Het oordeel van de rechtbank
Op 5 april 2013 werd in het pand gelegen aan [adres] in Amsterdam een hennepplantage aangetroffen van 1089 hennepplanten. Verdachte was sinds 1 december 2012 de huurder van dit pand.
Verdachte heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 1] hem vroeg een pand te huren op zijn, verdachtes, naam en dit aan hem, [medeverdachte 1] , onder te verhuren. Hij zou hiermee maandelijks € 200,- verdienen, wat contant aan hem werd betaald. Verdachte moest de huur dan vervolgens via zijn eigen bankrekening overmaken aan de verhuurder. [medeverdachte 1] zocht het pand uit en ging mee als vriend naar de bezichtiging. Verdachte is daarna nog één keer in het pand geweest om de sleutel ervan in ontvangst te nemen.
Juridisch kader: ‘dubbel opzet’ is vereist
Om tot bewezenverklaring te komen van medeplichtigheid aan het opzettelijk plegen van een misdrijf door als huurder van een pand dat pand aan een derde ter beschikking te stellen, is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat de opzet van verdachte gericht was op het bevorderen dan wel vergemakkelijken van dat misdrijf in de zin van artikel 48 Sr, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – gericht was op het door die derde gepleegde misdrijf, in deze zaak hennepteelt. In dit verband wordt ook wel gesproken van ‘dubbel opzet’.
De rechtbank stelt vast dat verdachte opzettelijk het door hem gehuurde pand ter beschikking heeft gesteld aan een ander teneinde maandelijks wat extra’s te verdienen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte door te handelen zoals hij handelde opzet, al dan niet voorwaardelijk, heeft gehad op het gepleegde misdrijf, de hennepteelt.
Uit het aangehaalde arrest van de Hoge Raad blijkt dat iemand die een ruimte (onder)(ver)huurt niet zomaar strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het faciliteren van een in die ruimte of een deel daarvan ingerichte hennepplantage. Een vereiste is, dat de (onder)verhuurder voldoende wetenschap heeft of had moeten hebben van hetgeen zich in die beschikbaar gestelde ruimte afspeelt. Soms kan die wetenschap uit de omstandigheden worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat de verhuur onder dubieuze omstandigheden heeft plaatsgevonden, is niet voldoende voor het aannemen van het vereiste opzet.
Conclusie
Verdachte heeft gesteld dat hij niet in het appartement is geweest en niets gecontroleerd heeft, alhoewel het misschien merkwaardig was dat hij de huur contant in handen kreeg en contant moest betalen. De rechtbank kan weliswaar niet uitsluiten dat verdachte een van de twee studenten is geweest die zich bij de buren heeft voorgesteld als nieuwe huurder, nu hij daarbij correct heeft vermeld dat hij in de [land van herkomst] was geboren en geschiedenis studeerde, maar de rechtbank stelt ook vast dat hier geen nader onderzoek naar gedaan, bijvoorbeeld middels een foto-confrontatie met de buren. Een dergelijke foto-confrontatie is na vijf jaar niet meer zinvol. Nu het dossier ten aanzien van verdachte, behalve een dubieuze onderverhuur, geen concrete aanwijzing bevat dat verdachte voldoende wetenschap had (moeten hebben) dat in het pand een hennepkwekerij in werking was, kan niet worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet – laat staan opzet – heeft gehad op hennepteelt. De rechtbank acht het tenlastegelegde daarom niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.