ECLI:NL:RBAMS:2018:8066

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
13/751707-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 10 september 2018. Het EAB was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, op 29 augustus 2018, en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, zijn geclassificeerd als deelneming aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende overval.

De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgden dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden, en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en de griffier was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet. De beslissing om de overlevering toe te staan, werd unaniem genomen door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751707-18 (EAB I)
RK-nummer: 18/6176
Datum uitspraak: 9 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2018 door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste perspoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] , [plaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, J. de Haan, waarnemend voor zijn kantoorgenoot, mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van 29 mei 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 18, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie
18) georganiseerde of gewapende overval
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zijn deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings te Turnhout heeft op 19 oktober 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste perspoon] , geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Nederland).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2208/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten vermeld in rubriek 4. zijn naar Nederlands recht strafbaar, namelijk als:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De officier van justitie heeft – zekerheidshalve – overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW. De rechtbank komt hieraan niet toe, nu in het EAB als pleegplaats wordt genoemd Sint-Laureins, Maldegem en elders in het Belgische rijk en er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd zich geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben voorgedaan.

7.Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De rechtbank heeft op 14 augustus 2018 de overlevering van een opgeëiste persoon aan België toegestaan in de zaak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2018:5938. In die zaak heeft de rechtbank het volgende overwogen:
(…) De omstandigheden in Belgische detentie instellingen zijn sinds geruime tijd voorwerp van ernstige zorg. Het CPT heeft zich in de Openbare verklaring van 13 juli 2017 daarover uiterst kritisch uitgelaten. Daarbij is er op gewezen dat in het geval van stakingen een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie ontstaat.
In de hiervoor weergegeven verklaring van 11 juli 2018 is door de Belgische regering erkend dat in het geval van stakingen niet kan worden gegarandeerd dat de detentieomstandigheden zullen beantwoorden aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook niet voor gedetineerden voor wie de nodige garanties werden gegeven.
In haar uitspraak van 2 augustus 2018 (gebaseerd op de ter zitting van 19 juli 2018 beschikbare informatie) waren de onderhandelingen nog niet afgerond en was nog niet bekend wat het standpunt van de sociale partners en het vervolgproces zou zijn, hetgeen op dat moment een zodanig onzekere toestand vormde dat de kans op nieuwe stakingen, met de hiervoor geschetste gevolgen, als reëel werd bestempeld.
In een email bericht van 30 juli 2018 van de Belgische autoriteiten aan het IRC is, onder meer, het volgende beschreven:
“Op 26/7 hebben de sociale partners inderdaad hun opmerkingen bezorgd die toegevoegd werden aan een ontwerp van protocol dat het formele sociaal overleg heeft afgerond. De onderhandelingen werden dus afgesloten met een protocol van niet-akkoord maar dat vormt geen beletsel voor de voortgang van het dossier. Er is dus evenmin sprake van een verderzetting van de onderhandelingen op 20 augustus. Het wetgevend proces zal nu voortgang kennen aangezien het akkoord van de sociale partners geen verplichte maar een formele voorwaarde is. De stakingen zijn momenteel opgeschort.”
Blijkens de overige informatie in genoemd emailverkeer is beschreven dat het opvolgend wetgevingsproces ongeveer 3 maanden zal gaan duren.
Inmiddels kan worden vastgesteld dat sinds 11 juli 2018 er geen sprake meer is van nieuwe stakingen, de onderhandelingen zijn afgerond en bekend is wat het standpunt van de sociale partners is en wat het nu te volgen traject is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu er op dit moment geen sprake is van stakingen en de kans daarop ook niet meer reëel is, er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie er geen aanleiding bestaat tot uitstel van haar beslissing te komen.
Het Openbaar Ministerie heeft uitgesproken bij de feitelijke overlevering rekening te houden met een eventuele nieuwe staking. Voor zover er sprake zal zijn van stakingen na de uitspraak van de rechtbank en voor de feitelijke overlevering zal de opgeëiste persoon zich tot de officier van justitie kunnen wenden teneinde - zo nodig in rechte - te bewerkstelligen dat de feitelijke overlevering wordt opgeschort. (…)
Ter zitting van 26 oktober 2018 heeft de raadsman van opgeëiste persoon verschillende krantenberichten overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit deze berichten niet blijkt van een reëel gevaar voor stakingen in de Belgische gevangenissen. Daarbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat een deel van de krantenartikelen dateren van voor de voornoemde uitspraak van 14 augustus 2018, zodat in zoverre geen sprake is van nieuwe omstandigheden. De omstandigheid dat nadien, zoals in een krantenbericht van 3 oktober 2018 is vermeld, een keer een spontane staking heeft plaatsgevonden, is voorts onvoldoende om anders te oordelen dan in de hiervoor weergegeven (en sindsdien meermalen herhaalde) uitspraak van 14 augustus 2018. Ook kan, anders dan de raadsman heeft betoogd (en wat daarvan overigens ook zij), op basis van de beschikbare gegevens niet worden aangenomen dat vanwege de detentieomstandigheden er gevaar is dat de opgeëiste persoon zijn aanwezigheidsrecht niet kan uitoefenen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de behandeling te schorsen om nadere vragen te stellen over de duur van de gerechtelijke procedure en de detentieomstandigheden, zoals subsidiair door de raadsman is verzocht.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 140, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste perspoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.