ECLI:NL:RBAMS:2018:7896

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
AMS 18/3419
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van extra uren rechtsbijstand in complexe strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van extra uren rechtsbijstand. Eiser, de advocaat van een cliënt die verdacht werd van diefstal vanuit een rijdende vrachtwagen, had een aanvraag ingediend voor 35 extra uren rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand, verweerder, had deze aanvraag afgewezen, met de motivatie dat er slechts drie van de in het beleid genoemde omstandigheden aanwezig waren die een zaak feitelijk complex zouden maken. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat er wel degelijk sprake was van een feitelijk complex dossier, onder andere vanwege de omvang van het dossier van 600 pagina's en de aard van de feiten.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de zaak binnen de 24 verleende forfaitaire uren kon worden afgewikkeld, ondanks de veelheid van omstandigheden die in het beleid zijn genoemd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- en moest het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser worden vergoed.

De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de complexiteit van een zaak verweerder beoordelingsvrijheid toekomt, maar dat deze vrijheid niet onbegrensd is. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de zaak niet als feitelijk complex kon worden aangemerkt, gezien de omstandigheden die eiser had aangevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

De Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Turk).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [naam] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 april 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 14 mei 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft verweerder op 30 oktober 2017 verzocht om in totaal 35 uur extra aan de strafzaak tegen [naam] te mogen werken.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en in bezwaar de afwijzing gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand van 13 april 2018. In het advies is aangegeven dat drie van de in het beleid genoemde omstandigheden zich voordoen waardoor een strafzaak feitelijk complex kan zijn. De Commissie heeft aangegeven dat de omstandigheden onder 4, 5 en 6 zich voordoen. Hoewel zich drie van de in het beleid genoemde omstandigheden voordoen, vormt dit in dit geval geen aanleiding tot toekenning van extra uren. Volgens de Commissie is immers geen sprake van complexiteit als bedoeld in het beleid van de Raad.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat wel degelijk sprake is van een feitelijk complex dossier. Eiser vindt hierbij van belang dat wel degelijk sprake is van een omvangrijk dossier, namelijk 600 pagina’s. Verweerder maakt volgens eiser op geen enkele manier aannemelijk dat 600 pagina’s overeenkomt met een gemiddelde zaak. Verweerder heeft ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat het Openbaar Ministerie door veel onderzoek de zaak bewerkelijk heeft gemaakt. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte het ontkennen van de verdachte niet relevant geacht. Verweerder acht volgens eiser de factoren onder 1, 3 en 4 niet aan de orde, maar dat is een onhoudbaar standpunt. Verder is het een miskenning van het Wetboek van Strafrecht dat verweerder geen verzwarende omstandigheden aan de orde acht, aangezien braak en het in vereniging plegen strafverzwarende omstandigheden zijn. Ook betoogt eiser dat het niet begrijpelijk is dat verweerder de wijze waarop de diefstal heeft plaatsgevonden geen relevant gegeven acht. Tot slot voert eiser aan dat het besluit ook nog om een andere reden ondeugdelijk is gemotiveerd. Nu verweerder wel drie factoren uit de Leidraad aan de orde acht, geldt een verzwaarde motiveringsplicht voor de afwijzing. Die ontbreekt.
Juridisch kader
4. Verweerder heeft zijn beleid voor het toekennen van extra uren neergelegd in de Werkinstructie Eerste aanvraag extra uren. Volgens dit beleid – voor zover thans relevant – moet onder het begrip doelmatig, uitgaande van de nota van toelichting bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr), worden verstaan:
a. de zaak moet een zodanig karakter hebben dat de behandeling ervan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden;
b. (…).
Volgens het beleid kan bewerkelijkheid van een zaak worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend.
Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak en kan bijvoorbeeld blijken uit uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met deskundigen.
Verweerder voert in aanvulling op de algemene werkinstructie Toekennen aanvraag extra uren het aanvullend beleid extra uren in strafrechtzaken waarin onder punt 2 specifiek de feitelijke complexiteit nader is ingevuld. Verweerder beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden:
1. de omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat de verdachte daarin heeft;
2. de omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Osloconfrontatie;
3. de omvang en aard van de feiten op de dagvaarding;
4. proceshouding verdachte en medeverdachten;
5. hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld;
6. grootschalige inzet van het opsporingsapparaat;
7. tenlastelegging, lidmaatschap van een criminele organisatie;
8. strafverzwarende omstandigheden.
Een strafzaak kan volgens dit beleid feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of een zaak feitelijk of juridisch complex is, beoordelingsvrijheid toekomt. De toetsing door de rechtbank van het standpunt van verweerder over de feitelijke of juridische complexiteit dient daarom terughoudend te zijn.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt bovenstaand beleid niet onredelijk geacht. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding hier in het onderhavige geval anders over te oordelen.
5.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat zich de in het beleid onder 4,5 en 6 genoemde omstandigheden voordoen.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in het beleid onder 1 genoemde omstandigheid zich niet voordoet. Verweerder meent niet ten onrechte dat een dossier met een omvang van 600 pagina’s niet als een omvangrijk dossier kan worden aangemerkt. Strafdossiers hebben met enige regelmaat deze orde van grootte. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat de onder 1 genoemde omstandigheid zich in dit geval voordoet.
5.5
Ten aanzien van de omvang en de aard van de feiten op de dagvaarding (de onder 3 genoemde omstandigheid) overweegt de rechtbank als volgt. De cliënt van eiser werd verdacht van “gekwalificeerde diefstal c.q. heling van mobiele telefoons van het merk Apple, type Iphone 6, welke tussen 24 juli 2007 zijn ontvreemd vanuit een rijdende vrachtwagencombinatie op de rijksweg A73 ter hoogte van Vierlingsbeek/Stevensbeek.” Zonder nadere motivering van verweerder, die ontbreekt, valt niet zonder meer in te zien dat geen sprake is van een ernstig feit. In het beleid worden voorbeelden genoemd van ernstige feiten, zoals onder andere als de zaak veel media aandacht krijgt. De rechtbank leest de genoemde voorbeelden zo dat dit omstandigheden zijn die het feit ernstig kunnen maken. In het onderhavige geval was sprake van een zaak waarin sprake was van diefstal met braak in vereniging met een bizarre, schokkende en gevaarlijke modus operandi, die veel media aandacht heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake was van de onder 3 genoemde omstandigheid.
5.6
Met betrekking tot de onder 8 genoemde omstandigheid overweegt de rechtbank als volgt. Uit het beleid volgt dat sprake moet zijn van verzwarende omstandigheden. Uit de beslisboom, waarnaar verwezen wordt in het beleid als hulpmiddel bij de beoordeling, volgt echter dat sprake moet zijn van strafverzwarende omstandigheden. Het beleid en de beslisboom zijn dus niet gelijkluidend. De rechtbank vindt het gelet op de tekst in de beslisboom niet vreemd dat eiser ervan uitgaat dat deze omstandigheid ook aanwezig is omdat sprake is van strafverzwarende omstandigheden – braak en in vereniging – in de zaak van zijn cliënt. Te meer gelet op het feit dat de voorbeelden die in het beleid worden genoemd niet uitputtend zijn.
5.7
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat er zich slechts drie en niet vier of, afgaande op de beslisboom, zelfs vijf, van de in het beleid genoemde omstandigheden voordoen in de zaak van eiser. Onder deze omstandigheden mocht van verweerder een uitgebreidere motivering worden verwacht waarom ondanks deze veelheid van omstandigheden als bedoeld in het beleid, toch geen sprake is van een feitelijk complexe strafzaak. De motivering zoals die thans is gegeven in het besluit is summier en volstaat niet. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom, ondanks de veelheid van in het beleid genoemde omstandigheden, deze zaak binnen de 24 verleende forfaitaire uren kon worden afgewikkeld.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ4097.