ECLI:NL:RBAMS:2018:7979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
13/665034-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal met valse sleutel

Op 24 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in de zaak met parketnummer 13/665034-17, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld over de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide. De veroordeelde, geboren in 1993, was niet aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie had op 21 december 2017 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, aanvankelijk tot een bedrag van € 5.275,00, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd naar € 1.290,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geldbedragen heeft weggenomen door te pinnen met de bankpassen van slachtoffers, wat resulteerde in een onherroepelijke veroordeling door het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.290,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen in een openbare zitting, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdediging geen standpunt heeft ingenomen, waardoor de vordering van de officier van justitie werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665034-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Verstek
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665034-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018. Noch de veroordeelde noch de raadsman zijn ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 21 december 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 5.275,00.
Ter terechtzitting van 24 oktober 2018 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in dier voege dat zij het maximumbedrag stelt op € 1.290,00.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak in hoger beroep onherroepelijk is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 mei 2018 ter zake van de navolgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Schuldheling.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie baseert haar aangepaste vordering op het arrest van het gerechtshof Amsterdam [1] . Daaruit volgt dat de veroordeelde geldbedragen van € 40,00, € 250,00 en € 1.000,00 heeft weggenomen door te pinnen met de bankpassen van slachtoffers. Volgens de officier van justitie dient de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen dan ook te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.290,00.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is geen standpunt ingenomen, nu de veroordeelde en zijn raadsman niet zijn verschenen. Bij conclusie van antwoord van 9 november 2017 is primair aangevoerd dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten omdat hij heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit. Subsidiair is het standpunt ingenomen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. In beide gevallen dient de ontnemingsvordering worden afgewezen. Meer subsidiair is aangevoerd dat het door de officier van justitie berekende voordeel gematigd zou moeten worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met de officier van justitie uit van het op 6 juni 2018 onherroepelijk geworden arrest van 22 mei 2018 [2] . Uit het arrest blijkt dat bewezen is verklaard dat veroordeelde in totaal € 1.290,00 aan geldbedragen heeft gepind van de rekeningen van de slachtoffers. Nu de verdediging op de terechtzitting geen standpunt heeft ingenomen en de conclusie van antwoord achterhaald is, wordt voorbij gegaan aan de verweren van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde dan ook door middel van voornoemde strafbaar feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 1.290,00.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 1.290,00.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 1.290,00.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 1.290,00 (duizendtweehonderdnegentig euro)aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2018].

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1672
2.Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1672