5.2Conclusie
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank de officier van justitie verzoekt om de
navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
I. Welke rechterlijke instanties bevoegd?
Welke rechterlijke instanties zijn concreet bevoegd voor de procedures waaraan deze opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
II. Gegevens ten aanzien van deze rechterlijke instanties
Voor ieder van de hiervoor bedoelde rechterlijke instanties:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
Hebben er wijzigingen plaatsgevonden inzake de regels en procedures voor de toewijzing van strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen geweest in de eventuele regels inzake de behandeling dan wel bestraffing van zaken met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd?
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
Welke rechtsmiddelen en verweren staan de opgeëiste persoon ter beschikking indien hij twijfelt aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter die hem berecht? Staan deze middelen en verweren reeds tijdens de procedure tot zijn beschikking? Tot welke rechtsgevolgen kunnen deze middelen en verweren leiden? Welke autoriteit(en) ne(e)m(t)en ter zake de beslissing?
In hoeverre is van dit rechtsmiddel gebruik gemaakt in strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en zo ja, hoe veel van dergelijke verzoeken zijn in die gevallen gegrond verklaard?
1. Is er in strafzaken al gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Deze vragen dienen door tussenkomst van het Openbaar Ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden voorgelegd en binnen 4 (vier) weken na de uitspraak te worden beantwoord.
De vervolgzitting zal binnen vier weken na de ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie en de raadsman van de opgeëiste persoon dienen uiterlijk één week voor deze zitting schriftelijk hun reactie op de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de rechtbank te overleggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.