ECLI:NL:RBAMS:2018:7641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
13/654070-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van hulpverleners met een mes door een verdachte met een ziekelijke stoornis, plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

Op 1 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 juni 2018 hulpverleners heeft bedreigd met een mes. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. C.B. Stenger. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de pogingen tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar eiste bewezenverklaring van de mishandeling en bedreiging. De verdediging stelde dat er geen opzet was op het toebrengen van letsel en dat de bedreiging niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de pogingen tot zwaar lichamelijk letsel, maar dat de bedreiging wel bewezen was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die lijdt aan een ziekelijke stoornis, niet strafbaar was en dat hij voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis moest worden geplaatst. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte onder bewind was gesteld. De rechtbank baseerde haar beslissing op rapportages van psychologen die de geestelijke toestand van de verdachte bevestigden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654070-18
Datum uitspraak: 1 oktober 2018 (onmiddellijk uitspraak)
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte mr. C.B. Stenger naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 juni 2018 heeft schuldig gemaakt aan
1. primair: poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1]
subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 1] ;
2. poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] ;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde pogingen tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 1 primair en feit 2) en dat als volgt toegelicht. Verdachte heeft een broodmes van 15 centimeter lang uit de besteklade gepakt, waarna hij een korte tijd met dit mes heeft gezwaaid en stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel te komen.
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair (mishandeling) en feit 3 (bedreiging) en dat als volgt toegelicht. Door het maken van stekende bewegingen door verdachte heeft [slachtoffer 1] letsel opgelopen aan zijn hand. De mishandeling kan daarmee bewezen worden. Daarnaast is de situatie bedreigend geweest voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , mede door de omstandigheid dat sprake was van een kleine ruimte waar zij dicht op elkaar stonden. De bedreiging kan daarom ook worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle feiten.
Niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met de stekende bewegingen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het is niet duidelijk geworden waar verdachte zich in de ruimte bevond ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en bovendien was er sprake van een bot mes. Feit 1 primair en feit 2 kunnen daarom niet bewezen worden.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, de mishandeling van [slachtoffer 1] , kan het opzet niet worden bewezen. Niet is komen vast te staan hoe en wanneer [slachtoffer 1] door het mes is geraakt. Het is mogelijk dat [slachtoffer 1] door het mes is geraakt op het moment dat hij verdachte bij zijn arm heeft gegrepen om hem onder controle te krijgen. Ook [slachtoffer 2] heeft niet waargenomen op welk moment [slachtoffer 1] werd geraakt.
Voor wat betreft feit 3, de bedreiging, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat door het handelen van verdachte bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, aangezien verdachte slechts met een klein ontbijtmes heeft gezwaaid. Bovendien heeft verdachte geen opzet gehad op het teweegbrengen van die indruk.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 en 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2. Het handelen van verdachte kan niet worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank is daarnaast met de raadsvrouw van oordeel dat niet is komen vast te staan op welk moment [slachtoffer 1] door het mes is geraakt. Na het incident wordt geconstateerd dat hij letsel aan zijn hand heeft en dus geraakt moet zijn, maar dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte dit letsel bewust heeft veroorzaakt en dus opzet heeft gehad op het verwonden van [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom ook van feit 1 subsidiair worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewijsoverweging feit 3
In tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het zwaaien met het mes en het maken van stekende bewegingen door verdachte richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een bedreigende situatie voor hen is geweest. Het incident speelde zich af in een kleine ruimte en de rechtbank vindt het mes – ondanks dat het geen groot mes was – wel bedreigend, zeker nu het een mes met een kartelrand betreft. De rechtbank acht de bedreiging daarom bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 22 juni 2018 te Amsterdam, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes stekende en zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

Verdachte is niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte rapportages pro Justitia van 27 september 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog R. Bout, en 25 september 2018, opgemaakt door psychiater M. van Berkel. Aan de eerste rapportage, van de psycholoog, wordt het volgende ontleend:
Betrokkene is een thans 32-jarige man bij wie er sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis waarbij paranoïde en incoherent denken op de voorgrond staan. De realiteitstoetsing is, wanneer betrokkene onvoldoende behandeld is, ernstig verstoord. Ten tijde van het tenlastegelegde was deze ziekelijke stoornis aanwezig. Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene vanwege de stoornis niet in staat om zijn denken kritisch te aanschouwen of zijn denken of gedrag te veranderen. Het gegeven dat betrokkene direct na zijn arrestatie dermate verward was dat verhoor niet mogelijk was en opname in het PPC per direct werd geïndiceerd, geeft aan dat de realiteitstoetsing, direct na (en dus zeer waarschijnlijk ook tijdens) het tenlastegelegde ernstig was verstoord. Onderzoeker adviseert dan ook het tenlastegelegde feit betrokkene in zijn geheel niet toe te rekenen.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat indien betrokkene onvoldoende behandeld wordt. Betrokkene zal dan vanuit de paranoïde agressief gedrag naar anderen kunnen vertonen. Om de kans op recidive in de toekomst te verkleinen zal betrokkene medicamenteus behandeld moeten (blijven) worden in de hoop en verwachting dat de symptomen van de schizofreniespectrumstoornis verdwijnen. Onderzoeker komt tot het advies om de behandeling van betrokkene te laten plaatsvinden door toepassing van artikel 37 Wetboek van Stafrecht zodat betrokkene voor de duur van maximaal een jaar opgenomen kan worden in een psychiatrische kliniek.
De tweede rapportage, van de psychiater, komt in essentie op hetzelfde neer.
De rechtbank neemt, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, de conclusies van de psycholoog en psychiater over en volgt hun advies.
Gelet op de inhoud van de rapportages acht de rechtbank de kans dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan een soortgelijk feit aanwezig. Op grond van de inhoud van de rapportages is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van anderen.
Het bewezen geachte kan verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bepalen dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 340,- aan materiële schadevergoeding en € 1.750,- aan immateriële schadevergoeding.
Ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek. Vanwege dit bewind heeft verdachte geen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van zijn goederen. Dit brengt met zich mee dat hij niet als eisende of verwerende partij kan optreden en is derhalve procesonbevoegd (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende, in dit geval verdachte, en dient hij te worden opgeroepen in de procedure. Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de raadsvrouw van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder levert naar het oordeel van de rechtbank een te grote belasting van het strafproces op.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat in het geval de bewindvoerder wel was opgeroepen, zij tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij was gekomen. De rechtbank begrijpt dat het voor de betrokkenen een vervelende en beangstigende situatie is geweest, maar is eveneens van oordeel dat een incident als deze onderdeel is of een risico kan zijn van het werk als hulpverlener in een instelling als Inforsa.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 (primair en subsidiair) en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.F. van Merwijk, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2018.