ECLI:NL:RVS:2009:BJ4097

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901320/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding extra uren rechtsbijstand in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 14 januari 2008 (lees: 2009) het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had een verzoek ingediend bij de raad voor rechtsbijstand Amsterdam om vergoeding van extra uren rechtsbijstand in verband met een echtscheidingszaak. De raad had dit verzoek op 24 juni 2008 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 10 november 2008 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter bevestigde deze afwijzing, waarbij hij oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat er sprake was van feitelijke of juridische complexiteit die een vergoeding voor extra uren rechtvaardigde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juli 2009 ter zitting behandeld. [Appellante] voerde aan dat de zaak feitelijk complex was door een langdurig procesverloop, de betrokkenheid van voorlopige voorzieningen, en de noodzaak van aanvullende voorzieningen voor een recent geboren kind. De raad voor rechtsbijstand had echter gesteld dat de zaak niet meer complex was dan andere echtscheidingszaken, en dat de werkzaamheden binnen de forfaitaire tijd konden worden verricht.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had overwogen dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van feitelijke complexiteit. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden, zoals de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en de beschadiging van eigendommen door de wederpartij, rechtvaardigden niet de conclusie dat de zaak zodanig complex was dat extra uren rechtsbijstand nodig waren. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200901320/1/H2.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2008 (lees: 2009) in zaken nrs. 08/4891 en 08/4892 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek van [appellante] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2008 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2008 (lees: 2009), verzonden op 15 januari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2009, waar [appellante], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.O. Vos en mr. W.C.M. Smits, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.2. Volgens het Handboek Toevoegen 2007 omvat de toevoeging ter zake van echtscheiding de behandeling van de voorlopige voorzieningen, de wijziging daarvan, de behandeling van alle nevenvoorzieningen (gezag, alimentatie en boedelscheiding) en het maritaal beslag.
2.3. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, 2006; hierna: het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.
2.4. Om te komen tot landelijke uniformering bij de toepassing van het in het Handboek Vergoedingen neergelegde beleid, hebben de raden voor rechtsbijstand in december 2007 de Leidraad extra urenzaken tot stand gebracht en bekend gemaakt. Volgens deze Leidraad kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.
Voorts zal volgens de Leidraad extra urenzaken een aanvraag om toekenning van extra uren per definitie worden afgewezen, als er geen sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit in een zaak, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
2.5. [appellante] heeft inzake een verleende toevoeging voor 30 uren in een echtscheidingszaak op tegenspraak, verzocht om vergoeding van 20 extra uren. De raad heeft het verzoek afgewezen, omdat volgens hem geen sprake is van een - in vergelijking met andere gemiddelde echtscheidingszaken - feitelijk of juridisch complexe zaak. De afwijzing is bij besluit van 10 november 2008 gehandhaafd.
2.6. [appellante] komt op tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat zij de feitelijke complexiteit van de zaak niet heeft aangetoond. Daartoe voert zij aan dat sprake is van objectieve factoren waaruit de bewerkelijkheid van de zaak volgt. Het gaat om een echtscheidingszaak met een langdurig en nog immer voortdurend procesverloop, waarin voorlopige voorzieningen en de gebruikelijke nevenvoorzieningen als alimentatie zijn gevraagd. Daarnaast is gevraagd om een gezagsbeslissing en ontzegging van het recht op omgang, waartegen de wederpartij zich verweert en tevens een zelfstandig verzoek heeft ingediend. Verder is tijdens de procedure een kind geboren, waarvoor aanvullende voorzieningen moeten worden getroffen. Tot slot is de boedelscheiding bewerkelijk, omdat de wederpartij eigendommen heeft beschadigd en derhalve een vordering tot vergoeding van schade dient te worden ingediend. Het samenstel van deze juridische aspecten maakt volgens [appellante] de zaak feitelijk complex. Het is [appellante] niet duidelijk aan welke criteria een verzoek om extra uren in echtscheidingszaken wordt getoetst. Zij heeft erop gewezen dat verzoeken als het onderhavige in het verleden altijd werden toegewezen terwijl het beleid volgens haar niet is gewijzigd maar met de Leidraad extra urenzaken slechts is geharmoniseerd.
2.6.1. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat het voor alle raden voor rechtsbijstand geldende beleid met betrekking tot zogenoemde extra urenzaken of bewerkelijke zaken, neergelegd in het Handboek Vergoedingen, in het verleden door hem niet werd toegepast. Bij een verzoek om vergoeding van extra uren werd door hem niet getoetst of de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken feitelijk en/of juridisch gecompliceerd was en werd nagenoeg elk verzoek, behoudens in gevallen waarin evident geen sprake was van feitelijke en/of juridische complexiteit, toegewezen. Sinds de toepassing van het in het Handboek Vergoedingen neergelegde beleid met de Leidraad extra urenzaken per 1 januari 2008 is geharmoniseerd, past de raad het beleid wel toe. Dit betekent dat bij elk verzoek om vergoeding van extra uren aan de hand van de omstandigheden van het geval wordt beoordeeld of sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex op grond waarvan een zaak bewerkelijk is en een vergoeding voor extra uren rechtsbijstand moet worden toegekend. De Afdeling acht het beleid, zoals dat thans ook door de raad wordt toegepast, niet onredelijk.
2.6.2. De door [appellante] genoemde werkzaamheden vallen binnen de in het Handboek Toevoegen 2007 opgesomde werkzaamheden die de toevoeging ter zake van echtscheiding voor zaken op tegenspraak omvat. Dat bepaalde werkzaamheden, naar [appellante] betoogt, weinig voorkomen, maakt op zichzelf, gelet op het forfaitaire stelsel, niet dat sprake is van feitelijke complexiteit. Ook de omstandigheden dat de wederpartij verweer voert, dat de Raad voor de Kinderbescherming mogelijk bij de procedure wordt betrokken, dat tijdens de procedure een kind is geboren en dat de wederpartij tot de gemeenschap behorende eigendommen heeft vernield, vormen geen aanleiding voor dat oordeel. Deze omstandigheden kunnen er weliswaar toe leiden dat een [appellante] aantal van de in het Handboek Toevoegen 2007 genoemde werkzaamheden moet worden verricht en dat in de zaak gemiddeld meer tijd moet worden besteed dan in een gelijksoortige zaak, maar bieden op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de zaak zodanig feitelijk gecompliceerd is dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van feitelijke complexiteit in de zin van het beleid die toekenning van een vergoeding voor extra uren rechtvaardigt. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009
18-502.