Op 24 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in de zaak met parketnummer 13/665034-17, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld over de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide. De veroordeelde, geboren in 1993, was niet aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie had op 21 december 2017 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, aanvankelijk tot een bedrag van € 5.275,00, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd naar € 1.290,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geldbedragen heeft weggenomen door te pinnen met de bankpassen van slachtoffers, wat resulteerde in een onherroepelijke veroordeling door het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.290,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen in een openbare zitting, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdediging geen standpunt heeft ingenomen, waardoor de vordering van de officier van justitie werd toegewezen.