ECLI:NL:RBAMS:2018:7926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
13/751792-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Bulgaarse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, die wordt verdacht van strafbare feiten in Bulgarije. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie om de opgeëiste persoon over te leveren aan Bulgarije beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de detentieomstandigheden in het land van herkomst. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden tussen oktober 2017 en oktober 2018, zijn er verschillende vragen gesteld over de detentieomstandigheden, waaronder de minimale verblijfsruimte van vier vierkante meter per gedetineerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die door de Bulgaarse autoriteiten is verstrekt, onvoldoende was om het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Bulgarije uit te sluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie opgeheven en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751792-17
RK-nummer: 17/5910
Datum uitspraak: 2 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 september 2017 door de officier van justitie verbonden aan het Arrondissementsparket te Burgas, Republiek Bulgarije, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats], Bulgarije, op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 oktober 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.G. de Jong, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Tussenuitspraak 9 november 2017
Bij tussenuitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of het uitgevaardigde EAB vooraf is gegaan aan het uitvaardigen van het nationaal aanhoudingsbevel.
Zitting 30 november 2017
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 30 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Bulgaarse taal. Op deze zitting is de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden en is de beslissing op het EAB uitgesteld in afwachting van nadere informatie omtrent de detentieomstandigheden in Bulgarije. De beslistermijn is hierbij tevens opgeschort.
Zitting 22 februari 2018
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 22 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Bulgaarse taal. Op deze zitting is de zaak opnieuw aangehouden, voor bepaalde tijd tot 5 april 2018, en is de uitstelbeslissing gehandhaafd.
Zitting 5 april 2018
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 5 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Bulgaarse taal. Op deze zitting is de zaak opnieuw aangehouden – voor onbepaalde tijd – en is de uitstelbeslissing gehandhaafd.
Zitting 24 juli 2018
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 24 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Bulgaarse taal.
Tussenuitspraak 7 augustus 2018
Bij tussenuitspraak van 7 augustus 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen:
1. Komt de opgeëiste persoon terecht in een als “type open” aangeduid regime of een als “type open” aangeduid detentiecentrum?
2. Zo ja, hoeveel vierkante meter staat de opgeëiste persoon aldaar ter beschikking?”
De rechtbank heeft de beslissing tot uitstel over de tenuitvoerlegging van het EAB gehandhaafd.
Zitting 19 oktober 2018
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 19 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.G. de Jong, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van het volgende:
Een voorgerechtelijk onderzoeknr. 246/2017conform de registratie van de Regionale politie te Burgas, registratie nummer 348/2017 en nummer 16063/2017 van het Arrondissementsparket Burgas, in het kader waarvan [opgeëiste persoon] (persoonsnummer [nummer]) op 30 juni 2017 als verdachte is aangemerkt.
Bij de stukken bevindt zich een ‘Beschikking omtrent aanhouding van verdachte’, gedateerd
1 september 2017 en afgegeven door het Arrondissementsparket Burgas.
Deze beschikking heeft betrekking op het onderzoek met kenmerk
246/2017en houdt in dat de opgeëiste persoon
[opgeëiste persoon]dient te worden aangehouden (…) op het grondgebied van de Republiek Bulgarije, met het oog op zijn voorgeleiding in de rechtbank in Burgas (…).
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 9 november 2017 en het proces-verbaal van 30 november 2017 waaruit volgt dat deze beschikking als het nationaal aanhoudingsbevel moet worden beschouwd en als zodanig de grondslag voor het EAB vormt. Die overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De overlevering wordt aldus verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Bulgarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 7 augustus 2018

De rechtbank verwijst verder naar haar tussenuitspraak van 7 augustus 2018 waarin is geoordeeld over de genoegzaamheid van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW. Deze oordelen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Detentieomstandigheden, artikel 4 Handvest

5.1.
Inleiding
De rechtbank verwijst voorts naar de overwegingen in haar tussenuitspraak van 7 augustus 2018 waarin is geoordeeld dat de op 5 april 2018 geformuleerde vragen grotendeels genoegzaam zijn beantwoord, maar dat nadere informatie is vereist omdat in zowel Stara Zagora als Burgas vier vierkante meter aan
personal spaceis gegarandeerd, met dien verstande dat dit niet geldt voor het geval de opgeëiste persoon in Stara Zagora “
in/als type “open” moet verblijven”.
Derhalve heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend voor het stellen van de volgende vragen:
1. Komt de opgeëiste persoon terecht in een als
“type open”aangeduid regime of een als
“type open”aangeduid detentiecentrum?
2. Zo ja, hoeveel vierkante meter staat de opgeëiste persoon aldaar ter beschikking?
Een officier van justitie van het Regionaal Parket Burgas heeft hierop bij brief van 23 augustus 2018 onder meer het volgende vermeld:
(…)
De rechter bepaalt in eerste instantie het regime van tenuitvoerlegging van de straf in Bulgarije. De officier van justitie is daartoe niet bevoegd. Het betreft in eerste instantie de volgende regimes:
1. speciaal regime – geldt voor personen veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en levenslange gevangenisstraf zonder substitutie;
2. streng regime – geldt voor personen veroordeeld tot een gevangenisstraf:
a) van meer dan 5 jaar voor opzetdelicten;
b) voor opzetdelicten welke gepleegd zijn minder dan 5 jaar na het uitzitten van een eerdere gevangenisstraf welke niet is geschorst op grond van het bepaalde inart. 66 van het Bulgaarse Wetboek van Strafrecht ongeacht de mogelijkheid tot rehabilitatie;
c) voor opzetdelicten welke zijn gepleegd in de proefperiode van een voorwaardelijke straf waarbij is bepaald dat de opgeschorte straf afzonderlijk moet worden ondergaan indien het totaal van de twee straffen meer dan twee jaar bedraagt;
3. algemeen regime – voor alle overige gevallen.
Tevens kan de rechter streng regime opleggen in de gevallen onder punt 3 als de veroordeelde voorvluchtig was gedurende het strafrechtelijk onderzoek, hetgeen het geval is bij [opgeëiste persoon].
(...)
Gezien bovenstaand is het op dit moment niet mogelijk om met zekerheid te zeggen wat voor regime de rechter kan opleggen aan [opgeëiste persoon] bij een eventuele veroordeling tot gevangenisstraf.
De Bulgaarse Wet op de tenuitvoerlegging van straffen en detentie bepaalt dat de Hoofddirecteur van Hoofddirectie ‘Tenuitvoerlegging van straffen’ de wijze bepaalt waarop veroordeelde personen geplaatst worden in detentiefaciliteiten waarbij de voorkeur uitgaat naar een detentiefaciliteit welke zich zo dicht mogelijk bevindt bij de woonplaats van de betrokkene en de eis van art. 43 lid 4 van voornoemde wet in acht wordt genomen, namelijk:
1. gevangenissen – voor veroordeelden met in eerste instantie een speciaal regime;
2. gevangenissen en gesloten detentiecentra – voor veroordeelden met in eerste instantie een streng regime:
3. open detentiecentra – voor veroordeelden met in eerste instantie een algemeen regime.
Veroordeelden worden geplaatst in detentiefaciliteiten op de wijze welke wordt bepaald door de Hoofddirecteur van Hoofddirectie ‘Tenuitvoerlegging van straffen’ waarbij de voorkeur uitgaat naar een detentiefaciliteit welke zich zo dicht mogelijk bevindt bij de woonplaats van de betrokkene en de eis van art. 43 lid 4 van voornoemde wet in acht wordt genomen, namelijk “de minimale verblijfoppervlakte in een slaapvertrek voor een gedetineerde mag niet minder zijn dan 4 m2”, namelijk:
1. gevangenissen – voor veroordeelden met in eerste instantie een speciaal regime;
2. gevangenissen of gesloten detentiecentra – voor veroordeelden met in eerste instantie een streng regime:
3. open detentiecentra – voor veroordeelden met in eerste instantie een algemeen regime.
Naar aanleiding van uw brief heb ik navraag gedaan bij de directeuren van Gevangenis Stara Zagora en Gevangenis Burgas. De directeur van Gevangenis Stara Zagora laat in zijn antwoord weten dat er momenteel voldoende capaciteit is om ervoor te zorgen dat [opgeëiste persoon] vier vierkante meter verblijfruimte krijgt. Momenteel kan in de open afdeling daarin niet worden voorzien. De directeur laat weten dat er in geval van opgelegd algemeen regime geen wettelijke belemmering is om [opgeëiste persoon] te plaatsen naar een andere open detentiefaciliteit in Bulgarije.
Art. 62 lid 5 van voornoemde wet bepaalt het volgende: Veroordeelden tot een gevangenisstraf worden overgeplaatst naar een andere gevangenis met een bevel van de Hoofddirecteur van Hoofddirectie ‘Tenuitvoerlegging van straffen’ en indien dit nodig is om aan de eisen van art. 43 lid 4 van voornoemde wet te voldoen, namelijk “de minimale verblijfoppervlakte in een slaapvertrek voor een gedetineerde mag niet minder zijn dan 4 m2”, waarbij ook rekening wordt gehouden met de wensen van de veroordeelde.
(…)
Gezien bovenstaande zijn er omstandigheden aanwezig om ervoor te zorgen dat [opgeëiste persoon] minimaal 4 m2 privéruimte krijgt indien hij in Bulgarije veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf.
Wat betreft de vierkante meters waarover [opgeëiste persoon] kan beschikken, hebben wij u eerder meerdere malen informatie gestuurd in brieven met als bijlagen zowel naar het Engels vertaalde informatie van de Directies van Gevangenis Burgas en Gevangenis Stara Zagora als Bevel LC-04-1163 d.d. 13-08-2015 van de Minister van Justitie van Republiek Bulgarije en Bevel LC-04-1390 d.d. 17-08-2016 van de Minister van Justitie van Republiek Bulgarije.
Zoals blijkt uit de verklaring van het Ministerie van Justitie van Republiek Bulgarije omtrent de omstandigheden voor het plaatsen van personen welke zijn overgeleverd aan de Bulgaarse justitiële autoriteiten op grond van een EAB, worden overgeleverde personen geplaatst in detentiefaciliteiten welke voldoen aan de voorwaarden van art. 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en aan de minimale Europese standaarden. Overgeleverde personen worden geplaatst in gevangenissen en detentiecentra welke voldoen aan de minimale Europese standaarden. Overgeleverde personen worden ondergebracht in slaapvertrekken met een oppervlakte van 4 m2 per persoon, (…)
5.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman is van mening dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ex artikel 23 van de OLW omdat de vragen niet afdoende zijn beantwoord en de redelijke termijn is overschreden.
Hiertoe heeft hij ten eerste aangevoerd dat de aanvullende informatie is verkregen van de verkeerde instantie. Alleen het Ministerie van Justitie, Hoofddirectie “Uitvoering van straffen” is bevoegd om dergelijke antwoorden te geven. Echter, het Bulgaarse Openbaar Ministerie heeft deze antwoorden verstrekt.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de antwoorden zijn toegespitst op “veroordeelden”. Onderhavige zaak ziet op een vervolgings-EAB en aldus is van een veroordeling geen sprake. De antwoorden verduidelijken de situatie van de opgeëiste persoon niet.
Tevens heeft de raadsman verwezen naar een alinea uit voornoemde brief:
Gezien bovenstaande zijn er omstandigheden aanwezig om ervoor te zorgen dat [opgeëiste persoon] minimaal 4 m2 privéruimte krijgt indien hij in Bulgarije veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf.
Gelet op de zinsnede “
indien hij in Bulgarije veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf” geldt de toezegging dat de opgeëiste persoon minimaal 4 m2 privéruimte krijgt alleen als hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf. Aldus is geen sprake van een onvoorwaardelijke garantie.
Tot slot is de raadsman van mening dat in voornoemde brief niet wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon steeds minimaal 4m2 privéruimte heeft. Hiervoor heeft hij verwezen naar een alinea uit voornoemde brief:
De directeur van Gevangenis Stara Zagora laat in zijn antwoord weten dat er momenteel voldoende capaciteit is om ervoor te zorgen dat [opgeëiste persoon] vier vierkante meter verblijfruimte krijgt. Momenteel kan in de open afdeling daarin niet worden voorzien. De directeur laat weten dat er in geval van opgelegd algemeen regime geen wettelijke belemmering is om [opgeëiste persoon] te plaatsen naar een andere open detentiefaciliteit in Bulgarije.
Hieruit blijkt – wederom – dat de garantie dat de opgeëiste persoon niet minder dan 4m2 tot zijn beschikking zal hebben niet geldt indien hij op de open afdeling wordt geplaatst. De zinsnede dat er “geen wettelijke belemmering is” om de opgeëiste persoon in een andere open detentiefaciliteit te plaatsen, is geenszins een garantie dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren.
Met betrekking tot het overschrijden van de redelijke termijn heeft de raadsman zich beroepen op de uitspraak van deze rechtbank van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) waarin is geoordeeld dat de redelijke termijn na 9 maanden was overschreden, terwijl in onderhavige zaak al 14 maanden zijn verstreken.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de toezeggingen – ook indien zij door het Openbaar Ministerie zijn gedaan – de Staat binden.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in voornoemde brief weliswaar wordt gesproken over “veroordeelden”, maar dat de opgeëiste persoon tevens bij naam wordt genoemd. Aldus kan de opgeëiste persoon een beroep doen op de toezeggingen.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman aangehaalde alinea wel degelijk een garantie betreft. Immers staat vermeld dat de opgeëiste persoon zal worden overgeplaatst naar een andere detentiefaciliteit indien in Stara Zagora niet kan worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 m2 tot zijn beschikking heeft.
De officier van justitie is van oordeel dat de overlevering moet worden toegestaan.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tweede bij tussenuitspraak van 7 augustus 2018 geformuleerde vraag onder de specifieke omstandigheden van deze zaak niet genoegzaam is beantwoord. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Onderhavige zaak is reeds veelvuldig op zitting geweest en er zijn twee tussenuitspraken gewezen. Daarbij zijn meermalen aanvullende vragen gesteld ten aanzien van – in het bijzonder – de detentieomstandigheden. Zoals in de tussenuitspraak van 7 augustus 2018 reeds is overwogen, heeft dit er uiteindelijk toe geleid dat de vragen van de rechtbank – op twee punten na – genoegzaam zijn beantwoord. Om ook deze laatste punten weg te nemen, heeft de rechtbank de uitvaardigende autoriteit opnieuw in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie te verstrekken.
De rechtbank moet echter constateren dat met name de tweede vraag niet concreet is beantwoord. De aanvullende informatie bevat dezelfde gegevens als de eerder verstrekte informatie, in die zin dat opnieuw is opgemerkt dat in
Stara Zagoramomenteel in de open afdeling niet kan worden voorzien in 4 m2 verblijfsruimte, en dat er wettelijk is voorzien in de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon wordt overgeplaatst, om ervoor te zorgen dat aan de minimale privéruimte van 4 m² is voldaan. De rechtbank heeft daarmee geen antwoord gekregen op de vraag hoeveel m² privéruimte de opgeëiste persoon dan wel concreet ter beschikking zou staan. Uit de brief blijkt ook niet of en wanneer een overplaatsing precies zou plaatsvinden. Derhalve is nog steeds onduidelijk onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zal raken. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de vraag onder deze omstandigheden niet voldoende is beantwoord.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het eerder geconstateerde reële gevaar dat de opgeëiste persoon in detentie in Bulgarije onmenselijk of vernederend zal worden behandeld, niet (voldoende) is weggenomen.

6.De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De rechtbank heeft op 30 november 2017 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Inmiddels zijn bijna 11 maanden verstreken en is meermaals – zonder het gewenste resultaat – verzocht om gegevens omtrent de condities waarin de opgeëiste persoon na overlevering kan terechtkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitvaardigende justitiële autoriteit – gelet op het procesverloop van deze zaak – voldoende in de gelegenheid gesteld de benodigde informatie te verschaffen.
In haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) heeft de rechtbank overwogen dat de redelijke termijn waarbinnen het reële gevaar voor de opgeëiste persoon moet worden uitgesloten, is bedoeld om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om bij de huidige detentiecapaciteit en onder de huidige algemene detentieomstandigheden aanvullende gegevens te verstrekken op grond waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten.
De vraag welke termijn als redelijk moet worden beschouwd is niet in het algemeen te beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Het zeer lange tijdsverloop sinds de beslissing tot uitstel, de veelvuldige kansen die de uitvaardigende justitiële autoriteit in deze zaak heeft gekregen om de benodigde informatie te verstrekken en het feit dat sprake is van een vervolging – en aldus nog geen vaststelling omtrent de schuld van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden –, leiden tot het oordeel dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.