ECLI:NL:RBAMS:2018:8030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
13/730051-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een helikopterkaping en wapenbezit met meerdere verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereiding van een helikopterkaping en wapenbezit. De verdachte, geboren in 1963 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd vrijgesproken van poging tot kaping van een helikopter en bevrijding van een gevangene, omdat er nog geen sprake was van een begin van uitvoering. Echter, de rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor de voorbereiding van de kaping en wapenbezit. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet degene was die het plan had bedacht of het geweld zou toepassen, maar dat hij wel een cruciale rol speelde als piloot van de helikopter. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de verdachte samen met anderen had samengewerkt en voorbereidingen had getroffen voor de kaping, waaronder het huren van een helikopter en het verzamelen van wapens. De rechtbank benadrukte dat het kordate optreden van de politie en het personeel van het Helicentre heeft bijgedragen aan het vroegtijdig verijdelen van het plan, waardoor een ernstige en gevaarlijke situatie is voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van de kaping en het voorhanden hebben van wapens, maar sprak hem vrij van de poging tot kaping en bevrijding van de gevangene, omdat er geen begin van uitvoering was geweest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730051-17
Datum uitspraak: 12 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 31 januari 2018, 28 maart 2018, 20 juni 2018, 11 september 2018, 12 september 2018, 13 september 2018, 17 september 2018 en 29 oktober 2018. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. C.J. Cnossen en H. Hoekstra (hierna: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek 13Leyburn richt zich op de volgende verdachten die hierna in het vonnis bij hun achternaam zullen worden genoemd: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij
1. zich in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een
pogingtot kaping van een helikopter door deze helikopter met geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging in zijn macht te brengen/houden en/of van zijn route af te doen wijken.
Als de rechtbank dat niet bewezen acht, wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen een kaping van een helikopter heeft
voorbereid.
2. in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 samen met anderen heeft geprobeerd een gevangene, te weten [gevangene] , uit de Penitentiaire Inrichting te [plaats] te bevrijden.
3. in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017, al dan niet samen met anderen, wapens voorhanden heeft gehad, waaronder automatische vuurwapens, munitie en wapenonderdelen (patroonhouders en -magazijnen).
4. zich in de periode van 7 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van heling van drie auto’s, te weten een Audi met origineel kenteken
[kenteken 1] , een BMW met origineel kenteken [kenteken 2] en een BMW voorzien van (valse) kentekenplaten [kenteken 3] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij het vonnis.

3.Inleiding

3.1
Beschrijving relevante feiten en omstandigheden
Door een persoon die opgaf te zijn genaamd [medeverdachte 2] is getracht om bij het Helicentre Lelystad een helikopter te huren. Hij gaf aan dat hij een rondvlucht wilde maken met zijn vriendin en dat hij op 4 oktober 2017 wilde vertrekken van heliplatform Heythuysen (Limburg). De helikopter die hij wilde huren was geschikt om vier personen te vervoeren. Omdat de vierpersoons helikopter duurder was dan een tweepersoons helikopter en [medeverdachte 2] afkomstig was uit Amsterdam en wilde vertrekken vanuit Limburg, kreeg het personeel van het verhuurbedrijf argwaan. Uiteindelijk besloten zij, in overleg met de luchtvaartpolitie, de reservering uit te stellen en werd door de politie een pseudodienstverleningstraject opgestart waardoor het contact met het Helicentre heimelijk werd overgenomen door de politie. De politie had namelijk het vermoeden gekregen dat met de helikopter [gevangene] moest worden bevrijd. Hij zat gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) in [plaats] . Vervolgens werd afgesproken om de rondvlucht op 11 oktober 2017 te maken. [medeverdachte 2] zou zich om 13:30 uur melden op Kempen Airport in Budel (Noord-Brabant). De helikopter zou daar opstijgen en in Weert (Limburg) een tussenlanding maken om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen.
Op grond van tapgesprekken en observaties voorafgaand aan en op 11 oktober 2017 ontstond het vermoeden dat meerdere personen een kaping van de helikopter en de bevrijding van een gevangene aan het beramen waren. Verdachte was de piloot die de gekaapte helikopter moest besturen. Hij was op 27 september 2017 vanuit Colombia naar Nederland gereisd. Uit observaties bleek dat in Praxis bouwmarkten schroeven en pvc-buizen (veelal gebruikt om kraaienpoten mee te maken) en spanbanden werden aangeschaft. Na de aanhoudingen zijn kraaienpoten en spanbanden aangetroffen in de gebruikte voertuigen. Ook bleek uit observaties dat diverse verdachten zich op 11 oktober 2017 begaven in de omgeving van [plaats] (PI waar [gevangene] gedetineerd zat), Budel (opstijglocatie helikopter) en Weert (locatie tussenstop). Er vonden gesprekken plaats die erop duidden dat personen in het bezit waren van vuurwapens en er zijn afspraken gemaakt over onder meer de locatie waar de helikopter zou worden overgenomen, de te gebruiken voertuigen en het tijdstip waarop [gevangene] zou worden bevrijd. Uit onderzoek bleek dat één van de auto’s waar de groep gebruik van maakte op het terrein stond van het Blue Collar hotel in Eindhoven. Aan de hand van camerabeelden van het hotel bleek dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [verdachte] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 in dit hotel verbleven.
[medeverdachte 6] heeft op 11 oktober 2017 [medeverdachte 1] naar het helikopterplatform in Budel gebracht. Het onderzoeksteam heeft verdachte aangehouden op het moment dat hij in de helikopter wilde stappen.
In Weert werd gezien dat een BMW naar de locatie reed waar de helikopter zou landen om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen. Op het moment dat de politie in Weert tot aanhouding over wilde gaan, reed de BMW met hoge snelheid weg. De politie zette de achtervolging in. Uit de BMW stapten op enig ogenblik drie personen die te voet verder vluchtten. De bestuurder van de BMW reed hierna verder, maar verloor korte tijd later de macht over het stuur en raakte van de weg waarna hij kon worden aangehouden. Die bestuurder bleek te zijn [medeverdachte 4] . In de bosschages aan de Koenraadtweg te Maarheze, ter hoogte van de plek waar de BMW is gecrasht, werd een tas aangetroffen met daarin onder andere een AK-47, een pistool, een revolver, munitie en patroonmagazijnen.
In Roermond werd gezien dat een BMW en een gestolen Audi in de omgeving van de PI stonden geparkeerd. Toen het arrestatieteam tot aanhouding van de inzittenden van de Audi over wilde gaan ramde de Audi een voertuig van het arrestatieteam, reed op de leden van het arrestatieteam in en ging er met hoge snelheid vandoor. Bij deze actie is door leden van het arrestatieteam meermaals op de Audi geschoten. Tijdens de achtervolging werd gezien dat een op een AK-47 gelijkend voorwerp en een langwerpige tas uit de Audi werden gegooid. Later bleken in deze tas magazijnen voor een AK-47 en losse patronen te zitten. De Audi is hierna door het arrestatieteam van de weg geramd en tot stilstand gekomen. Uit de Audi vluchtten twee personen. De bestuurder van de Audi, [bestuurder] , is vervolgens door de politie neergeschoten en is aan zijn verwondingen overleden. De bijrijder van de Audi kon worden aangehouden en bleek te zijn genaamd [medeverdachte 3] .
3.2.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachten een helikopter wilden huren met het plan deze helikopter te kapen op de tussenlandingsplaats in Weert en vervolgens te gebruiken om [gevangene] uit de PI in [plaats] te bevrijden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke rol verdachte hierbij heeft gehad. De rechtbank dient zich hierbij te beperken tot de tekst van de door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging. De rechtbank mag die tenlastelegging niet uitbreiden of ingrijpend wijzigen. Criminele organisatie staat niet (meer) op de tenlastelegging en zal daarom niet worden besproken.
3.3.
Dilemma
De rechtbank hecht eraan op te merken dat dankzij de alertheid en het kordate optreden van medewerkers van het Helicentre en de politie het plan van verdachten vroegtijdig is verijdeld. Daarmee is een zeer ernstige en gevaarlijke situatie voorkomen. Het aanhouden van verdachten om misdaden te voorkomen wordt ook wel het ‘stukmaken van een onderzoek’ genoemd. Het is vaak een duivels dilemma op welk moment de politie het best tot aanhoudingen over kan gaan. Enerzijds spelen veiligheidsoverwegingen een rol en kan de politie niet lijdzaam toezien dat er gevaarlijke situaties ontstaan en de veiligheid van mensen in gevaar komt. Anderzijds kan het stukmaken van een onderzoek tot gevolg hebben dat de verdachten niet of voor weinig strafbare feiten veroordeeld kunnen worden omdat er vroeg is ingegrepen en er nog geen strafbare feiten zijn gepleegd. In onderhavige zaak speelde dit dilemma ook. Dit zal nader worden besproken in rubriek 4.3.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit het dossier blijkt dat het de bedoeling was om met een gekaapte helikopter [gevangene] te bevrijden uit de PI. Dit betekent dat beide feiten onderdeel vormden van één misdadig plan. Hierbij waren de onderlinge rollen en taken verdeeld en was ieders rol afgestemd op de actie van de medeverdachten. De boeking van de vierpersoons helikopter, gevolgd door de melding van [medeverdachte 1] op het afgesproken tijdstip in Budel, terwijl de BMW klaarstond in Weert met daarin zwaarbewapende medeverdachten en verdachte. Hij zou de helikopter na de kaping besturen. De Audi met andere verdachten stond gereed in de omgeving van Roermond . Dit zijn gedragingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van de kaping en de hulp bij de bevrijding.
De rol van verdachte was zeer belangrijk. Hij zou de bevrijdingsactie daadwerkelijk uitvoeren met de helikopter. Hij heeft als enige openheid van zaken gegeven. Zijn verklaringen worden betrouwbaar geacht nu deze over de aanloop naar en de gang van zaken op 11 oktober 2017 in grote lijnen consistent zijn en op veel punten op detailniveau worden bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Hij heeft bekend dat hij tegen betaling van 100.000 euro heeft ingestemd om als helikopterpiloot mee te werken aan de bevrijding van een persoon. Vervolgens stelt verdachte dat hij, eenmaal in Nederland, terug heeft willen krabbelen, maar dat hij onder druk werd gezet en bang was. Wat hier ook van zij, verdachte heeft er zelf voor gekozen om mee te werken aan het plan en vervolgens blijkt nergens uit dat verdachte heeft geprobeerd om op deze keuze terug te komen. Zijn betoog dat hij überhaupt niet in staat zou zijn geweest om de helikopter op 11 oktober 2017 te besturen, kan op grond van het verhoor van een deskundige op dit gebied bij de rechter-commissaris terzijde worden geschoven.
Op grond van het voorgaande kunnen het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot kaping van een helikopter, en de onder feit 2 tenlastegelegde poging hulp bij bevrijding van een gevangene, worden bewezen. Verdachte heeft hierbij de rol van medepleger vervuld. Hij heeft met de overige verdachten bewust en nauw samengewerkt. Dit blijkt onder meer uit de speciaal voor de bevrijdingsactie gehuurde voertuigen, men beschikte ook over snelle gestolen voertuigen, voorafgaand aan de ochtend van 11 oktober werden voorverkenningen gedaan, de verdachten hebben zich ’s nachts verzameld in het Blue Collar hotel en bevonden zich op de actiedag op de afgesproken plaatsen in de gestolen voertuigen, die onder andere waren voorzien van de benodigde goederen zoals zelf gemaakte kraaienpoten, benzine en automatische vuurwapens.
De onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde heling en wapenbezit in vereniging kunnen ook worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient van de poging dan wel voorbereiding van de kaping van de helikopter te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent en het Openbaar Ministerie vindt de verklaring van verdachte zeer betrouwbaar. Verdachte heeft in zijn verklaringen uitdrukkelijk aangegeven dat hij wel wetenschap had van het plan van de bevrijding van de gedetineerde, maar van het plan de helikopter te kapen had hij totaal geen wetenschap. Hij had daarop dus geen opzet. Uit het chronologisch overzicht blijkt dat verdachte niet heeft gecommuniceerd met de andere verdachten over het plan een helikopter te kapen. Het plan werd niet met hem gedeeld. Verdachte dacht dat de helikopter werd gehuurd.
Er is dus ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van kaping. Medeplegen van een poging tot kaping kan daarom niet worden bewezen. Het enkele zitten in een BMW, zonder enige informatie over de plannen en intentie van verdachte, is daartoe volstrekt onvoldoende. Overigens zat hij in die auto om de helikopter te gaan besturen zodat een gevangene kon worden bevrijd, uitdrukkelijk niet voor de kaping ervan.
Los van het voorgaande, kunnen feit 1 en feit 2 ook niet worden bewezen omdat geen sprake is geweest van poging. Voor het aannemen van poging is immers een begin van uitvoering vereist en daarvan was nog geen sprake. Dat [medeverdachte 1] op het vliegveld te Budel was verschenen kan niet worden gezien als een begin van uitvoering. In het geval van artikel 385a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet het gaan om het met geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging in zijn macht brengen of houden of van de route doen afwijken van een luchtvaartuig. Voor de vraag of sprake is van een begin van uitvoering van de kaping moet worden gekeken naar de situatie in Weert; de plek waar de tussenlanding en kaping zouden gaan plaatsvinden. De middelen die nodig waren bij het kapen van de helikopter, zoals vuurwapens en de vermeende medeplegers bevonden zich in Weert. De inzittenden van de BMW hebben de auto nimmer verlaten. Deze situatie is vergelijkbaar aan die in de zaak van het Grenswisselkantoor-arrest. Doordat [medeverdachte 1] is aangehouden bij Kempen Airport is het nooit tot een begin van uitvoering gekomen. De helikopter is nooit in Weert geland waar de kaping in de veronderstelling van de dadergroep plaatsgevonden zou hebben. De helikopter is zelfs niet in de buurt geweest van de PI. Er was dus geen sprake van een poging, hooguit kan worden gesproken van voorbereidingshandelingen.
Ook van het voorbereiden van een kaping dient verdachte te worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging opgenomen middelen waren niet bestemd tot het begaan van dat misdrijf, maar slechts tot de voorbereiding zelf, en dat valt buiten het kader van artikel 46 Sr.
Bovendien heeft verdachte consistent verklaard dat hij de helikopter niet zou
kunnenbevliegen omdat hij geen ervaring had met dat type helikopter. De deskundige heeft bevestigd dat hij daarvoor naar schatting een uur gewenningstijd nodig zou hebben gehad. Verdachte zou daarom nooit in de helikopter zijn gestapt en daarom dient ook om die reden vrijspraak te volgen.
Ook van feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken. Hoewel verdachte wel eens een wapen heeft gezien, kan niet worden bewezen dat hij de tenlastegelegde wapens voorhanden heeft gehad in de zin dat hij over die wapens de beschikkingsmacht had.
Tot slot dient ook voor feit 4 vrijspraak te volgen wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Daadstrafrecht
Het Nederlands strafrecht gaat uit van een zogenaamd “daadstrafrecht” en niet van een “intentiestrafrecht”. Dat wil zeggen dat het alleen strafbaar is als je iets doet en het dus niet strafbaar is als je iets alleen maar zou willen of van plan bent. Er zijn grofweg drie redenen waarom de wetgever die keuze voor het “daadstrafrecht” heeft gemaakt. De eerste reden is dat voordat iemand strafbaar handelt er nog geen “kwaad” is geschied; er is nog geen schade is toegebracht. Dan is strafrechtelijk optreden niet nodig. De tweede reden is dat men vrij is om te handelen en te denken wat men wil zolang men geen inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. Een intentie zonder daad maakt geen inbreuk op de vrijheid van een ander. De derde reden is dat niet iedere intentie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Iemand kan immers ook nog van mening veranderen en zijn plan toch niet uitvoeren. Het recht richt zich daarom alleen op extern controleerbare feiten en die moeten strafbaar zijn wil een straf kunnen volgen.
Poging
Als een delict nog niet is voltooid, kan toch sprake zijn van strafbaar handelen. Bijvoorbeeld als sprake is van een strafbare poging een delict te plegen. Om tot een bewezenverklaring van een poging te komen moet verdachte een gedraging of gedragingen hebben verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, zo heeft de Hoge Raad in onder andere in het Cito-arrest geoordeeld. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf..
Artikel 385a Sr bepaalt dat kaping inhoudt het in de macht van de dader brengen of houden of van de route doen afwijken van het luchtvaartuig door geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging. Een strafbare poging tot kaping vereist daarom dat er een begin van uitvoering is gemaakt met het in de macht brengen of van de route doen afwijken van de helikopter. De uitvoeringshandelingen moeten betrekking hebben op de kaping en dus niet op de voorbereiding daarvan of het vluchten na afloop.
Het plan van verdachten was om de helikopter (al dan niet met geweld) te kapen op de locatie van de tussenlanding in Weert. Op die plaats stond een BMW geparkeerd, met daarin onder meer verdachte. Hij zou de helikopter na de overname besturen. In deze BMW was een tas met wapens en munitie, kraaienpoten, kabelbinders, tape, autobanden, touwen met karabijnhaken, benzine en vuurwerk aanwezig. De inzittenden hebben de auto niet verlaten. De auto is weggereden op het moment dat de helikopter met daarin politieagenten in Weert arriveerde.
Op het moment dat [medeverdachte 1] op Kempen Airport in Budel werd aangehouden was men nog niet begonnen met het kapen van de helikopter. De helikopter met daarin politieagenten is zonder [medeverdachte 1] opgestegen in Budel en naar Weert gevlogen. De helikopter is daar niet geland. De verdachten in de BMW in Weert hebben de auto niet verlaten. Men stond weliswaar in de startblokken, maar heeft geen begin gemaakt met de overname van de helikopter. De rechtbank ziet overeenkomsten tussen onderhavige zaak en de situatie die in het zogeheten ‘GWK-arrest’ [1] aan de orde was.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat nog geen sprake was van een begin van uitvoering waardoor verdachte van het primair tenlastegelegde onder feit 1 wordt vrijgesproken.
Verdachte wordt om dezelfde reden ook van feit 2 vrijgesproken. De verdachten zijn namelijk evenmin begonnen met de bevrijding van [gevangene] uit de PI in [plaats] . De bevrijding zou pas na de kaping van de helikopter plaatsvinden. Er zijn geen uitvoeringshandelingen gepleegd met betrekking tot de beoogde bevrijding van [gevangene] .
Voorbereiding
In 1994 is de voorbereiding van ernstige delicten strafbaar gesteld. De wetgever vond het onwenselijk dat gevallen waarin nog geen sprake was van een strafbare poging, onbestraft bleven. In de praktijk bleek het soms te gevaarlijk om te wachten tot verdachten een begin van uitvoering met hun plan hadden gemaakt en de politie moest zaken vroegtijdig ‘stuk maken’. Er kon dan geen adequate vervolging plaatsvinden en men vreesde dat een stukgemaakte zaak als een soort generale repetitie zou kunnen dienen. Met de strafbaarstelling van voorbereiding van ernstige misdrijven is het mogelijk gemaakt om in een eerder stadium strafrechtelijk in te grijpen.
Artikel 46 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
De in artikel 46 Sr opgenomen voorbereidingshandelingen (verwerven, vervaardigen, voorhanden hebben etc.) en voorbereidingsmiddelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en vervoermiddelen) zijn limitatief opgesomd en vormen een beperking van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling wordt daarnaast ingeperkt door het vereiste dat de voorbereidingsmiddelen (dat kunnen immers ook heel alledaagse voorwerpen zijn)
bestemd zijntot het begaan van een
ernstig, nader bepaald misdrijfwaar een gevangenisstraf van acht jaar of meer voor kan worden opgelegd. Met de term ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956,
NJ2013/133, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval).
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr is dus vereist dat moet worden bewezen dat de voorbereidingsmiddelen ‘bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf’. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat deze voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Uit deze rechtspraak volgt dat drie criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf: de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen (1), het gebruik daarvan (2) en het misdadige doel (3) dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
Aan verdachte is (onder feit 1 subsidiair) – samengevat – tenlastegelegd dat hij opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen (een) mobiele telefoon(s), simkaart(en), auto’s, hotelkamer(s), e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, (onderdelen van) vuurwapen(s) en/of munitie, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen of brandbare stoffen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die voorbereidingsmiddelen
bestemd waren tot het begaan van het kapen van een helikopter.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier voldoende is gebleken dat een helikopter is gehuurd die vervolgens door verdachten zou worden gekaapt om daarmee een gevangene uit de PI te kunnen bevrijden. Het misdadige doel (3) dat de verdachten voor ogen stond, is dus duidelijk. Om de helikopter te kunnen kapen zijn voorbereidingen getroffen. Er is een helikopter gehuurd, de locatie van de tussenlanding in Weert is uitgezocht, er is een piloot geregeld die over de te vliegen route werd geïnstrueerd en er waren wapens aanwezig in de BMW in Weert om bij de kaping te gebruiken.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het merendeel van de in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen (met uitzondering van de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert), niet waren bestemd tot het begaan van het kapen van een helikopter. Deze voorbereidingsmiddelen (telefoons, simkaarten, auto’s, hotelkamers, e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen en brandbare stoffen) zouden namelijk geen rol van betekenis spelen bij het daadwerkelijke kapen van de helikopter.
De telefoons en simkaarten werden weliswaar veelvuldig gebruikt om met elkaar te overleggen over het voorgenomen plan, maar daarmee waren deze telefoons slechts dienstig bij de voorbereiding zelf en niet bestemd om het misdrijf mee te plegen. De telefoons zouden geen rol spelen bij het feitelijk overnemen van de helikopter. Ook de e-mailwisseling met het Helicentre over het huren van een helikopter en de hotelkamers die mogelijk zijn gebruikt om met elkaar het plan door te spreken, speelden uitsluitend een rol in de voorbereiding van de kaping maar niet bij de kaping zelf.
Met de voertuigen zijn verdachten naar Budel, Weert en Roermond gereden en konden zij na afloop vluchten. In het geval van een achtervolging door de politie zouden kraaienpoten de vlucht kunnen vergemakkelijken en met de benzine en vuurpijlen worden voertuigen nog al eens in brand gestoken om sporen uit te wissen. De auto’s, kraaienpoten, vuurpijlen en brandbare stoffen zouden in het plan van verdachten een rol hebben gespeeld bij de vlucht, maar niet bij het kapen van de helikopter.
Het touw en de autobanden die zich in de BMW in Weert bevonden, waren bedoeld om te worden gebruikt bij de bevrijding van de gevangene en dus niet bij de kaping van de helikopter.
Het spreekt voor zich dat wapens en munitie naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik wel bestemd kunnen zijn tot het begaan van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit, maar dat geldt alleen voor de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert. Op die plek zou immers de tussenlanding en kaping plaatsvinden. De wapens (en wapenonderdelen) die elders aanwezig waren (in de woning aan de [adres] die als uitvalsbasis diende, in de Audi in Roermond , in de Opel Astra in Amsterdam) zouden namelijk, gezien hun locatie, niet worden ingezet bij of gebruikt worden voor het kapen van de helikopter.
Dat betekent dat de rechtbank alleen de wapens en munitie die in de BMW in Weert aanwezig waren, als voorbereidingsmiddel voor het kapen van de helikopter aanmerkt.
Derhalve dringt zich de vraag op of verdachte op de hoogte was van de wapens die zich in de BMW in Weert bevonden en of hij wist van het misdadige plan om een helikopter met geweld te kapen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is als inzittende van de BMW aangehouden en hij heeft bekend in de BMW in Weert te hebben gezeten in afwachting van de helikopter. Verdachte was, naar eigen zeggen, op de hoogte van het plan om een gevangene uit de PI te bevrijden met behulp van een helikopter die door hem zou moeten worden bestuurd. Dit plan zou met hem zijn besproken toen hij in Nederland aankwam en met onder andere de ‘ [naam] ’ in een café heeft gezeten. Volgens verdachte is niet met hem besproken dat ten behoeve van die bevrijding eerst een helikopter moest worden gekaapt. Blijkens het verhoor van verdachte was hij er echter wel van op de hoogte dat de oorspronkelijke piloot plaats moest maken voor hem en die piloot daarom mogelijk zou worden vastgepakt. Verder zou de ‘ [naam] ’ tijdens één van de voorbesprekingen tegen verdachte hebben gezegd dat het de bedoeling was dat hij mee zou gaan in de helikopter en dat hij dan ook bewapend zou zijn met een AK-47. Daarnaast zou tegen verdachte zijn gezegd dat als er problemen zouden ontstaan bij de PI, er zou worden geschoten. Verdachte heeft daarnaast op enig moment bij één van de medeverdachten daadwerkelijk een wapen gezien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet (en dus ook wetenschap) heeft gehad van het plan om een helikopter te kapen en dat dit met enig geweld gepaard zou gaan. Verdachte wist dat er iemand uit de gevangenis moest worden bevrijd, er zijn uitlatingen gedaan over wapens en het gebruik daarvan en verdachte heeft op enig moment bij één van de medeverdachten een wapen gezien. Verdachte heeft daaruit kunnen en moeten opmaken dat een gewelddadig plan werd beraamd. Verdachte heeft samen met medeverdachten in de BMW in Weert gezeten in afwachting van de door hem te besturen helikopter. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden had hij er ernstig rekening mee moeten houden dat zijn mededaders wapens bij zich zouden hebben. Verdachte wist voorts dat er een andere piloot aanwezig zou zijn die uit de cockpit verwijderd moest worden. Bij een gehuurde helikopter zou hiervan uiteraard geen sprake zijn. Dat verdachte niets wist van het plan om de helikopter te kapen is in de ogen van de rechtbank dus niet aannemelijk geworden. Daarnaast bepaalt artikel 385a Sr dat ook van kaping sprake is als de dader het luchtvaartuig doet afwijken van de geplande route. Verdachte wist dat hij een gevangene uit de PI moest bevrijden en dat hij de helikopter dus van de geplande route zou doen afwijken. Ook om deze reden slaagt het verweer niet.
Verdachte wordt dus op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, veroordeeld voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde (het voorbereiden van een kaping), waarbij hij de rol van medepleger heeft vervuld aangezien hij een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd bij dit feit.
Zonder verdachte had het plan namelijk niet kunnen worden uitgevoerd. Verdachte is naar Nederland gereisd en was bereid te helpen iemand uit de gevangenis te bevrijden. Hij heeft deelgenomen aan voorbesprekingen. Verdachte heeft samen met zes medeverdachten verbleven in het Blue Collar hotel in Eindhoven. Op 11 oktober 2017 nam hij plaats in de BMW die op de locatie stond waar de helikopter, al dan niet met geweld, in de machtssfeer van verdachte zou worden gebracht. Hieruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan en tijdens het geplande delict een actieve rol heeft gehad.
Het scenario van verdachte dat hij onder druk werd gezet, zich eigenlijk wilde terugtrekken maar dat dit niet werd toegestaan, is op grond van het dossier niet aannemelijk geworden.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte het type helikopter dat hij moest bevliegen niet
konbesturen omdat hij daar de vereiste ervaring niet voor had. Wat daar ook van zij, voor het beoordelen van de vraag of sprake is van een strafbare voorbereidingshandeling in de zin van artikel 46 Sr, is niet relevant of het door verdachten beoogde misdrijf kon worden voltooid. Het verweer kan om die reden niet slagen.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de wapens en munitie die in de Audi en in de woning aan de [adres] aanwezig zijn geweest (al dan niet in vereniging met anderen) voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat onvoldoende gegevens die verdachte rechtstreeks verbindt aan de tenlastegelegde wapens, in de zin dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en daarover kon beschikken. Dit maakt dat hij hiervan wordt vrijgesproken.
Dit is anders voor wat betreft de wapens, wapenonderdelen en munitie in een tas die tijdens de vlucht voor de politie uit de BMW zijn gegooid en op 13 november 2017 in de berm aan de Koenraadtweg in Maarheeze is aangetroffen. Verdachte was inzittende van die BMW. Verdachte heeft verklaard, en dat wordt bevestigd door een observatie van de politie, dat de bijrijder van de BMW de tas tijdens de vlucht voor de politie uit het raam gooide. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over zijn wetenschap van wapens ten behoeve van het misdadige plan, is niet van belang vast te stellen dat hij de wapens in de tas daadwerkelijk heeft gezien. Immers heeft verdachte door de uitlatingen die aan hem waren gedaan over de aanwezigheid van wapens en het mogelijk schieten bij de PI, moeten beseffen dat de tussenlanding in Weert het enige moment was waarop de wapens de helikopter in konden worden gebracht om meegenomen te worden naar die PI. De wapens konden dus alleen maar uit de BMW komen waar verdachte in zat en dat heeft verdachte zich moeten realiseren.
Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank dus van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de inhoud van de tas, te meer nu de samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, zoals hiervoor overwogen, zodanig nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen. De rechtbank merkt op dat het bezit van de revolver die ook in deze tas zat, niet aan verdachte is tenlastegelegd. Omdat de rechtbank gebonden is aan de tekst van de tenlastelegging, kan zij verdachte niet voor het bezit van dit wapen veroordelen.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de heling van de drie auto’s omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen of verwerven van die auto’s wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto’s afkomstig waren van enig misdrijf. Geen van de verdachten is in verband te brengen met de diefstal van deze auto’s, er was geen braakschade, de auto’s waren voorzien van kentekenplaten en verdachten beschikten over de sleutels. Daarnaast werden door verdachten ook huurauto’s gebruikt en het was voor verdachte daarom niet goed mogelijk om te weten of auto’s gehuurd of gestolen waren. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat de auto’s gestolen waren, is niet gebleken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Amsterdam en/of Budel en/of Roermond en/of Weert, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van kaping (artikel 385a lid 2 Wetboek van Strafrecht), voorwerpen bestemd tot het in vereniging begaan van genoemd misdrijf voorhanden heeft gehad, te weten (onderdelen van) automatische vuurwapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
op 11 oktober 2017 te Weert en/of Maarheeze, gemeente Cranendock, tezamen en in vereniging met anderen een zwarte tas met daarin een automatisch vuurwapen, te weten een aanvalsgeweer van categorie II en een pistool van categorie III en onderdelen van een aanvalsgeweer van categorie II, te weten patroonmagazijnen met daarin munitie, te weten patronen van categorie III voorhanden heeft gehad.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de straftoemeting te betrekken dat verdachte een vreemde eend in de bijt is. Hij is een helikopterpiloot die reeds in Colombia onder druk is gezet om de helikopter te besturen. Zijn missie was niet meer en niet minder dan het besturen van de helikopter teneinde en gevangene te bevrijden. Hij heeft als enige openheid van zaken gegeven. Dit zou tot strafvermindering moeten leiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de rechtbank minder feiten bewezen acht dan door de officier van justitie geëist, komt zij tot oplegging van een aanzienlijk lagere straf dan is geëist. Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich samen met anderen beziggehouden met de voorbereiding van de kaping van een helikopter met de bedoeling, daarmee een gevangene uit de PI te [plaats] te bevrijden. Een levensgevaarlijk plan dat onbeheersbare risico’s met zich meebracht. Ten behoeve van de voorbereiding werden voorverkenningen gedaan en verdachten zijn in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 naar de omgeving van Eindhoven gereisd. In Colombia is een helikopterpiloot benaderd die vervolgens naar Nederland is gekomen om te helpen bij de kaping. Verdachten waren in het bezit van onder meer gestolen auto’s, wapens, kraaienpoten, brandbare stoffen en vuurwerk. Verdachte heeft bij de voorbereiding een minder prominente rol gehad dan de andere verdachten, maar hij was wel cruciaal voor de uitvoering van het plan. Mogelijk grof geweld en wapengebruik zou blijkens de verklaring van verdachte niet worden geschuwd. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte echter wel mee dat hij niet degene is geweest die het plan heeft bedacht en het mogelijke geweld zou gaan toepassen. Verdachte had in de ogen van de rechtbank een meer instrumentele rol.
Als verdachten in hun plan waren geslaagd zou de rechtsorde op ernstige wijze zijn geschokt, zou de loop van het recht zijn verstoord en zouden bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving zijn versterkt. Verdachte heeft door mee te werken aan dit plan een totaal gebrek aan respect getoond voor de rechtsorde. Verdachte heeft bovendien verschillende wapens en munitie voorhanden gehad. Ook dit is een ernstig feit, nu ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Dat geldt des te meer voor automatische vuurwapens die vaak gebruikt worden bij het begaan van zeer ernstige strafbare feiten.
Het is niet aan de verdachten te danken dat dit misdadige plan niet is voltooid. Het is dankzij het kordate optreden van het personeel van het Helicentre en de politie dat dit plan vroegtijdig is verijdeld en de verdachten aangehouden konden worden. Dankzij hen is wellicht een veel gevaarlijkere en ernstigere situatie voorkomen.
Het voorbereiden van een kaping komt zelden voor en de rechtbank heeft geen vergelijkbare zaken gevonden om qua strafmaat bij aan te sluiten. Voor dit feit zijn ook geen oriëntatiepunten beschikbaar.
Verdachte heeft uitgebreid verklaard en ook van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank een beeld gekregen. Dit heeft echter niet voldoende gewicht in de schaal gelegd om hiermee in het voordeel van verdachte rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
Uit het strafblad van verdachte van 20 augustus 2018 is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 57 en 385a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
medeplegen van voorbereiding van het in zijn macht brengen/het in zijn macht houden/het van de route doen afwijken van een luchtvaartuig door geweld/bedreiging met geweld;
t
en aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[medeverdachte 5], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
- Geld (5477665)
- Geld (5532994)
- Geld (5532994)
- Geld (5533017)
- Zaktelefoon (5476512)
- Zaktelefoon (5476414)
- Computer (5476644)
- Navigator (5476647)
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2018.

Voetnoten

1.HR 8 september 1987, NJ 1988/612. Twee mannen hadden zich voorgenomen een grenswisselkantoor te overvallen. Zij hadden een auto gestolen, die van valse nummerplaten voorzien en de omgeving van het grenswisselkantoor verkend. Een dag later reden zij in de auto naar het grenswisselkantoor en wachtten in de auto met draaiende motor tot de medewerker van het grenswisselkantoor arriveerde. Zij hadden onder meer een jachtgeweer, een imitatievuurwapen, handboeien, touw en tape bij zich. De medewerker zag de auto, herinnerde zich die auto de dag ervoor ook te hebben gezien en waarschuwde de politie. Na een wilde achtervolging werden de twee mannen aangehouden. De Hoge Raad zag hierin geen begin van uitvoering: “wanneer iemand het voornemen heeft opgevat in een bank het misdrijf voorzien bij art. 317 te plegen kan niet worden gezegd dat hij aan dat misdrijf begin van uitvoering heeft gegeven indien hij zich met een auto naar die bank heeft begeven, doch – om welke reden dan ook – die auto niet heeft verlaten noch – in of vanuit die auto – een gedraging heeft verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.”