twee broers en naar de rechtbank begrijpt zijn de vennoten voornemens de activiteiten van [naam VOF] te beëindigen. Uit de stellingen van de man begrijpt de rechtbank dat met betrekking tot zijn draagkracht desalniettemin kan worden uitgegaan van het inkomen dat hij gemiddeld genereert uit deze onderneming. Gelet hierop zal de rechtbank rekening houden aan de zijde van de man met een verdiencapaciteit ter hoogte van een gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2012 tot 2014, zijnde de laatste drie jaren van hun samenzijn. De man heeft gesteld dat dit neerkomt op een fiscale winst uit onderneming van € 90.686,- bruto per jaar (oftewel een belastbare winst uit onderneming van € 71.729,-). Nu dit bedrag door de vrouw onvoldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank in het kader van de draagkracht van de man uitgaan van dit bedrag.
Ad b) inkomen uit aanmerkelijk belang
2.6.47.De rechtbank acht het redelijk, gelet op de door de man overgelegde belastingaangiften, geen rekening te houden met enig inkomen uit aanmerkelijk belang. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw haar stelling dat wel uit moet worden gegaan van een inkomen hieruit gelet op de betwisting van de man niet nader heeft onderbouwd.
Ad c) inkomen uit vermogen
2.6.48.De rechtbank stelt voorop dat de man vermogen heeft en dat hij uit dit vermogen gedurende het huwelijk, en ook thans, inkomsten verkrijgt. Het vermogen van de man bestaat uit onroerende zaken overwegend gelegen in [plaats] die worden verhuurd. De rechtbank zal in tegenstelling tot de man bij berekening van zijn draagkracht niet uitgaan van een gemiddelde over de gehele huwelijkse periode. Het is gebruikelijk om bij berekening van iemands draagkracht uit te gaan van een gemiddelde over de laatste drie jaar. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt echter dat de inkomsten van de man uit dit vermogen over de afgelopen jaren enorm fluctueren. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval het gemiddelde inkomen te nemen over de afgelopen vijf jaren. Voor het uitgaan van een gemiddelde over de gehele huwelijkse periode is onvoldoende aangevoerd.
2.6.49.Door de man is in eerste instantie productie 29 overgelegd waaruit blijkt dat hij in het jaar 2013 een netto inkomen uit vermogen had van € -28.979,-, in 2014 € 83.751,-, in 2015 € 174.160,-, in 2016 € 64.193,- en dan staat er op de onderste regel een bedrag van € 224.736,-. Bij deze regel staat vooraan het jaar 2016 geschreven. De man heeft ter terechtzitting verklaard dat wat betreft die laatste regel het overzicht niet klopt en er iets fout is gegaan. Hij heeft vervolgens op de zitting een gecorrigeerd overzicht overgelegd waaruit wederom voorgaande cijfers met betrekking tot 2013 tot en met 2016 blijken maar nu de laatste regel 2017 weergeeft met een bedrag van € -100.599,- als netto inkomen uit vermogen over dat jaar. De vrouw heeft de juistheid van dit overzicht betwist. Nu de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd waarom de ene productie juist is en de andere niet en de vrouw de nieuwe gecorrigeerde versie heeft betwist, dient de man zich nog nader uit te laten hierover en zijn stelling dat over het jaar 2017 uit dient te worden gegaan van een negatief inkomen uit vermogen van € -100.599,- te onderbouwen met een verklaring van zijn accountant.
2.6.50.Nu de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om het inkomen uit vermogen aan de zijde van de man te berekenen , is de rechtbank niet in staat de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie te berekenen. De rechtbank zal derhalve de man in de gelegenheid stellen om binnen een maand na datum beschikking de hiervoor genoemde verklaring van zijn accountant over te leggen, waarna de vrouw vier weken de tijd krijgt om hierop te reageren. In het licht hiervan zal de rechtbank een definitieve beslissing met betrekking tot de partneralimentatie aanhouden.
2.6.51.De voorlopige alimentatie blijft gelden totdat de beslissing op verzoek om definitieve alimentatie hetzij bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt, hetzij bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat (artikel 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).