ECLI:NL:RBAMS:2018:5938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
13/751834-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek België met betrekking tot detentieomstandigheden en toelaatbaarheid van overlevering

Op 14 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een overleveringsverzoek van België. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd op 31 augustus 2017 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Verviers. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 31 juli 2018. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor een zorgvuldige beslissing over de overlevering.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de waarborgen die zijn gegeven door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt. De rechtbank heeft de informatie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, waaronder de recente stakingen in Belgische gevangenissen en de gevolgen daarvan voor de detentieomstandigheden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat, nu er op dat moment geen stakingen waren en de kans daarop ook niet meer reëel was, er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat de opgeëiste persoon zich kan wenden tot de officier van justitie indien er na de uitspraak nieuwe stakingen zouden plaatsvinden. De beslissing is genomen op basis van de relevante wetsartikelen en de waarborgen die zijn gegeven door de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751834-17
RK-nummer: 17/7378
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2017 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Verviers (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 juli 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel bij verstek van 31 augustus 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De onderzoeksrechter van de
Tribunal de Première Instance de Liège, division de Verviers, heeft bij e-mail van 14 maart 2018 namens het ministerie van Justitie de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden

Het standpunt van het Openbaar Ministerie:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit aanvullende informatie van de Belgische autoriteit van heden blijkt dat geen sprake is van stakingen in Belgische gevangenissen en daarvoor ook niet hoeft te worden gevreesd. De partijen zijn in overleg. Er is sprake van agreement to disagree, protocol van niet-akkoord. Dat is in België redelijk gebruikelijk. De officier van justitie verwacht dat een en ander uiteindelijk zal resulteren in een definitief akkoord.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dreigende schending van artikel 4 Handvest.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 augustus 2018 (parketnummer 13/751972 ECLI:NL:RBAMS:2018:5594 nog niet extern gepubliceerd), ten aanzien van de Belgische detentieomstandigheden als volgt overwogen:
[Citaat]
“Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Standpunt van de raadsman
Wat betreft de detentieomstandigheden in België ligt de vraag voor of wij met goed fatsoen personen kunnen overleveren naar België in de huidige situatie. Er moet worden getoetst aan het kader dat is gegeven in het arrest van het Europese Hof van Justitie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Cặldặraru). Eerst moet de vraag worden beantwoord of er een reële vrees voor schending van artikel 4 van het Handvest is. De beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2018:4657 is daarbij van belang. Vervolgens moeten vragen worden gesteld met het oog op het uitsluiten van het gevaar voor de opgeëiste persoon. De Belgische autoriteit heeft bij e-mail van 11 juli 2018 de door de officier van justitie gestelde vragen beantwoord. Gelet op deze antwoorden is het gevaar voor de opgeëiste persoon niet uitgesloten. Er is sprake van een voorontwerp van wet. Op 26 juli 2018 zal op dat voorontwerp worden gereageerd. Het is onduidelijk wat er gaat gebeuren met het voorontwerp. De status van het wetsontwerp is onduidelijk. Er is niet gebleken van een definitief akkoord. Er is niet gebleken dat het ontwerp zal worden aangenomen. De implementatiedatum is onduidelijk. Het gevangenispersoneel kan op elk moment weer gaan staken. Als er wordt gestaakt, is de naleving van artikel 4 van het Handvest niet gewaarborgd. Het reële gevaar moet over de gehele detentieperiode worden getoetst en dan is er sprake van een reëel gevaar. De conclusie is dat het gevaar voor de opgeëiste persoon niet is uitgesloten door de antwoorden in de e-mail. Deze zaak heeft eerst negen maanden op de plank gelegen. Vervolgens is de zaak op zitting behandeld en aangehouden. Als de procedure te lang duurt, moet die worden beëindigd.
De raadsman heeft zich gelet op het voorgaande primair op het standpunt gesteld dat de verzochte overlevering moet worden geweigerd. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om meer duidelijkheid te verkrijgen over de detentiesituatie in België.
Standpunt van de officier van justitie
In de beslissing van de IRK die de raadsman heeft aangehaald, is door de rechtbank overwogen dat er op dat moment sterke aanwijzingen waren dat in Belgische gevangenissen waar wordt gestaakt, sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De IRK heeft vragen laten stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze vragen zijn beantwoord bij de e-mail van 11 juli 2018. We moeten vertrouwen op de verstrekte informatie. Daaruit blijkt dat er op dit moment weer wordt gewerkt in de gevangenissen en dat weer wordt voldaan aan de eisen van artikel 4 van het Handvest. Dat het wetgevingstraject nog loopt en dat de uitkomst onduidelijk is, betekent niet dat er een gevaar is van schending van artikel 4 van het Handvest. Er kan altijd in elk land worden gestaakt door gevangenispersoneel. Het Openbaar Ministerie zal bij de feitelijke overlevering rekening houden met een eventuele nieuwe staking.
Oordeel van de rechtbank
De Belgische autoriteit heeft in het bericht van 11 juli 2018 van de FOD Justitie over de stakingen de volgende informatie verstrekt:
De stakingen zijn begonnen op 19 juni jl. en troffen alle Belgische gevangenissen, zij het in verschillende mate. De inzet van de staking was de invoering van een gegarandeerde dienstverlening tijdens stakingen in de gevangenissen, waarvan het voorontwerp van wet midden juni werd aangenomen door de Ministerraad. Ook het ontwerp van nieuw statuut voor het gevangenispersoneel was een inzet.
Dit ontwerp voorziet in de mogelijkheid om personeel desnoods op te vorderen om een minimale regime aan de gedetineerden te kunnen bieden in geval van staking. Dit regime omvat het recht op voeding, hygiëne, zorg, briefwisseling, bezoek, telefoon, wandeling, en toegang tot de advocaat, consulaire of diplomatieke vertegenwoordiger en godsdienst.
De staking vond plaats in alle gevangenissen. Wel werden zij om beurten gehouden in de Nederlandstalige, resp. Franstalige inrichtingen, maar alle personeelsleden zijn vrij om alle dagen te staken.
Vanaf het begin van de staking zijn er formele en informele onderhandelingen opgestart met de vakbonden. Tijdens deze fase hebben de vakorganisaties een aantal opmerkingen kunnen maken rond het voorontwerp van tekst. Hieruit werd een nieuwe tekst opgemaakt waar de sociale partners tegen 26 juli op zullen reageren. Daarna zal de tekst opnieuw voorgelegd worden op de Ministerraad. Op basis hiervan heeft het personeel beslist het werk te hervatten.
Zoals gemeld werd er in alle gevangenissen gestaakt, maar wel op verschillende wijze naar gelang de inrichting. Het regime dat een actie aangeboden kan worden is immers afhankelijk van het aantal werkwilligen op die dag. De activiteiten die prioritair voorgaan zijn: douche, wandeling, telefoon en bezoek. Voedsel- en medicatiebedeling is altijd gegarandeerd. Het werkwillig personeel doet er steeds alles aan om een maximum aan basisvoorzieningen inzake regime aan de gedetineerden te bieden.
Wat betreft de naleving van artikel 4 van het Handvest heeft de Belgische autoriteit de volgende informatie verstrekt:
Zolang de minimale dienstverlening niet wettelijk is geregeld kunnen wij niet garanderen dat tijdens stakingen de detentieomstandigheden zullen beantwoorden aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook niet voor gedetineerden voor wie de nodige garanties werden gegeven.
Tot slot heeft de Belgische autoriteit de volgende informatie verstrekt over de beëindiging van de stakingen:
De staking is officieel beëindigd op 10 juli om 22 uur. Vanaf 11 juli starten de gevangenissen terug op en wordt het normaal regime weer ingevoerd. Dit proces kan 1 tot 2 dagen innemen.
Nu de staking voorbij is, worden de gevangenisregimes uiteraard weer normaal uitgevoerd in de Belgische gevangenissen. An sich antwoorden deze regimes aan de vereisten van in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de nu beschikbare informatie moet worden geconcludeerd dat tijdens stakingen in de Belgische gevangenissen sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Hoewel de stakingen op 10 juli 2018 zijn beëindigd en het normaal regime weer is ingevoerd, is de rechtbank van oordeel dat nog altijd sprake is van een zorgwekkende situatie. Hierbij is van belang dat de onderhandelingen over de nieuwe regelgeving nog gaande zijn en dat de uitkomst van die onderhandelingen onzeker is.
Verder acht de rechtbank, mede gelet op de eerdere stakingen door gevangenispersoneel in België in de afgelopen periode, de kans op nieuwe stakingen gedurende de onderhandelingen reëel.
Mocht het tot een nieuwe staking komen voordat de nieuwe regelgeving is ingevoerd, dan volgt uit voormelde e-mail van 11 juli 2018 dat niet kan worden gegarandeerd dat een overgeleverde persoon toch in een situatie zal verkeren die voldoet aan de eisen van artikel 4 van het Handvest. Het vragen van dergelijke waarborgen is op dit moment dan ook niet opportuun.
De rechtbank ziet in hetgeen zij hiervoor heeft overwogen aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen totdat meer duidelijkheid kan worden verschaft door de uitvaardigende justitiële autoriteit over de uitkomst van de onderhandelingen omtrent de nieuwe regelgeving en de (structurele) gevolgen hiervan voor de detentieomstandigheden.”
[einde citaat]
De vraag ligt voor of er op dit moment nog aanleiding bestaat om de hiervoor beschreven lijn (vooralsnog) te handhaven. Daarbij zijn, onder meer, de volgende aspecten van belang.
De omstandigheden in Belgische detentie instellingen zijn sinds geruime tijd voorwerp van ernstige zorg. Het CPT heeft zich in de Openbare verklaring van 13 juli 2017 daarover uiterst kritisch uitgelaten. Daarbij is er op gewezen dat in het geval van stakingen een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie ontstaat.
In de hiervoor weergegeven verklaring van 11 juli 2018 is door de Belgische regering erkend dat in het geval van stakingen niet kan worden gegarandeerd dat de detentieomstandigheden zullen beantwoorden aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook niet voor gedetineerden voor wie de nodige garanties werden gegeven.
In haar uitspraak van 2 augustus 2018 (gebaseerd op de ter zitting van 19 juli 2018 beschikbare informatie) waren de onderhandelingen nog niet afgerond en was nog niet bekend wat het standpunt van de sociale partners en het vervolgproces zou zijn, hetgeen op dat moment een zodanig onzekere toestand vormde dat de kans op nieuwe stakingen, met de hiervoor geschetste gevolgen, als reëel werd bestempeld.
In een email bericht van 30 juli 2018 van de Belgische autoriteiten aan het IRC is, onder meer, het volgende beschreven:
“Op 26/7 hebben de sociale partners inderdaad hun opmerkingen bezorgd die toegevoegd werden aan een ontwerp van protocol dat het formele sociaal overleg heeft afgerond. De onderhandelingen werden dus afgesloten met een protocol van niet-akkoord maar dat vormt geen beletsel voor de voortgang van het dossier. Er is dus evenmin sprake van een verderzetting van de onderhandelingen op 20 augustus. Het wetgevend proces zal nu voortgang kennen aangezien het akkoord van de sociale partners geen verplichte maar een formele voorwaarde is. De stakingen zijn momenteel opgeschort.”
Blijkens de overige informatie in genoemd emailverkeer is beschreven dat het opvolgend wetgevingsproces ongeveer 3 maanden zal gaan duren.
Inmiddels kan worden vastgesteld dat sinds 11 juli 2018 er geen sprake meer is van nieuwe stakingen, de onderhandelingen zijn afgerond en bekend is wat het standpunt van de sociale partners is en wat het nu te volgen traject is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu er op dit moment geen sprake is van stakingen en de kans daarop ook niet meer reëel is, er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie er geen aanleiding bestaat tot uitstel van haar beslissing te komen.
Het Openbaar Ministerie heeft uitgesproken bij de feitelijke overlevering rekening te houden met een eventuele nieuwe staking. Voor zover er sprake zal zijn van stakingen na de uitspraak van de rechtbank en voor de feitelijke overlevering zal de opgeëiste persoon zich tot de officier van justitie kunnen wenden teneinde - zo nodig in rechte - te bewerkstelligen dat de feitelijke overlevering wordt opgeschort.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Verviers (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.