ECLI:NL:RBAMS:2018:7886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6010
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht ontvangen bijstandsuitkering na ontdekking van onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiseres ontving sinds 29 april 2009 een bijstandsuitkering, maar na een strafrechtelijk onderzoek kwam de gemeente erachter dat zij onroerend goed bezat in de Dominicaanse Republiek. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 97.764,96, dat zij te veel had ontvangen over de periode van 29 april 2009 tot en met 28 februari 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken op basis van schending van de inlichtingenplicht. Eiseres had bij haar aanvraag verklaard geen bezit te hebben in de Dominicaanse Republiek, terwijl uit het strafrechtelijk onderzoek bleek dat zij wel degelijk onroerend goed bezat. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat haar vermogen na verkoop van de huizen niet boven de vermogensgrens uitkwam, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar erkende dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit van de gemeente. Desondanks heeft de rechtbank besloten om het besluit in stand te laten, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij door de terugvordering benadeeld zou worden.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,--. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6010

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Aalmoes),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2017 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 29 april 2009.
Bij besluit van 3 maart 2017 (het terugvorderingsbesluit) heeft verweerder de over de periode van 29 april 2009 tot en met 28 februari 2017 teveel ontvangen bijstandsuitkering van in totaal € 97.764,96 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
Bij besluit van 14 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard en dit besluit volledig gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en H. Manneke, tolk in de Spaanse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 29 april 2009 een bijstandsuitkering. Bij de aanvraag van haar uitkering heeft zij op 12 mei 2009 verklaard dat zij geen bezit heeft in de Dominicaanse Republiek en dat zij daar een bankrekening met saldo nihil heeft.
2. Op 17 november 2016 heeft verweerder een bericht van de politie gekregen dat er strafrechtelijk onderzoek naar eiseres is ingesteld. Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat eiseres onroerend goed op de Dominicaanse republiek heeft. Verweerder heeft eiseres op 21 februari 2017 gehoord naar aanleiding van de informatie. Daar heeft eiseres zich op haar zwijgrecht beroepen.
Intrekking
3. Verweerder heeft bij het intrekkingsbesluit de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 29 april 2009 ingetrokken op de grond dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand over de periode van 29 april 2009 tot en met 28 februari 2018 niet is vast te stellen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen bij uitspraak van 13 april 2017. Het bezwaar tegen de intrekking van de bijstandsuitkering werd ongegrond verklaard op 15 juni 2017. Tegen dit besluit op bezwaar heeft eiseres geen beroep ingesteld.
Terugvordering
4. Verweerder heeft in het terugvorderingsbesluit de bijstandsuitkering die eiseres heeft ontvangen over de periode van 29 april 2009 tot en met 28 februari 2018 teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van in totaal € 97.764,96 dat eiseres binnen zes weken moet terugbetalen.
5. Eiseres heeft in bezwaar – samengevat – aangevoerd dat zij de huizen die in haar bezit waren heeft verkocht en dat haar vermogen na aftrek van financiële lasten niet boven de vermogensgrens uitkwam. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard omdat over de intrekking en de schending van de inlichtingenplicht al is beslist op 15 juni 2017. Omdat volgens verweerder eiseres geen gronden heeft aangevoerd die zien op de terugvordering, de hoogte of de aflossing daarvan wordt het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Beroepsgronden van eiseres

6. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet alleen ziet op de terugvordering, maar ook op de intrekking. Voor eiseres was het onvoldoende duidelijk dat de intrekking en de terugvordering zijn gescheiden door verweerder. Verder heeft verweerder ten onrechte overwogen dat zij geen gronden van bezwaar heeft gericht tegen de terugvordering. Eiseres heeft wel omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder had moeten besluiten niet tot terugvordering over te gaan. Eiseres stelt in dit verband onder meer dat zij haar onroerend goed in de Dominicaanse Republiek verkocht heeft en dat haar vermogen na de verkoop niet boven de vermogensgrens lag.
Standpunt verweerder
7.1
Verweerder erkent dat eiseres in de aanvullende gronden van bezwaar van 13 augustus 2017 een beroep heeft gedaan op de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en dringende redenen om van terugvordering af te zien. Hoewel daar wel aandacht aan is besteed in het primaire terugvorderingsbesluit, is daar ten onrechte niet op ingegaan in het bestreden besluit.
7.2
Voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat dit tot vernietiging van het bestreden besluit moet leiden, verzoekt verweerder de rechtbank om de rechtsgevolgen in stand te laten. Daarbij stelt verweerder voorop dat hij een verplichting heeft om tot terugvordering over te gaan en er slechts zeer beperkt ruimte is om daarvan af te zien. Volgens verweerder zijn daartoe geen dringende redenen aanwezig. De verklaring van de huisarts is onvoldoende. Ook is inmiddels weer een uitkering aan eiseres toegekend en een aflossingsregeling getroffen. Verder is er volgens verweerder geen reden om de vordering te matigen op grond van de door eiseres bij gronden van bezwaar genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2011. [1] Dat sprake is van een situatie waarin eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat over (een gedeelte van) de periode van terugvordering wel bijstand zou zijn verleend als de relevante inlichtingen juist en volledig waren geweest, volgt verweerder niet. Uit de in bezwaar overgelegde stukken volgt volgens verweerder niet dat eiseres nooit vermogen heeft gehad boven de vermogensgrens. Alleen al het perceel [nummer] , dat in ieder geval tot april 2014 in het bezit van eiseres was, had al een waarde dat daarboven lag zo blijkt uit het rapport uitkeringsfraude. Dat een andere schuld is afgelost na de verkoop van het onroerend goed, volgt verweerder ook niet. De overgelegde akte is achteraf opgesteld en eiseres heeft geen betalingsbewijzen overgelegd. Dat aan de eerdere verkoop van de twee appartementen in 2008 niets is overgehouden, heeft eiseres ook niet aangetoond. Een deel van de stukken die hierop zien zijn niet vertaald en uit de tapverslagen blijkt dat er inkomsten uit verhuur zijn geweest. Volgens verweerder kan daarom over de terugvorderingsperiode het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Beoordeling van de rechtbank
8.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bestreden besluit slechts ziet op de terugvordering. Uit het bestreden besluit blijkt duidelijk dat dit betrekking heeft op het primaire besluit van 3 maart 2017. Dat besluit ziet uitdrukkelijk alleen op de terugvordering. Dit blijkt niet alleen expliciet uit het onderwerp in de aanhef van dat besluit, maar ook uit de overwegingen waarin ten aanzien van de intrekking uitdrukkelijk wordt verwezen naar het intrekkingsbesluit van 1 maart 2017. Het besluit van 1 maart 2017 heeft als onderwerp “
Bijstandsuitkering intrekken” en daarin wordt aangegeven: “
Derhalve trekken wij uw bijstandsuitkering vanaf 29 april 2009 in.”. De beroepsgronden van eiseres dat het bestreden besluit ook ziet op de intrekking en dat voor haar de strekking van de besluiten onduidelijk was, slaagt dus niet.
8.2
Op het bezwaar tegen de intrekking is beslist bij separaat besluit van 15 juni 2017. Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar geen beroep ingesteld, zodat de intrekking wegens schending van de inlichtingenplicht in rechte vast staat. Het geschonden hebben van de inlichtingenplicht kan daarom niet meer in de onderhavige procedure aan de orde komen. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank de gronden van eiseres die zien op de intrekking en de schending van de inlichtingplicht niet zal beoordelen.
9.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bezwaren van eiseres die zien op bijzondere omstandigheden, dringende redenen en de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Verweerder heeft dit erkend. Derhalve is sprake van een motiveringsgebrek en komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
9.2
Dit leidt echter niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en overweegt daartoe als volgt.
9.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 7.2 weergegeven motivering deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij niet van terugvordering moet afzien. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van medische omstandigheden op grond waarvan de bijstand niet zou kunnen worden teruggevorderd. De verklaring van een huisarts over haar situatie is daartoe onvoldoende. Dat eiseres in de desbetreffende periode wel recht zou hebben gehad op bijstand heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is onder meer van belang dat uit de tapgesprekken uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat eiseres financiële handelingen heeft verricht zoals verhuur van het toen in haar bezit zijnde onroerend goed en dat eiseres hierover geen informatie heeft verschaft. Gelet op alleen al deze feiten stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het recht op bijstand over die periode niet kan worden vastgesteld.
9.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de bijstand van eiseres mag terugvorderen. Daaruit volgt dat het bestreden besluit, ondanks het vastgestelde motiveringsgebrek, in stand kan blijven. Nu niet aannemelijk geworden is dat eiseres hierdoor wordt benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand te laten.
10. Omdat toepassing wordt gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
11. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en verweerder veroordelen tot het betalen van de proceskosten van eiseres. De door eiser gemaakte proceskosten worden gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, en mr. O.P.G. Vos en mr. A.E.J.M. Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. B.V.A. Corstens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.